Kosovo heen en terug. Een week tussen de militairen op missie: verslag van een werkbezoek

Kosovo heen en terug. Een week tussen de militairen op missie: verslag van een werkbezoek

Verslag van een werkbezoek van de opperaalmoezenier in Kosovo tijdens Belurokos X van 15-22 november 2002.

 

Smit Wim

1/2003

Nooit geweten of vermoed dat een robuust uitziend vliegtuig als de C-130 zo aangenaam vloog. Toegegeven, na een aantal uur voel je wel dat je niet in mousse zeteltjes zit, maar toch, de ruimte die je hebt in de grote vogel als je niet met al te velen bent, is een ongehoorde luxe. Dus verdwijnen de nauwelijks te vernoemen ongemakjes binnen de kortste keren naar de achtergrond.
We – dat is de opperaalmoezenier en ikzelf, maar ook nog een twintigtal andere militairen – strijken neer in een zonovergoten en best nog warm (16 à 17°C) Skopje, hoofdstad van Macedonië. We strekken de benen, geven de ogen de kost en springen, na enig wachten, het militaire busje in. Begeleid door een MP-escorte zijn we op weg voor een reis van 4 uur over de hobbelige wegen van Macedonië en Kosovo. De putten en bulten en de kortstondige file aan de grensovergang nemen we er zonder knorren bij. Zo komen we niet echt erg vermoeid en in opperbeste stemming aan in Leposavic (spreek uit: Leiposavitsj). In het Belgisch militaire kamp Nothing Hill wacht ons een warme ontvangst door kolonel De Bruyne en onze aalmoezenier ter plaatse, Renaat De Paepe. Een verfrissende douche en een overvloed van eten doen de rest. Wat zijn we daar van geschrokken: al dat eten en die heerlijke maaltijden – de beste van alle troepen, zo wordt terecht gefluisterd – terwijl een mens vanuit België zou denken dat onze militairen het moeten doen met een karig soldatenrantsoen! Niets is minder waar. Maar na een week ter plaatse – het dient gezegd – en een blik op hun werkzaamheden, zijn we ervan overtuigd dat het hun toekomt.
We laten de avond rustig voorbijgaan en gaan de bar van de Roemenen binnen. Met een honderdtal manschappen vormen zij met de Belgen en Luxemburgers samen Belurokos X. We knopen een gesprek aan, overleggen een en ander, vertellen de grote en kleine avonturen en verbroederen ten slotte in de keuken van het kamp. Een rustige nacht vol slaap leidt ons de eerste volle dag in Kosovo in. Een dag die zal zijn als de volgende dagen: druk, maar stressloos. In de voormiddag bezoeken we Center City, de vroegere compound van de Belgen, Whiteplains, een andere compound van Belgische militairen en een klein orthodox kerkje. We groeten de manschappen, spreken met de commandant en eten een hapje – nou ja… – mee. In de namiddag vervoegen we de Kosovaarse bezoekers van de Belgian Day, een namiddag waarbij kleine en grote kinderen en ook de volwassenen een blik kunnen werpen op voertuigen van de Belgische, Luxemburgse en Roemeense militairen. Maar het is meer dan dat. Behalve de informatie wordt hen ook eten en drinken aangeboden. De overweldiging die volgde op het openen van zo’n ‘kraampje’ vertelde veel en wekte maar weinig verbazing. In de nabije omgeving was immers een zigeunerkamp dat het gros van de bezoekers en vooral bezoekertjes aanleverde. Het werd een geslaagde namiddag waarbij het contact tussen burgers en militairen optimaal verliep. Een pluim voor de organisatoren en medewerkers! In de donkerte wordt ons het avondmaal geserveerd en we verbazen ons erover hoe snel de dag hier is voorbijgegaan.
Op zondag staan we heel vroeg op en dat lijkt jammer genoeg een maat voor niets te zijn. Onze boze en verontwaardigde blikken worden door de immer kalm blijvende padre Renaat opgevangen maar verder ook meteen genegeerd. Het is een gave als een andere. De bedoeling was als volgt: we zouden vroeg uit de veren zijn, kwart voor zeven, zonder ontbijt naar een orthodox kerkje vertrekken en daar de viering bijwonen. Maar… daar aangekomen was er niemand te zien, behalve een vrouw die in de vroegte nog snel enkele kaarsjes kwam aansteken en bidden. Het leek ons een hoopvol teken. Maar toen ook deze vrouw even later verdween en er in de nabijheid op deze vroege zondagmorgen verder geen leven te bespeuren was, begonnen we ons zo stilaan vragen te stellen. En die vragen bleken al snel gerechtvaardigd te zijn, want van een viering was vanmorgen geen sprake. In stilte dan maar ingerukt en teruggereden naar het kamp. Het ontbijt dat we daar nog op de valreep konden krijgen, maakte heel veel goed.
Meteen na het ontbijt pakken we in en begeven we ons op weg richting Belvédère, een grote compound van de Fransen, op zoek naar de aalmoezenier van ter plaatse. Zowaar een ietwat vreemd exemplaar, het dient gezegd. Met zijn eigenaardig hikkend lachje en zijn gefluit, kan je zelfs zonder aarzelen spreken over een vreemde vogel – vergeef me de ironie. Maar het wordt uiteindelijk een gezellig onderonsje over het wel en wee van de Kosovo Peace Keeping dat we afronden met een gezamenlijk middagmaal. De namiddag is zowaar nog opmerkelijker: in de middle of nowhere genieten we in een van de omliggende valleien van een prachtig en rustiek zicht. Voor onze verwende ogen lijkt het alsof we 50 jaar terug in de tijd zijn gegaan. Zeker wanneer we een bijzonder gastvrije boer-in-lompen ontmoeten bij zijn – zacht uitgedrukt – sobere boerderij. Meteen worden we ontvangen op een glaasje slivovitsj 53° en een geëmailleerde kom vol blutsen en noten en fruit! Verzonken in gedachten en overpeinzingen merken we de putten en bulten op onze weg naar huis nauwelijks – alhoewel. In de vooravond splitsen onze wegen, de opperaalmoezenier gaat zich wat opfrissen en wat rusten, Renaat legt nog de laatste hand aan de eucharistieviering en ikzelf loop eventjes door naar de winkeltjes net buiten het kamp om er wat rond te neuzen. Na het avondmaal vieren we de eucharistie, in aanwezigheid van een enkele militairen en de commandant van Nothing Hill, in de nieuwe kapel van het kamp. Een gedenkwaardig rustig en ingetogen moment.
Op maandagmorgen vertrekken we naar Mitrovica (spreek uit: Mitrovitsa) waar het kamp van de Tsjechen is gelegen. Daar komen we na wat zoekwerk rond 11u. aan en worden we opgewacht door de Tsjechische aalmoezenier. Hij ontvangt ons met open armen, schenkt ons een kop koffie en vertelt ons over zijn werk ter plaatse en de werking van de aalmoezeniersdienst in Tsjechië. We delen ook het middagmaal met hem en krijgen na afloop nog een mini-rondleiding in het kamp. Hij vertelt ons dat er, wat alcoholverbruik betreft, er een zero-tolerance regel is opgelegd: op geen enkel ogenblik gedurende de vier maand dienst mag er alcohol gedronken worden. Spijtig van dat lekkere Tsjechische bier! Na het afscheid leidt de weg ons naar het hoofdkwartier van de Fransen waar eveneens een aantal Belgen de dienst uitmaken. Ook met de commandant daar ter plaatse en enkele militairen onderhouden we ons over het reilen en zeilen van hun ‘bedrijfje’. Maar de tijd vliegt en dus moeten we ons al vrij snel richting het Deense kamp begeven, want ook daar wacht de aalmoezenier ons op. Het is een minzame dominee die ons hoeken en kanten van het nog steeds in opbouw zijnde kamp laat bezichtigen en ons laat kennismaken met onder andere het hospitaal, de verpleegkundigen en de dokter. Terecht fier tonen zijn ons hun ziekenboeg en hun uitrusting. Ook daar schuiven we mee aan tafel en laten we ons in een prachtige en gezellige pubachtige cafetaria een Tuborg welgevallen. Daardoor komt onze afspraak – die we die middag in Mitrovica hadden gemaakt, namelijk dat we met de Belgen daar nog iets zouden drinken – in het gedrang. Maar als pleister op de wonde gaan we er veel te laat toch nog naartoe, al is het maar om ons uitgebreid te excuseren. Zo is het laat geworden wanneer we eindelijk die avond Nothing Hill weer oprijden.
Het is al dinsdag; wat vliegt de tijd. We hebben de plannen om vanmorgen om 6u. op te staan gisteravond opgeborgen en dat lijkt vanmorgen meer dan ooit een goed idee te zijn geweest. Met kleine oogjes rijden we na het ontbijt richting Pec (spreek uit: Peitsj) waar we, net als later die voormiddag, een orthodox klooster bezoeken. Het zijn enclaves midden Albanees moslimgebied. De monniken en monialen spreken ons van de nog steeds bedreigde rust midden een wereld die ruikt naar chaos. We aanhoren hun verhaal, maar kunnen niet echt iets doen. Machteloosheid heet dat dan, en daarin vinden we elkaar. Allemaal zijn we zo goed als zonder verweer tegen dit soort dreigend blind geweld. In beide kloosters bezichtigen we de unieke vroeg-middeleeuwse kerken met hun heerlijke schilderingen. Ze zijn buitengewoon prachtig. Bij zonnig weer, onder een boom en met een ongeëvenaard uitzicht verorberen we onze picknick. Onderweg naar Gracanica (spreek uit: Gratsjanitsa) genieten we nog na van al die rust en schoonheid en delen we onze impressies.
In Pristina (Prisjtina) – de hoofdstad van Kosovo, zo’n anderhalf uur rijden van Leposavic – bevindt zich het hoofdkwartier van KFOR (Kosovo Forces). Een immens terrein dat wordt ingenomen door een internationale militaire vertegenwoordiging van Amerikanen, Fransen, Ieren, Engelsen, Belgen… Ze lopen er allemaal broederlijk, zusterlijk door elkaar en beschikken elk over hun eigen voorzieningen. We gaan er de Belgische vertegenwoordiging begroeten, samen eten, de verschillende winkeltjes bezoeken en, om de dag netjes af te sluiten, iets drinken met de Belgische militairen in hun cafetaria-tje met echt Belgisch bier. Je kan je nauwelijks iets mooiers voorstellen om de dag waardig af te sluiten. Goedgemutst begeven we ons richting Leposavic om ons daar welverdiend te rusten te leggen.
Woensdag begint slecht. Omdat de laatste dagen een situatie van grote oplettendheid voor eventuele rellen of aanslagen is uitgeroepen (tijdens de week van ons verblijf werden twee orthodoxe kerken opgeblazen), wordt een streep getrokken door het eerste deel van onze planning. In groep zouden we het huis bezoeken van een verzetsstrijder van het UCK (Kosovaarse vrijheidstrijders) en daar een deskundige uitleg bij krijgen. Een interessant vooruitzicht dat nu helemaal de mist in gaat, zij het om begrijpelijke maar niet minder betreurde redenen. We wagen ons dan maar aan een alternatief programma. We maken een wandeling in de bergen, genieten opnieuw van een uitzonderlijk uitzicht en zetten ons in het lange gras en in een nog steeds warme zon ’s middags te eten. Beschut voor de wind tegen de rug van een heuvel ademen we de rust in en verbazen we ons erover dat enkele jaren geleden hier nog hard gevochten werd. Hoe haalt een mens het in z’n hoofd om dat midden dit paradijs te doen? ’s Namiddags bezoeken we het klooster van Moeder Makaria. In al z’n kleinheid is het bekend om z’n prachtig 14de eeuwse kerkje, het (voor de orthodoxen zeer ongewone) middeleeuws houten polychroom Mariabeeld, de statige iconen die er geschilderd worden en niet het minst om de toch wat bizarre houding van Moeder Makaria zelf, die, naast doctor in de wetenschappen en de theologie, een doorgewinterde moeder overste en redenaarster is. Het is een wat wonderlijke ontmoeting die ons nog wel een tijdje zal bijblijven.
Vroeger dan verwacht zijn we thuis en hebben we plots wat tijd om tot rust te komen en nog wat te lezen. Iets wat ieder van ons ten zeerste kan appreciëren. Ook ’s avonds hebben we een bezoek dat ons zal bijblijven. We zijn uitgenodigd voor een Michaël-feest bij een gevluchte Servische familie die z’n hele leven weer van nul moet beginnen opbouwen en die nu tijdelijk door Caritas wordt opgevangen. Ondanks de armoede van deze mensen zijn de tafels rijk gevuld en blijkt dat gastvrijheid en dankbaarheid hier geen grenzen kennen. Het levert ons enkel memorabele momenten op. (De twee zoontjes mogen – tot hun grote vreugde – met Kerstmis voor een week naar België, te gast bij padre Dominique Chaboteau in Tellin.)
Op de laatste volle dag van ons bezoek houden we het betrekkelijk rustig. In de voormiddag wonen we de opening van een station bij dat bij z’n opbouw mee werd ondersteund door KFOR, de Belgische regering en de VN. Het is een korte plechtigheid waarbij de plaatselijke burgemeester, een VN-vertegenwoordiger en kolonel De Bruyne aanwezig zijn. Na deze plechtigheid volgt een al even korte receptie en daarna gaat het leven weer gewoon z’n gang. In de namiddag gaan we mee op houtbedeling. We rijden achter de vrachtwagen aan op zoek naar het juiste adres. Dat blijkt een moeilijke opdracht. Zeker voor de voertuigen die door de steile ontoegankelijke wegen onmogelijk tot helemaal boven kunnen geraken. Maar er komt wat plaatselijke hulp en de belofte dat zij het hout wel naar boven zullen brengen. Zelf klauteren we naar boven en aanschouwen de schrijnende armoede van een blinde vrouw in een klein huisje-hutje. We worden stil, als aan de grond genageld. Niet te beschrijven triestige toestanden waarvan er in dit land nog heel wat meer te vinden zijn. Na de koffie en de onvermijdelijke sterke drank die we bij de buren mogen nuttigen, begeven we ons weer op weg naar het kamp waar de opperaalmoezenier na het avondmaal de kapel plechtig zal inwijden.
En zo rijden wij de volgende morgen met de bus weer naar het vliegveld van Skopje. We eten nog een hapje in de Franse kazerne ter plaatse en stijgen met een uurtje vertraging op richting Melsbroek. In ons hoofd een aantal impressies en belevenissen die we nu trachten over te brengen bij de geïnteresseerden. Voorwaar geen makkelijke opdracht.

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.