Sociologisch onderzoek naar het dagelijks leven van de Belgische militairen in Afghanistan

Sociologisch onderzoek naar het dagelijks leven van de Belgische militairen in Afghanistan

Beknopte neerslag van een sociologische studie naar het dagelijkse leven van de Belgische militairen in Afghanistan in september 2005. Een studie van de hand van Lt v/h Vlw R. SABBE.

 

Boddaert Raymond

108/2008

1. Inleiding

Een eerste onderzoek had plaats te Kaboel, begin 2005, door D. Resteigne. Hierover verscheen een eerste bijdrage in een vorig bulletin.
In dit eerste onderzoek lag de nadruk op de infrastructuur, de werking van het kamp, de interculturele relaties; het onder zoek was gericht op beroepsvrijwilligers en onderofficieren.

Dit tweede onderzoek had plaats te Kaboel van 04 tot 11 september 2005 bij 1JP en 2WTac; eveneens een kwalitatief onderzoek, maar nu vooral gericht op het middenkader, m.n. onderluitenanten, luitenanten en kapiteins.

De informatie werd verzameld aan de hand van observatie en gesprekken met verschillende militairen, om zo de mening van de groep te kennen. Aanvullend was er een kwantitatief onderzoek door de Raadgever Mentale Operationaliteit (RMO), m.n. een vragenlijst aan alle militairen i.v.m. algemene tevredenheid, het moreel, de psychosociale steun, de communicatie met de familie, de relaties met andere contingenten en de lokale bevolking. Deze alzo bekomen resultaten worden deels in dit verslag verwerkt.
Van de ongeveer 300 militairen hebben 248 de vragenlijst ingevuld. Deze studie is een momentopname, nl. de eerste week van de meestal moeilijke derde maand.

2. ISAF (International Security Assistance Force)

2.1 Doelstellingen

ISAF opereert sinds augustus 2003 onder NAVO-vlag, waarbij het Allied Joint Force Command te Brunsum belast is met de operaties.

De doestellingen zijn:
• verzekeren van een veilige omgeving
• opnieuw installeren van de Afghaanse autoriteiten
• doeltreffender werking van de Afghaanse politie en strijdkrachten
• operationaliseren van de internationale luchthaven van Kaboel (KAIA)
• verzekeren van beschermingsmaatregelen

ISAF werkt samen met de Afghaanse autoriteiten, de Verenigde Naties, internationale organisaties en niet-gouvernementele organisaties. In het totaal zijn 36 landen betrokken. België neemt deel sedert 2003.

2.2 Samenstelling van het Belgisch contingent

In het totaal gaat het om ongeveer 300 militairen. Het Belgisch-Luxemburgs detachement omvat 240 militairen uit volgende eenheden; 51 Bn Log, CMO 1 (Centrum voor Medische Operaties), 10 Gp CIS (10de Groepering Communicatie en Informatica Systemen), 1JP en 10 WTac.
Het luchtmachtdetachement bestaat uit een 60-tal militairen, vnl uit 2WTac. Naast de vier Belgische F-16 zijn er ook vier Nederlandse F16. Ten slotte één C130 detachement met 16 militairen. Naar categorie zijn er ook 7% officieren, 38% onderofficieren en 56% vrijwilligers, hieronder twaalf vrouwelijke militairen (4%). Naar leeftijd is 25% jonger dan 25 jaar, 66% tussen 25 en 44 jaar en 7% ouder dan 44 jaar. Naar component: 60% van de landcomponent, 37% van de luchtcomponent en 3% van de medische component. Ten slotte zijn 83% Nederlandstalig en 17 % Franstalig.

2.3 Opdracht

Het detachement is verantwoordelijk voor de bewaking van het militair vliegveld KAIA. De Belgen zijn ook medeverantwoordelijk voor de luchtsteun aan de ISAF-troepen, m.n. verkenningsopdrachten en steun aan de grondtroepen. Het luchtmachtdetachement neemt deel aan de Quick Reaction Force; hierdoor moeten de F16 in staat zijn binnen de 90 minuten tussen beide te komen in de ISAF-operatiezone. Praktisch is dit overdag 40 minuten en ’s nachts 75 minuten.

3. Onderzoeksresultaten

3.1 Voorbereidingsperiode

Het zou wenselijk zijn dat de pelotonscommandanten op voorhand aan de verkenning ter plaatse (KAIA) deelnemen, om de voorbereidingsperiode realistischer te laten verlopen. Tevens zou de voorbereidingsperiode beter op hetzelfde tijdstip starten voor de verschillende componenten. De zware voorbereidende oefeningen veroorzaakten soms verkeerde verwachtingen.

3.2 Motivatie bij vertrek

De voornaamste zijn:
• de persoonlijke en professionele ervaring
• de kennismaking met Afghanistan
• het financiële aspect

11% van de militairen wensten niet op missie te vertrekken, maar werden toch aangeduid.

3.3 Het leven te KAIA

KAIA is opgedeeld in een burgerlijk en een militair gedeelte, maar met één start- en landingsbaan. Op een relatief kleine oppervlakte zijn er in totaal 1500 militairen van een 25-tal verschillende nationaliteiten. KAIA zit vol.

De militairen zijn in het algemeen slechts matig tevreden over het kamp. Men is eerder tot zeer tevreden over:
• het logement 75%
• de sportaccommodatie 70%
• de ontspanningsmogelijkheden 51%
• het eten 47%
Deze percentages liggen hoger bij de militairen van de landcomponent dan bij deze van de luchtcomponent.

3.4 Jobinhoud

In het algemeen is het middenkader positief over de verschillende aspecten van de job, nochtans is vliegveldbewaking eerder eentonig en biedt het weinig mogelijkheden voor afwisseling. Dit ligt moeilijker bij 1JP.
Uit onderzoek blijkt dat 75% van de officieren en 70% van de onderofficieren de opdracht eerder of zeer interessant vinden, voor de vrijwilligers is dit 35%.
Over het verloop van de opdracht is 75% van de officieren en 76% van de onderofficieren eerder of zeer tevreden, voor de vrijwilligers is dit 47%.
In beide gevallen scoren de militairen van de luchtcomponent duidelijk hoger dan deze van de landcomponent. Bij deze laatste groep wordt ‘SAAI’ frequent gebruikt.
Van alle militairen vindt 46% de opdracht eerder tot zeer gevaarlijk.
De militairen zien weinig of geen resultaat van hun werk en ervaren weinig of geen duidelijke waardering vanwege de bevolking.
Vandaar de vraag: “Is dit zinvol werk?” naast het gebrek aan voldoening.

3.5 Werkomstandigheden

3.5.1 Middelen

In het algemeen is men tevreden over de beschikbare middelen, zoals: bewapening, transport- en communicatiemiddelen; daarentegen waren de kogelvrije vesten niet aangepast (te zwaar en verouderd).
Een chef klaagt over het gebrek aan respect voor het materiaal en het feit dat “Hoe meer middelen het personeel krijgt, hoe groter de behoefte is aan nog meer middelen”, en verder, “In Kosovo had niemand draadloze internetverbinding en daar werd ook niet moeilijk over gedaan. Hier hebben de militairen wel zo’n internetverbinding en ze klagen dat de verbinding zo traag gaat”.

3.5.2 Privacy

Er is duidelijk een gebrek aan privacy. Hogere officieren, piloten en bekleders van bepaalde functies (dokter, aalmoezenier,…) betrekken afzonderlijke kamers; de andere militairen zijn minstens met twee in een container en zijn dus eigenlijke nooit alleen gedurende vier maanden.

3.5.3 Contact met de buitenwereld

De militairen verlaten zelden het kamp KAIA. Voor 37% onder hen is een slecht moreel vaak hieraan te wijten.

3.5.4 Klimaat

De extreme klimatologische omstandigheden vragen de nodige aanpassing. In de zomer tot 40°C met een permanente confrontatie met “stof”, maar zeer koud (-20°C) en veel sneeuw in de winter.
Daarenboven de vele insecten, waaronder de “camelspider”, een niet-giftige spin van ongeveer een hand groot.

3.5.5 Medische problemen

Voornaamste klachten: voetproblemen, NKO-problemen, diarree, stress en sportletsels.
Tijdens hun vrije tijd mogen de militairen niet in sportkledij rondlopen (richtlijn voor gans het kamp). Het permanent dragen van hoge schoenen geeft wel voetproblemen.

3.6 Motivatie van het personeel

“Mijn mensen gemotiveerd houden” is de moeilijkste opdracht. Voor 57% van de militairen is het moreel eerder of zeer goed, 34% ziet het met hoogten en laagten en voor 9% eerder of zeer slecht.
Om mensen te motiveren moet de chef zelf gemotiveerd zijn, slechts dankzij zijn positieve ingesteldheid kan hij ook met zijn mensen praten, zijn betrokkenheid en interesse tonen en hen bemoedigen. Een schouderklopje, een woordje van waardering kan wonderen doen.

3.7 Inter-persoonlijke relaties

3.7.1 Chefs en medewerkers

Het komt erop aan een evenwicht te vinden tussen vrijheid, vertrouwen en controle. Pelotonscommandanten klagen veelal over een gebrek aan vertrouwen vanwege hun chefs.
Algemeen: 31% van de officieren is eerder of helemaal niet tevreden over de relaties met de chefs, 12% van de onderofficieren en 26% van de vrijwilligers. Volgens 28% van de officieren is een slecht moreel vaak te wijten aan de problemen met de chefs, dit is 14% bij de onderofficieren en 32% bij de vrijwilligers.

3.7.2 Collega’s

Hier zijn de officieren voor 87% eerder of helemaal tevreden over de relaties met de collega’s, dit is zelfs 95% bij de onderofficieren en 92 % bij de vrijwilligers. Kortom, zeer hoge scores.

3.7.3 Militairen van andere landen

De contacten met de militairen van andere landen verlopen goed tot zeer goed, met kritiek op de “arrogante” Italianen. 31 % van de Belgen die contact hadden met de Italiaanse militairen vinden dat dit contact (zeer) slecht verliep. Voor de andere nationaliteiten zijn er geen noemenswaardige problemen.
Goede informele contacten bevorderen de samenwerking èn een oplossing voor de ingewikkelde procedures.
Het luchtmachtdetachement is gemengd: Belgen en Nederlanders, maar ze werken in feite parallel; d.w.z. een opdracht wordt volledig uitgevoerd door Nederlanders of Belgen.

3.7.4 Lokale bevolking

De confrontatie met Kaboel maakt indruk en stemt tot nadenken over bepaalde levensvragen, zingevingsvragen.
Is de afgunst t.a.v. het Westen niet begrijpelijk? Onze denkwereld wordt ter plaatse beïnvloed en geconfronteerd met veel van onze luxeproblemen. “Ik zou graag mijn vrouw hier enkele dagen willen uitnodigen om te tonen hoe het er hier werkelijk aan toe gaat in Afghanistan , want met uitleg geven en met foto’s is dit onmogelijk.”.

3.7.5 Mannen en vrouwen

Het onderling contact verloopt vlot, er zijn geen noemenswaardige problemen. Kortom, een goede integratie.

3.7.6 Land- en luchtcomponent

Het heeft de nodige tijd gevergd om de militairen van beide componenten vlot met elkaar te laten samenwerken. Het verschil in mentaliteit is hier zeker niet vreemd aan. “Beide componenten hebben hun manier van werken.”.

3.7.7 Herkomst officieren

Bij de lagere officieren zijn er van de “normale werving” (KMS) en van de “bijzondere werving/speciale werving”. Deze laatsten werden aangeworven op basis van diploma (vb. licentie sociologie). Daarnaast bestaat er ook een ‘uitzonderlijke werving’, d.w.z. bij een tekort aan officieren kan de minister beslissen dat een kandidaat met een diploma van het middelbaar onderwijs de officiersvorming kan aanvangen. De interviews geven een waaier aan visies. Hieruit één: “Ik merk een duidelijk verschil met een KMS-er. Hij is meer officier, houdt een zekere afstand t.o.v. zijn mannen. Hij pakt de zaken anders aan. Hij is ook meer bezig met zijn carrière.”. Kortom, er was een duidelijk verschil in de antwoorden van officieren van de normale werving en deze van de uitzonderlijke werving.
De officieren gesproten uit de KMS zijn meer beredeneerd in hun antwoorden, denken langer na en zijn meer gereserveerd. Tevens houden ze meer rekening met de mogelijke gevolgen van hun antwoorden en situeren het gebeuren in een ruimer kader, m.n. Afghanistan. De officieren van de uitzonderlijke werving antwoorden impulsiever, openlijker en schenken meer aandacht aan de opdracht op zich.
Beiden houden rekening met de problemen van hun manschappen, maar de KMS-officieren doen dit op een striktere manier en behouden een zekere afstand, daar waar de officieren van de uitzonderlijke werving losser omgaan met hun mensen. Uit de antwoorden blijkt een verschil in ageren tussen beide “soorten” officieren. Dit houdt geen waardeoordeel in, verder onderzoek is hier nodig.

3.8 Communicatie

Het probleem met de ISAF is dat de communicatie bemoeilijkt wordt, gezien verschillende legers moeten samenwerken en de informatie langs verschillende kanalen verloopt.
Uit onderzoek blijkt dat 25% van de officieren eerder of helemaal niet tevreden zijn over de verkregen informatie m.b.t. de opdracht, d.i. 51% voor de onderofficieren en 59% voor de vrijwilligers.
Over de communicatiemiddelen (soms zelf gekochte walkie-talkies) zijn er nauwelijks klachten.
In principe is de voertaal Engels, nochtans zijn er taalproblemen met Italianen, Grieken en Spanjaarden; met alle gevaren van dien bij de uitvoering van een opdracht.

3.9 Gezin, familie

75% van de militairen heeft een stabiele relatie, 45 % één of meerdere kinderen.

3.9.1 Gemis

Het gemis van het gezin, de familie is vrij algemeen; ook voor de vrijgezellen.
Voor +/- 30% van de militairen tast de verwijdering het moreel aan, en daarenboven de bezorgdheid over het gezin, de familie.
Wat het thuisfront betreft: 33% van de families heeft het moeilijk tijdens de missie, voor 44% verloopt alles goed en voor 7% zeer goed. De duur van de opdracht speelt hier sterk mee.

3.9.2 Communicatie met het gezin

De meest gebruikte middelen zijn e-mail, chatten, webcam, telefoneren via de computer. Men kan ook telefoneren met ‘calling card’, Defensie betaalt de verbinding tot in België en dan kan de militair telefoneren aan lokaal tarief. Nog steeds worden heel wat brieven en postpakketten verstuurd.
Uit onderzoek blijkt dat 74% van de militairen eerder of helemaal tevreden is over het gebruik van e-mail, 89% over het telefoongebruik, 60% over het versturen van brieven en postpakketten. Ten slotte: 11% belt dagelijks naar huis, 9% telefoneert nooit.

3.10 Psychosociale steun

3.10.1 Psychosociale problemen

Het moreel wordt grotendeels bepaald door de situatie in gezin en familie. Bij problemen op het thuisfront voelt de militair zich machteloos.
Het vertrek op missie heeft voor 4% van de families ernstige problemen gesteld, voor 44% problemen.

3.10.2 Alcohol en drugs

Er zijn weinig of geen klachten i.v.m. alcoholgebruik. Men mag twee glazen per dag drinken, maar hoe dit controleren gezien de vele bars in het kamp. “In principe is de ‘two can rule’ van toepassing, maar veel belangrijker is dat de mannen zich niet lazarus drinken en dat ze goed hun werk doen.”
Niemand van de geïnterviewden heeft iets gemerkt van drugs. “Ik heb hier nog niks gemerkt van drugs, zelfs geen joint. Moest ik er trouwens één pakken, stuur ik hem onmiddellijk naar huis.”

3.10.3 Psychosociale actors

Volgende instanties zijn bevoegd:
– de RMO (Raadgever Mentale Operationaliteit)
– de aalmoezenier
– de dokter
– de Sociale Dienst
– het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg
– het Centrum voor Crisispsychologie

Zij staan in voor de psychosociale steun van de militairen en hun familie.
Voor 57% van de militairen beantwoordt de psychosociale steun grotendeels aan de familiale noden, 37% vindt deze steun onvoldoende en voor 6% is deze nihil.
Hierna bespreken we bondig de volgende actors: de aalmoezeniers, de RMO, de dokter en de rol van collega’s en chefs.

3.10.3.1 Collega’s en chefs

Zij zijn veelal het eerst op de hoogte van het probleem. Indien een luisterend oor onvoldoende blijkt, wordt de militair doorverwezen naar de dokter, de RMO of de aalmoezenier.
Uit onderzoek blijkt dat 46% (zeer) vaak bij de collega’s terecht komt en 18% bij de chefs.
“Helaas zijn er nog heel wat chefs die laten blijken dat zij ook hun problemen hebben en dat je dus niet moet afkomen met andermans problemen. Anderzijds gebeurt het vaak dat de chef het zeer druk heeft…”

3.10.3.2 Dokter

Bij afwezigheid van de RMO gaat men vaak bij de dokter te rade. Daar de verblijfsduur van de dokter slechts één maand is, is er gebrek aan continuïteit.

3.10.3.3 Aalmoezenier

Tijdens deze periode zijn twee aalmoezeniers aanwezig geweest, elk voor twee maand. De ene was veel toegankelijker dan zijn collega. Er is een wekelijkse eucharistieviering. Ongeveer 8% doet (zeer) vaak beroep op de aalmoezenier.
“De aalmoezenier is nog een extra aanspreekpunt. Ik denk niet dat er nog veel echte gelovigen zijn hier, maar dat is ook niet belangrijk. Ze stappen eerder naar de aalmoezenier, dan dat ze naar de RMO zouden stappen.”

3.10.3.4 RMO

Als raadgever van de commandanten draagt deze psycholoog bij tot het optimaliseren van de mentale operationaliteit. De RMO is pas aangekomen, in het begin van de derde maand, d.w.z. de meest kritische maand: de verveling begint te wegen. Tijdens de laatste maand komt het einde in zicht, wat het moreel gunstig beïnvloedt. Een permanente aanwezigheid is wel gewenst.
Nochtans zijn niet alle militairen op de hoogte van zijn/haar aanwezigheid of zelfs van het bestaan van de RMO.
Uit onderzoek blijkt dat 10% van de militairen (zeer) vaak een beroep doen op de RMO.
Op eigen initiatief en niet gestructureerd bespreken dokter, RMO en aalmoezenier samen eventuele problemen. De chefs zijn geneigd meer aandacht te schenken aan medische problemen dan aan psychosociale, en volgen dus sneller het advies van de dokter, dan van de RMO of de aalmoezenier.

4. Besluit

In het algemeen verloopt de missie behoorlijk, er zijn geen onoverkomelijke problemen. Nochtans zijn er knelpunten:

• de moeilijke klimatologische omstandigheden
• ongeveer 1500 militairen uit 25 landen op een kleine oppervlakte
• de opdracht is statisch en saai, de werksatisfactie laag
• de militairen van de landcomponent zijn voor andere opdrachten getraind
• ondanks de goede samenwerking tussen land- en luchtcomponent is de mentaliteit verschillend
• men ziet weinig of geen resultaat van de inzet en de waardering van de plaatselijke bevolking is minimaal
• dit bemoeilijkt het op peil houden van de motivatie
• een betere communicatie en meer vertrouwen van de chefs t.o.v. de lagere echelons zijn wenselijk
• het gemis van gezin en familie wegen soms zwaar
• dit gemis wordt deels opgevangen door de moderne communicatiemiddelen
• de problemen thuis zijn sterk bepalend voor het moreel

Wat voorafgaat is een bondig verslag van voormeld onderzoek.

Aanvullende informatie

Deze studie is van de hand van Lt v/h Vlw SABBE, R. ; medewerker van Prof. MANIGART, P. leerstoelhoofd Sociologie van de Koninklijke Militaire School.
Met dank aan Alexandra Van Vreckem voor het administratief werk.

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.