Europese defensie: bij de samenvloeiing van het Westen en de Islam

Europese defensie: bij de samenvloeiing van het Westen en de Islam

Verslag van de studiedag die op 30 maart 2004 door de Minster van Defensie, in samenwerking met het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie en de Koninklijke Militaire School werd georganiseerd.

 

Smit Wim

1/2004

Eind maart werd door de Minister van Defensie André Flahaut, in samenwerking met de KMS en de KHID, een congres ingericht met als centrale thema: ‘Europese defensie en islam’. Doelstelling was om een sterk signaal tot wederzijds respect en tolerantie te geven. Een oproep om elkaar beter te leren kennen, zonder daarbij eindeloos te blijven doorhameren op wat ons onderscheidt. De complementariteit, zo meende de minister die zich liet vervangen door één van zijn medewerkers, is precies onze rijkdom.
De eerste spreker was R. Anciaux, professor aan de ULB die, in een interessant betoog, inging op de relatie tussen Europa en de moslimwereld. Na het communistische gevaar, zo stak hij krachtig en uitdagend van wal, is er nu het fantasme van het islamgevaar. De moslimaanslagen sloegen inderdaad iedereen met verstomming, maar wil dat nu zeggen dat dit de nieuwe dreiging is? De vraag werd niet door hemzelf beantwoord, maar hij nam het op zich om te wijzen op de complexiteit van het fenomeen. Wie bedreigt ons: de religie of de bevolking die deze religie praktiseert, is de islam van nature agressief…? Allemaal zijn het vragen die we ons kunnen stellen en die ook gesteld dienen te worden.
Er is natuurlijk de conflictueuze geschiedenis tussen het christendom en de islam, en die leert ons onder andere dat de ‘Jihad’ in principe defensief is. Met andere woorden, de Jihad wordt uitgeroepen op het moment dat moslims bedreigd worden, en hij houdt dus op wanneer de oorzaken van de dreiging zijn teniet gedaan. Bovendien moeten we in ons oordeel toch ook de verscheidenheid van de strekkingen binnen de islam – zelfs binnen één en hetzelfde land – in acht nemen. Vaak worden er binnen deze strekkingen verschillende waarden op nagehouden. Dat hangt samen met de ontwikkeling. En het is net voor deze (onder)ontwikkeling dat het Westen, en hoofdzakelijk Amerika, verantwoordelijk wordt gehouden, niet zozeer de plaatselijke machthebbers die daarin nochtans heel vaak een niet onbelangrijke hand hebben.
Toch blijft het een moeilijk te doorgronden fenomeen. Het begrip ‘islamisme’ werkelijk doorgronden, is door z’n complexiteit bijna onmogelijk. Maar één ding is zeker: het is onjuist om moslims of de islam in z’n totaliteit te beschouwen als agressief of terroristisch. Al Qaeda duidt op een onvrede, dat is duidelijk. Men is het niet eens met de wereldorde zoals nu onder leiding van Amerika. Daarom moet de vijand gestraft worden door hem hard te treffen op de wijze waarop een grootmacht het best kan getroffen worden: door terroristische acties. Toch wil de meerderheid van de moslims democratie en vrede. Het type staat dat door de islamleiders wordt voorgesteld, is vaak niet de staat zoals de man en de vrouw in de straat die écht wenst.
De strijd tegen het terrorisme is geen strijd waarin het leger een essentiële rol te spelen heeft. Regeringen moeten oog hebben voor de bevolking, of het hier nu gaat om islamregeringen of niet. Bovendien moet de rijkdom op een betere manier verdeeld worden, en moet gepoogd worden om problemen op een vredige manier op te lossen. In ieder geval is hier voor de Europese Unie nog een belangrijke taak weggelegd, want tot op vandaag heeft ze nog niet de middelen gecreëerd om dat te kunnen doen.
Heinz-Gerhard Justenhoven, directeur van het Institut für Theologie und Frieden in Hamburg, gooide het over een andere boeg en lichtte de verhouding tussen lekenstaat en godsdienst in Duitsland toe. Zo zijn de eerste 20 wetten uit de grondwet sterk waardengeladen wetten over persoonlijke integriteit, vrijheid, huwelijk… waarvoor het christendom de inspiratiebron is geweest. Justenhoven wees erop dat de Duitse politiek sterk beïnvloed is door de christelijke waarden, hoewel de politiek op zich ‘neutraal’ is en behoort te zijn in haar beslissingen. Mensen als Konrad Adenauer, net na de oorlog, of president Rau vandaag komen onomwonden uit voor hun christelijke geloof, maar dat belet(te) hen niet ten dienste te staan van iedereen.
Politiek en religie, stelde Justenhoven, werken samen in thema’s als de gezondheidszorg. En tegelijk waakt religie ook over politieke gerechtigheid en processen. Het uitgangspunt hierbij is dat God vrede wel; dit is niet enkel een mandaat, maar ook een opdracht die via de politiek kan worden bewerkstelligd. Hier ligt dus de ‘wakende’ opdracht van de religie en de eventuele ‘beïnvloedende’ of ‘bijsturende’ taak. Deze uiteenzetting verleidde Justenhoven echter niet om ook iets te zeggen over het huidige gesleutel aan de Europese grondwet en de verwijzing naar de respectievelijke godsdiensten. Toch wel een gemiste kans, naar onze bescheiden mening, vooral ook omdat dit de lezing dichter bij de thematiek van de dag had kunnen brengen.
De derde spreker van de dag was de Franse politicoloog M. Benchenane, verbonden aan de rechtsfaculteit van de Parijse René Descartes Universiteit. Hij gaf het publiek inzicht in de geopolitieke toestand in het Middellandse Zeebekken. In die zeezone leven waarschijnlijk meer dan 700 miljoen mensen in de periode rond 2010. Bovendien is het nu al een centrum van drukke zeevaarttrafiek. Nochtans is het een moeilijke en problematische zone; gelukkig is er echter een politieke wil tot vrede aanwezig. Alvorens over te gaan naar het Israëlisch-Palestijns conflict, schetste Benchenane nog even de bijzonder structuur van het zeebekken. Geografisch gezien is het een nauw bekken zodat iedereen dicht bij elkaar staat. Dat leidt tot bijzondere – zij het ietwat dubbele – relaties. Die relaties zijn niet zelden doorspekt met een flinke vlaag wantrouwen. Enkele actuele voorbeelden kunnen dit duidelijk maken: sinds 1994 is immers de grens tussen Marokko en Algerije afgesloten; de spanningen tussen Griekenland en Turkije, met betrekking tot Cyprus, zijn nog steeds heel groot; en de situatie tussen Syrië en Libanon is nu van die aard dat er een onderhuidse, steeds moeilijker te onderdrukken, neiging tot geweld bestaat.
Uiteraard kon de spreker niet voorbij gaan aan de Israëlisch-Palestijnse problematiek. Het centrale probleem in dit blijvende conflict is de overdreven macht van Israël, die door de Amerikanen sterk wordt ondersteund. Deze overmacht zorgt ervoor dat Israël niet snel tot onderhandelen geneigd is, waardoor de negatieve spiraal behouden blijft. Aan Palestijnse zijde is er de instrumentalisering van de islam. Het islamisme wordt er gevoed door de onderdrukking. Daar komt nu nog bovenop dat de oorlog in Irak de situatie zo mogelijk nog verscherpt heeft. De rol van Amerika in dit conflict is zeer problematisch. Het land zou een ondersteunende rol kunnen spelen, maar doet precies het omgekeerde. Reeds 67 keer sprak Amerika zijn veto uit in de VN, waar het ging om sancties tegen of veroordelingen van Israël – de laatste keer nog met de moord op Yassin. Dat verleidt Benchenane ertoe te spreken over een “problematische fusionele relatie” tussen beide landen. Wat we daarentegen echter nodig hebben om uit dit conflict te raken, is de politieke wil om tot de fundamentele rechten terug te keren. Al 37 jaar wordt immers het internationaal recht niet meer toegepast.
Het zou dan ook goed zijn om de ontwikkelingshulp te herbekijken vanuit de Noord-Zuid verhoudingen, in ruil voor processen van toenadering en normalisatie. Er dient een aanpassing te komen aan de geglobaliseerde markteconomie door educatieve projecten. Ten tweede maken de landen uit het Zuiden een identiteitscrisis door en keren ze door hun kwetsbaarheid terug naar het islamisme, daar dient terdege te worden op ingespeeld. En ten slotte moet er een wederzijdse bewustwording komen van de gemeenschappelijke belangen die het Noorden en het Zuiden hebben.
Als voorlaatste spreker van de voormiddag, onderhield A. Bensalah Alaoui – professor in de rechten in Rabat – de aanwezigen rond het thema: ‘kruiselingse blikken en veiligheidsperceptie in de euro-mediterrane ruimte’. Zij begon haar uiteenzetting met de analyse dat er een nog steeds groeiende diabolisering van de islam en de immigrant is ontstaan. De islamitische migrant als oorsprong van alle kwaad. Europa, zo stelde ze, lijkt wel bang voor het kleinste en zichtbare verschil. De discussie met betrekking tot het dragen van een hoofddoek is hiervan een treffend voorbeeld. Ook zij legde de vinger op het belang van het Israëlisch-Palestijns conflict, omdat het centraal staat vanwege het feit dat het de kwetsuren van de kolonisatie levendig houdt. Hier wordt Europa in het beste geval gezien als schuldig aan onmacht en laksisme. Ook Europa, zo luidt het, meet – zij het niet zo uitgesproken als Amerika – met twee maten en twee gewichten. We zijn ons er blijkbaar niet van bewust dat de economische dominantie en de ‘kruistocht’ voor democratie leidt tot een gevoel van samenzwering tegen de moslimlanden, zeker na 11 september.
De visie van Huntington op de ‘botsende beschavingen’ is, sinds de jaren ’90, de basis geweest van een strategisch concept. De dreigingen die, binnen deze geopolitieke analyse, gezien worden, zijn echter geen realistische dreigingen. Hetgeen niet betekent dat Europa geen nood heeft aan een militaire defensiemacht. In ieder geval heeft de interculturele dialoog een grote rol te spelen in de toenadering tussen de verschillende landen en culturen. Zij moet de schok van miskenning tegengaan. Het is bovendien van daaruit dat we naar een gemeenschappelijke toekomst kunnen toewerken. Bensalah Alaoui rondde af met drie concluderende bedenkingen: Ten eerste hebben regeringen, vrouwen, ngo’s… een belangrijke verantwoordelijkheid. Daar komt nog bij dat het zeker geen overbodige luxe is om de islam beter uit te leggen, en haar boodschap van vrede in een groter licht te zetten. Ten tweede moet de mobiliteit tussen mensen bevorderd worden. Al te vaak is het verkeer van goederen en geld eenvoudiger dan dat van mensen. En ten derde heeft ook de media een niet te onderschatten rol te spelen in de vorming van de geesten van kinderen en volwassenen. Journalisten moeten dus gewezen worden op hun eigen verantwoordelijkheid. Dit kan gebeuren door hen vertrouwd te maken met de ‘pedagogie van de diversiteit’.
J. Van Reeth, onderzoeker aan de K.U.Leuven, rondde de voormiddag af met een toelichting over de Arabische landen en Europa, meerbepaald met de blik op gemeenschappelijke of tegengestelde cultuur en ontwikkeling. Hij had de ondankbare taak een zware voormiddag af te ronden. Dat deed hij met de focus op de gedeelde Grieks-Romeinse cultuur van de Westerse en Arabische wereld. Er is altijd een impliciete wisselwerking geweest tussen de Arabische en Westerse wereld, zo stelde hij. Een wederzijdse (intellectuele) verrijking. Hij merkte wel op dat de Arabische landen zeker geen homogeen blok vormen. Zo is bijvoorbeeld Marokko steeds meer op Europa dan op het Oosten gericht geweest. Toch is en blijft de Arabische cultuur een ‘referentiebeschaving’. Dit inzicht kan ons behoeden voor een totalitaristische houding ten opzichte van de Arabische wereld.
Van Reeth wees erop dat we de attitude van de antropoloog dienen aan te nemen: het empathisch invoelen van de ander – dit geldt uiteraard voor zowel Arabieren als Westerlingen. Nu is daar nog al te vaak een gebrek aan. We zitten nog teveel opgezadeld met stereotypen over de moslimwereld. Die moeten we van ons afschudden. Het zou een grote stap vooruit zijn indien moslims en Westerse mensen elkaar niet langer het monopolie van de haat zouden toeschuiven. Dat is een soort van openheid die kan gecreëerd worden, onder andere door een tribune te geven aan Arabische mensen wiens stem anders wordt gesmoord. We moeten vandaag de dag in ons achterhoofd houden dat de Arabische landen grondig en onomkeerbaar aan het veranderen zijn en leven met hun blik op het Westen, via televisie en internet op de eerste plaats. We groeien dus steeds meer naar elkaar toe, alleen dient nu ook de grote vijand die de onwetendheid is, verjaagd te worden.
Ook in de namiddag werd hard doorgewerkt. In één periode, zonder pauze, kwamen de volgende vier sprekers aan bod. De eerste was J. Rifflet, professor in de rechten, internationale politiek en vergelijkende godsdienstwetenschappen. Hij hield een toespraak over de toekomstige relaties tussen Turkije en Europa. Na een inleiding op de evolutie(s) die Turkije sinds begin jaren ’20 van de vorige eeuw heeft ondergaan, schetste hij een pessimistische en een optimistische visie op de mogelijke toetreding van Turkije tot de EU. De pessimistische visie, zo stelde hij, stelt dat er binnen de grenzen van het land een erosie aan de gang is tussen het tijdelijke en het spirituele. Daarbij wordt verwezen naar de uitspraak van Erdogan dat je niet leek én moslim kan zijn. De islam is verworden tot een instrument, en steeds meer groeit de overtuiging dat het geloof hersteld dient te worden. “Onze minaretten zijn onze bajonetten…”, klinkt een deel van een nog steeds vaak gehoorde slogan.
De optimistische visie haalt hetzelfde argument aan, maar draait het om. Dat wil zeggen, de dreigende erosie van de scheiding tussen het tijdelijke en het spirituele kan tegengehouden worden wanneer Turkije toetreedt tot de Unie. Bovendien kan Turkije ons toegang geven tot de islam in Rusland en zal er een sterke appreciatie komen vanuit de hele Arabische wereld. Wanneer we dit op een rijtje zetten, zo concludeerde hij, is het alleszins duidelijk dat we in ieder geval geen al te overhaaste conclusies mogen trekken.
B. Chourou, professor internationale betrekkingen aan de universiteit van Tunis, lichtte de socio-economische aspecten van het Middellandse Zeebekken toe. Hij wees erop dat ook Marokko ooit zijn kandidatuur had ingediend om lid te worden van de Europese Unie, maar dat dat toen was geweigerd omdat Marokko geen Europees land was. Chourou stelt nu echter de vraag of Turkije dat dan wel is? En als Turkije wordt toegelaten, waarom dan bijvoorbeeld ook niet de Noord-Afrikaanse landen? En op welke basis ga je dat al dan niet aanvaarden? Kortom, de acceptatie van Turkije als lid van de Europese Unie zou wel eens verder reikende gevolgen kunnen hebben dan men zo op het eerste gezicht meent en verwacht.
Daarna ging Chourou in op de relatie tussen de landen in het Noorden en het Zuiden van het Middellandse Zeegebied. Die moet verbeteren, zo benadrukte hij, want hun onderlinge relaties hebben een rechtstreeks impact op de Noord-Zuid verhoudingen. Al te vaak beschouwt men veiligheid enkel maar vanuit het militaire oogpunt. Het is echter veel meer: het is ook een kwestie van structurele dreigingen die vaak voorspelbaar zijn. Te weinig voedsel of water, de verontreinigingproblematiek, de uitbreiding van de woestijn… allemaal kan het leiden tot crisissituaties. Daarom hebben we ook nood aan meer aandacht voor preventie van conflicten.
Tegelijk moet het Zuiden ook een houding van partnership met de EU aannemen, want de tendens – zeker in de Maghreblanden – is te vaak: “Zonder de EU kunnen we niets”. Men moet actief zoeken naar mogelijkheden om uit dit soort van fatalistische houding uit te geraken. Bovendien moet er ook een relatie tussen beide bestaan die wederkerig is en waarbinnen de bestaande akkoorden ondersteund worden. De EU kan alvast haar verantwoordelijkheid opnemen in de ontwikkeling van transport en van complementaire economieën, en ook in het begeleiden van het proces tot democratisering. De conclusie waarmee Chourou zijn uiteenzetting beëindigde luidde dat de EU geen eiland in de luxe mag blijven. We hebben in het zuiden een verantwoordelijkheid. Ons lot is aan het Zuiden verbonden. Als we niet onze verantwoordelijkheid in deze opnemen, dreigen we vroeg of laat te belanden in crisissituaties.
Zijn landgenoot, oud-minister van onderwijs en professor in de rechten, M. Charfi wees erop dat de wereld zich in een historische overgangsperiode bevindt. Het is als het ware een overgang van de middeleeuwse situatie naar de 21ste eeuw. De moslims voelen zich verscheurd tussen het vasthouden aan de tradities en het aannemen van de moderniteit. Dit leidt tot een identiteitscrisis binnen de Arabische wereld, waar de hervormingen zowel sterke voor- als tegenstanders hebben.
Heel wat handelingen, zo verklaarde Charfi, komen voort uit de traditie, en niet zozeer uit de Korangeschriften. Willen we de moslimwereld moderniseren, zo stelde hij, dan moeten we voorbij de islamwet kijken. De ramp voor de moslimwereld is echter dat in de laatste 50 jaar olie een grote invloed heeft gehad. De mensen die zich daarmee verrijkt hebben, zijn gekant tegen de vernieuwingen en de modernisering. Zijn conclusie luidde dan ook dat de EU zich bewust moet worden van de verschillende aspecten van de moslimproblematiek.
G. Challiand sloot het congres af met een voornamelijk samenvattende terugblik op de vorige sprekers. Voor hem was het duidelijk dat het belang en de grootheid van de islam in de eerste eeuwen van z’n bestaan diende beklemtoond te worden. Toch mogen we ook de conflicten niet vergeten, en is het aanslepende Israëlisch-Palestijnse conflict een strijd met verregaande consequenties. Bijgevolg is het ook geen overbodige luxe om aan dit conflict primair aandacht te besteden.

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.