Zondag 30 juni: 13de zondag door het jaar B

Zondag 30 juni: 13de zondag door het jaar B

God spreekt de oersterke taal van de liefde.

                                                                                                                                                    Marcus 5, 21-43

Naarmate Jezus’ optreden vordert, doet Hij steeds merkwaardiger tekenen. Vandaag: de genezing van de vrouw die aan bloedvloeiingen lijdt en de opwekking van het dochtertje van Jaïrus. Dit laatste teken is evenwel het grootste in heel het evangelie, doch het wordt verteld met een eenvoud en een vanzelfsprekendheid, zodat je je de indruk krijgt dat het meisje slechts slaapt. De bedoeling van beide tussenkomsten is dus niet zozeer het eigen prestige, de persoonlijke roem te vergroten, maar wel de mensen te brengen tot geloof en tot ‘waarachtiger’ geloof. Hierover hebben én Jaïrus én de vrouw ons een en ander te vertellen.

Indien jou iemand zou vragen naar de manier waarop je gelooft, zou je misschien niet onmiddellijk kunnen antwoorden. Probeer het maar eens in te vullen… Geloven is voor mij nogal vaag en afhankelijk van het moment; ik geloof wel in iets, in iemand die ons overstijgt, maar een echte verbondenheid met God is er niet. Laten we echter het evangelie even tot ons spreken. Het treft dat zowel Jaïrus als de vrouw zelf naar Jezus toegaan. Hun hoop op uitzicht en redding heeft hen in beweging gezet. Ze nemen initiatief en proberen bij Hem te geraken. Deze inzet van beiden wordt bevestigd en beloond, want er is genezing en uitkomst. Ook een zeker geloofsgroei is merkbaar, zowel bij de vrouw als bij Jaïrus, al is het dan op een andere wijze.

Het woord ‘geloven’ gebruiken we zeer vaak in het dagelijkse leven. We geloven wat een ander ons zegt, maar meer nog geloven we in een ander. Dit betekent dan zoveel als vertrouwen, zeker-zijn van, durven rekenen op. Een dergelijk geloof doet Jaïrus op de knieën vallen voor Jezus en de vrouw zich neerwerpen voor Hem. De vrouw komt tot de ontdekking dat de ontmoeting met Jezus haar hele wezen aangrijpt en dat Hij het waard is om zich helemaal toe te vertrouwen. Jaïrus staat oog in oog met de dood en wordt uitgenodigd om daar doorheen te blijven geloven. Zo zetten beiden een stap verder dan hun eigen onmacht en ervaren ze zelf de bevrijdende kracht van dit eenvoudige: “Talita koemi – Sta op!” (v.41). Gelovig worden houdt dus ook deze laatste groeibeweging in: doorheen het negatieve het positieve te vermoeden en ontdekken; in onmacht en gebrokenheid ervaren dat Iemand, sterker dan, jij, je vasthoudt; vanuit een gevoel van leegheid beseffen dat vervulling je geschonken wordt.

Padre Nikolaas Devynck osb
Infra Antenne Noord 
Sint-Kruis-Brugge

Marcus 5,21-43

Het Woord van God

 

Toen Jezus weer met de boot overgestoken was stroomde veel volk bij Hem samen. Terwijl Hij zich aan de oever van het meer bevond kwam er een zekere Jaïrus, de overste van de synagoge. Toen hij Hem zag, viel hij Hem te voet en smeekte Hem met aandrang: “Mijn dochtertje kan elk ogenblik sterven, kom toch haar de handen opleggen, opdat ze mag genezen en leven.” Jezus ging met hem mee. Een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op. Er was een vrouw bij die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed. Zij had veel te verduren gehad van een hele reeks dokters en haar gehele vermogen uitgegeven, maar zonder er baat bij te vinden; integendeel, het was nog erger met haar geworden. Omdat zij over Jezus gehoord had, drong zij zich in de menigte naar voren en raakte zijn mantel aan. Want ze zei bij zichzelf: “Als ik slechts zijn kleren kan aanraken, zal ik al genezen zijn.” Terstond hield de bloeding op en werd ze aan haar lichaam gewaar, dat ze van haar kwaal genezen was. Op hetzelfde ogenblik was Jezus zich bewust dat er een kracht van Hem was uitgegaan; Hij keerde zich te midden van de menigte om en vroeg: “Wie heeft mijn kleren aangeraakt?” Zijn leerlingen zeiden tot Hem: “Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en Gij vraagt: “Wie heeft Mij aangeraakt?” Maar Hij liet zijn blik rondgaan om te zien wie dat gedaan had. Wetend wat er met haar gebeurd was, kwam de vrouw zich angstig en bevend voor Hem neerwerpen en bekende Hem de hele waarheid. Toen sprak Hij tot haar: “Dochter, uw geloof heeft u genezen. Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.”

Hij was nog niet uitgesproken of men kwam uit het huis van de overste van de synagoge met de boodschap: “Uw dochter is gestorven. Waartoe zoudt ge de Meester nog langer lastig vallen?” Jezus ving op wat er bericht werd en zei tot de overste van de synagoge: “Wees niet bang, maar blijf geloven.” Hij liet niemand met zich meegaan behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. Toen zij aan het huis van de overste kwamen zag Hij het rouwmisbaar van mensen die luid weenden en weeklaagden. Hij ging naar binnen en zei tot hen: “Waarom dit misbaar en geween? Het kind is niet gestorven maar slaapt.” Doch ze lachten Hem uit. Maar Hij stuurde ze allemaal naar buiten en ging met zijn metgezellen en de vader en moeder van het kind het vertrek binnen waar het kind lag. Hij pakte de hand van het kind en zei tot haar: “Talïta koemi”; wat vertaald betekent: Meisje, Ik zeg je, sta op. Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond want het was twaalf jaar. En ze stonden stom van verbazing. Hij legde hun nadrukkelijk op dat niemand het te weten mocht komen, en voegde eraan toe dat men haar te eten moest geven.

 

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.