Salman Rushdie en het terrorisme. Een bespreking van en reflectie bij zijn boek ‘Shalimar de clown’

Salman Rushdie en het terrorisme. Een bespreking van en reflectie bij zijn boek ‘Shalimar de clown’

In deze diepgaande recensie gaat Wim Smit in op het nieuwste boek van Salman Rusdie dat handelt over terrorisme. Hij pluisde het boek uit en reflecteerde er ook bij.

 

Smit Wim

3/2005

Voorkaft van de Nederlandstalige versie van 'Shalimar de clown'
Voorkaft van de Nederlandstalige versie van ‘Shalimar de clown’

Het heeft relatief lang geduurd voor een groot hedendaags schrijver het drama van het terrorisme ten gronde heeft aangepakt. Zeker na 11 september 2001 zou je toch hebben verwacht dat het een hot item zou worden in de hoofden van de auteurs. Als dat onze verwachtingen waren, hebben we er ons blijkbaar enigszins aan mispakt. Opmerkelijk toch in een wereld die nu al jaren wordt overschaduwd door extremisme, fanatisme, terrorisme, en steeds meer ook de moeilijk op te lossen spanning tussen de gewilde veiligheid en de verworven burger- en mensenrechten.
Het zal geen toeval heten dat het precies de in het Westen zo geprezen, en in de islamwereld al te vaak verguisde grootmeester Salman Rushdie (°1947) zelf is die het thema grondig heeft gekneed en gekauwd (allicht niet verteerd). Rushdie is dan misschien niet/nog niet zelf het directe doelwit van terroristen geweest, maar over de confrontatie met religieus extremisme kan hij spreken uit eerste hand. Wie herinnert zich immers niet de door de Iraanse geestelijke leider ayatollah Khomeini in 1989 over hem uitgesproken fatwa[0] naar aanleiding van zijn briljante, maar sterk politiek gekleurde werk ‘De duivelsverzen‘ (1988)? Khomeini, en bijgevolg vele conservatieve moslims met hem, beschouwden de scherpe pen van Rushdie immers als godslastering. De gevolgen waren negen jaar lang zeer concreet voor de schrijver, elk optreden in de openbaarheid kon het einde van zijn leven betekenen. Pas in 1998 werd het doodsbevel door Iran officieus ingetrokken, en kon Rushdie min of meer weer vrij ademhalen, al is de fatwa zelf nooit opgeheven.
In zijn magistrale nieuwe roman ‘Shalimar de clown‘ (die rond september 2005 zowaar als Europese primeur in het Nederlands verscheen) heft hij opnieuw de hand op naar het religieus fundamentalisme, het extremisme, het daaruit voorvloeiende genadeloze geweld en de bedreiging die dit betekent voor een op vrede gerichte maatschappij. Rushdie zou Rushdie niet zijn als hij de wereld van zijn roman niet schiep midden de spanning tussen de grootsheid van de liefde en de onverteerbare bitterheid van het verlies. Voor wie dit boek de eerste ontmoeting met Rushdie is, kan het lijken alsof het cynisme daarin de overhand neemt, maar wie de meester kent, weet dat cynisme niet aan hem is besteed. Ironie in overvloed, maar hij weet dat hij zijn boodschap niet aan de lezende man of vrouw brengt als die is gewikkeld in een deken van verzuring. De woordengoochelaar speelt een veel subtieler spel dat in elke roman opnieuw gestadig openbloeit.

Het verhaal speelt zich af in een onooglijk dorpje in Kasjmir (India). Het leven is er heerlijk, vreedzaam en Bourgondisch. Niets lijkt het te bedreigen, en de dood lijkt er al helemaal ver weg te zijn. Het is tegen deze achtergrond dat Boonyi Kaul en Noman Sher Noman opgroeien en elkaar vinden. De liefde is mateloos – of dat lijkt ze toch. Boonyi is de beste danseres van heel het dorp, met een faam die ver over de grenzen ervan draagt. En Noman, alias Shalimar de clown, is een al even opgemerkt figuur door zijn onevenaarbare talent om de meest onmogelijke evenwichtsoefeningen op een koord, hoog verheven boven de grond, tot een goed eind te brengen. Zijn talent om mensen te entertainen en aan het lachen te brengen, is alles wat Shalimar nodig lijkt te hebben om gelukkig te zijn aan de zijde van zijn Boonyi.
Maar de ambitie van zijn echtgenote blijkt verder te gaan, en zij droomt ervan om ooit een kans te krijgen het in de grote wereld als danseres te maken. Elke kans zou ze aangrijpen. En die kans komt er wanneer op een dag de Amerikaanse ambassadeur in India, Maximilian Ophuls, een legendarisch figuur, een bezoek brengt aan het dorp en op slag verliefd wordt op de zich uitslovende Boonyi die haar kans ruikt. Het grote drama, dat uiteindelijk zal leiden tot de ondergang van het paradijselijke dorp en zelfs veel verder reikt, ontplooit zich in een eerste fase wanneer Boonyi haar echtgenoot en dorp verlaat in de hoop om in het spoor van de grote ambassadeur een grootse carrière uit te bouwen.
Een gekwetste Shalimar is van dan af enkel nog uit op wraak. Zijn zachtheid die hem in stilte door Boonyi werd verweten (p. 218), keert zich nu in een onbarmhartige drang om terug te slaan. In afwachting tot hij daarvoor ook de kans krijgt, sluit de verbitterde clown zich aan bij religieus geïnspireerde extremisten en ontpopt er zich tot een gewillige uitvoerder van bevelen. Mensen het leven ontnemen, betekent algauw niets meer voor hem, en de klussen waar andere extremisten voor terugdeinzen, voert hij zonder aarzeling uit. Het maakt van hem een gevreesd monument.
Wanneer het leven en de carrière van Boonyi naast Max Ophuls op een groot fiasco uitdraaien, keert zij, in de wetenschap dat dat ooit haar leven zal kosten, terug naar haar oude dorp. Ze heeft geen man meer, en het kind dat ze met Ophuls had, is haar net voor haar terugkeer afgenomen. Er blijft voor haar niets meer om voor te leven; niets meer dan wachten op de uitvoering van een lang geleden reeds aangekondigde dood.
Voor Shalimar betekenen het drie confrontaties op leven en dood: een eerste met ambassadeur Max Ophuls, een tweede met zijn ex-vrouw Boonyi Kaul en een derde met de dochter van Max en Boonyi, India Ophuls. De tijd slijt niets, en uiteindelijk komt hij op een dag oog in oog met elk van hen te staan. Met een ongekende koelbloedigheid en doodsverachting in de ogen.

Het spreekt voor zich dat dit slechts de hoofdlijnen zijn in dit meer dan 400 bladzijden tellende opus. Rushdie is een knap verteller en dus wentelt hij de kern van zijn verhaal in een prachtig cocon van relevante, soms adembenemende zijsporen. De kortstondige inzakking van het verhaal, ergens halfweg het boek, is begrijpelijk en voor wie aan de laatste bladzijde komt totaal onbelangrijk. Rushdie ontsnapt aan de val om op sensationele wijze en met grote woorden en veel omschrijvingen de dood enkele van zijn vele vreselijke gezichten te geven. Dat is op zich een prestatie.
Het zich aansluiten bij extremisten is voor Rushdie niet iets dat met de paplepel is ingegeven. Er is een ‘ontwaken’ voor nodig: “Het was een maanloze nacht en Shalimar de clown droeg donkere kleren, hij had plat op de grond gelegen, en sprong vlak voor Firdaus te voorschijn als een tot leven gekomen populier, zodat ze schrok. ‘Ik heb geslapen’, zei hij. Ze begreep meteen dat haar zoon het niet letterlijk bedoelde, maar haar vertelde dat hij op een keerpunt in zijn leven was gekomen (…)“. (p. 271) Daarmee, en eigenlijk in de hele figuur van Shalimar die oorspronkelijk een beminnelijke jongen en jongeman was, bevestigt de auteur een positief mensbeeld. De mens is niet gericht op het kwaad, wel op het goede; maar bepaalde situaties of gebeurtenissen doorheen zijn of haar leven kunnen mensen van dat pad afbrengen. Op het eind van het boek geeft Rushdie die analyse nog iets meer literaire glans: “Toen werd op een dag zijn hele leven verpletterd en daarmee ook zijn geest. Dit is precies het soort persoonlijkheid dat de terroristische marionettenspelers uitkiezen, dit is het soort geest dat reageert op hun toverkunst. Het wereldbeeld van het slachtoffer is in duigen gevallen en er wordt een nieuw beeld voor hem geschilderd, penseelstreek na penseelstreek. (…) ze worden niet alleen gehersenspoeld, ze worden kláárgestoomd. Dit is een man tegen wiens hele gemeenschap een bloederige misdaad werd begaan die hij niet kon wreken, een bloederige misdaad die hem buiten zinnen bracht. Wanneer een man buiten zinnen is, kunnen andere krachten zijn geest binnendringen en vormen.” En dan deze, in het licht van 11 september opmerkelijke aanvulling: “Ze namen die wrekende geest en wezen hem in de richting die zij wilden, niet naar India, maar hierheen. Naar Amerika. Naar hun ware vijand. Naar ons.” (p. 415)
De banaliteit die toch schuilt in het verdriet om een vervlogen liefde, die iemand ertoe aanzet om over te gaan op de meest gruwelijke acties, mag misschien klinken als een banalisering van dat kwaad. Nochtans is het dat zeker niet. Shalimar, dat zijn u en ik, kleine onbetekenende helden in onze dorpjes. Het personage is dus banaal, niet het kwaad. De misdaden zijn één na één verschrikkingen die de lezer z’n adem ontnemen. Ze worden zo beschreven dat ze je naar de keel grijpen – dat is verre van banaliserend. De ongrijpbaarheid van de gruwel en het onbegrip voor wat mensen daartoe kan leiden, wordt nergens beter uitgesproken dan in de woorden van (allicht niet toevallig!) Shalimars moeder Firdaus: “‘Hij wil nu alleen nog maar iedereen vermoorden’, zei ze tegen Abdullah Noman, ‘zijn vrouw, goed, dat was al een probleem, maar nu ook de rokkenjagende ambassadeur, en het hele leger, en ik weet niet wie nog meer. Dus óf hij is bezeten door een djinn óf het heeft al die tijd in hem verborgen gezeten, alsof hij een fles was die wachtte tot iemand hem ontkurkte, en óf dat is wat Boonyi heeft gedaan toen ze terugkwam van de Amerikaan, óf er is iets met hem gebeurd toen hij ver van huis was. Hai Hai’, jammerde ze. ‘Wat heeft mijn zoon ooit fout gedaan, dat de duivel hem moest grijpen?’” (p. 273) Maar op een andere manier vinden we het ook versluierd terug in de woorden van Hasina Yambarzal die Boonyi’s lijk ontdekt en begraaft: “Geen van ons is volmaakt, dacht ze, maar de heerser van de wereld is wreder dan elk van ons en laat ons te zwaar boeten voor onze fouten.” (p. 395)
Je zou in het boek ook overduidelijke verwijzingen verwachten naar de bedreigende situatie waarin de auteur zelf heeft gezeten. Maar Rushdie heeft er blijkbaar geen nood aan om zijn eigen belevingen in zijn roman te laten doorklinken. Eén keer misschien ontdekken we een knipoog aan de aandachtige lezer. Shalimars eerste slachtoffer is immers – allicht niet toevallig – een schrijver: “De man die hij ging vermoorden was een goddeloze man, een schrijver tegen God, die Frans sprak en zijn ziel aan het Westen had verkocht.” (p. 299-300) Daar duikt de echte Rushdie weer op: een heel statement gebald in één krachtige zin. Een schrijver, goddeloos want zogenaamd tegen God schrijvend, en verwesterd, allemaal op Rushdie zelf toepasbaar. Het verraad aan de beschaving van zijn oorsprong dat de auteur uit het boek met z’n leven bekoopt, moet wel een verwijzing zijn naar de eigen oude situatie en het lot dat hij ontlopen is, of dat hem in een nabije of iets verdere toekomst – wie weet – nog te wachten staat, als een onwetende fanaticus het mes bovenhaalt om hem te lijf te gaan, alleen maar omdat het hem gevraagd werd.
Het angst zaaiende aspect dat het terrorisme eigen is, komt natuurlijk aan bod in het ‘wachten op de dood’ van de teruggekeerde Boonyi, maar misschien nog het sterkst in de dreiging naar het dorp Shirmal toe. Daar vallen militanten het huis van Bombur Yambarzal binnen en bedreigen hem met de dood en het dorp met de vernietiging. Het ‘bestand’ dat er dan nog heerst, heerst er bij gratie van de militie en is bepaald niet onvoorwaardelijk: “Daarna hadden de vrouwen geen andere keuze dan burqa’s te dragen. Negen maanden lang pleitten de gesluierde vrouwen van Shirmal bij de commandanten van de militie om Bomburs leven te sparen. Uiteindelijk werd het vonnis omgezet in huisarrest, maar hij kreeg te horen dat als hij ooit nog het duivelse Banket van Maximaal Zestig Gangen kookte, of zelfs het bescheidenere maar nog steeds walgelijke Banket van Minimaal Zesendertig Gangen, ze zijn hoofd zouden afhakken en in een stoofpot verwerken en het hele dorp zouden dwingen om het op te eten.” (p. 394) De keuze van het dorp is dus geen keuze voor de ideologie van de terroristen, maar wel een keuze voor het leven. Een leven dat nooit meer de fraaiheid en rijkdom van voorheen zal kennen, maar tenminste nog een leven is.
Ondanks de wijsheid die Rushdie in zijn roman meegeeft, is het niet bedoeld als een soort van wetenschappelijke, onderbouwde analyse. Dus hoeven we ook geen grote antwoorden te verwachten op vragen als ‘Hoe kunnen we vermijden dat gewone mensen terroristen worden?’, of ‘Hoe kunnen we het terrorisme efficiënt aanpakken, misschien zelfs uitroeien?’. Maar in de laatste bladzijde lijkt het alsof Rushdie nog één keer wil duidelijk maken dat hij het, ondanks de zwartgalligheid die zowat de onderstroom van het boek is, allemaal niet zo negatief inziet. Er is hoop. Want Shalimar – in de roman de verpersoonlijking van het ongenadig terrorisme – haalt misschien wel het eind van het boek, maar niet levend. Want een pijl doorboort hem en krijgt zo de grote terrorist klein. Misschien, waarschijnlijk, want meer dan een sprankel hoop geeft Rushdie zijn lezers in de laatste regels van zijn boek niet mee.

En zo eindigt ‘Shalimar de clown‘ op pagina 428, en laat het z’n lezers met een nog wat hongerig gevoel achter. Er zijn veel vragen, maar weinig of geen antwoorden. Meer dan 400 bladzijden lang zit je op een trein van taal- en vertelvirtuositeit, geen wonder dat de laatste aangrijpende zinnen in eerste instantie een soort van leegte achterlaten. Maar er zijn veel aanzetten gegeven om dieper in onszelf te kijken en beter om ons heen en naar elkaar. De verklaring voor het terrorisme zit niet in wijze romans, maar allicht evenmin zijn de argumenten ervoor onverklaarbaar; ze liggen soms/vooral in kleinmenselijke dingen en ongelukkige situaties. Alleen die conclusies en aanzetten al, maken dit boek tot een must voor op je leeslijst – ergens bovenaan. Maar het heeft nog veel, veel meer te bieden…
In de woelige tijden van ‘De duivelsverzen‘ wilde het Nobelprijscomité Rushdie de prijs voor literatuur toekennen, als een soort van statement. Dat hebben ze toen gelukkig niet gedaan, want nu blijft de kans gaaf om het binnenkort of iets later te doen omdat hij zo’n onwaarschijnlijk grootmeester is. Dat heeft hij bij deze opnieuw bewezen.

(0) Een fatwa is een religieuze opinie van een geleerde, op basis van de Koran en de Sunnah (het geheel van uitspraken, gebruiken of leefgewoonten van de Profeet Mohammed), in antwoord op een vraag gesteld door om het even wie (moslim of niet-moslim) en over om het even wat. Een fatwa is dus een in de wet gefundeerde opinie van een geleerde, en die geleerde wordt beïnvloed door omstandigheden, door culturele factoren, door de leringen van de specifieke groepering of school waartoe hij behoort… Zo kan het zijn dat de legale opinie van een geleerde die slechts door een kleine groepering gesteund wordt, door de meerderheid van de moslims verworpen wordt. Het is dus niet omdat een of andere moslim een fatwa formuleert, dat alle moslims het daarmee eens zijn. Wanneer men een fatwa leest, mag men de daarin geformuleerde stellingen dan ook niet veralgemenen tot ‘de moslims zeggen’, of ‘de islam beweert’. Het is alleen die geleerde die iets beweert, en die daarin niet noodzakelijk gesteund of bijgetreden wordt door andere geleerden en door de meerderheid van de moslims.
(http://users.telenet.be/myprojects/peace/fatwa.html)

Aanvullende informatie

SALMAN RUSHDIE, Shalimar de clown [Uit het Engels vertaald door K. van Santen & M. Vosmaer. Oorspronkelijke titel: Shalimar the Clown] Amsterdam/Antwerpen, Uitgeverij Contact, 2005, 432 blz.

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.