Goldhagens foutieve afrekening

Goldhagens foutieve afrekening

De internationaal befaamde rabbijn Leon Klenicki, Didier Pollefeyt, theoloog aan de faculteit Godgeleerdheid van de KULeuven en Wim Smit, aalmoezenier van de Koninklijke Militaire School gaan in op de bevindingen van Daniel Goldhagen in zijn boek ‘Een morele afrekening’. Ze nuanceren het beeld dat hij schetst van een Katholieke Kerk die aan de wortels van het antisemitisme ligt.

 

Smit Wim

Inleiding

Daniel J. Goldhagen
Daniel J. Goldhagen

Op 25 oktober 2002 verscheen in De Standaard een reactie op het nieuwe boek van Daniel Goldhagen ‘Een morele afrekening’. In dit boek neemt Goldhagen de Kerk op de korrel voor haar rol bij de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarbij hing de auteur een zeker niet altijd onterecht, maar vaak toch ongenuanceerd en eenzijdig portret op van de verantwoordelijkheid van de Kerk.
Na enkele onkritische interviews van Goldhagen met Knack, De Standaard en De Morgen, werd vanuit de faculteit Godgeleerdheid in Leuven besloten om de centrale kritiek op dit boek in een artikel uit te schrijven. De waarde van dit document is groot. Niet zozeer omdat het in België de eerste openlijke kritiek was op Goldhagens boek, maar ook – en niet in het minst – omdat de vermaarde joodse professor Leon Klenicki, momenteel gastprofessor aan de faculteit, dit artikel mee geschreven en ondertekend heeft. Het is dan ook zonder meer een unieke bijdrage aan de joods-christelijke relaties en een meer dan bemoedigend teken voor wat de intellectueel eerlijke benadering van dit donkere verleden betreft.
Gezien het belang van dit document voor de katholieke Kerk in België, maar ook over onze grenzen, drukken we in Om en Rondom dit artikel integraal af, en dit om verschillende redenen. Ten eerste is een ruime verspreiding van deze commentaar op een zeer gepopulariseerd boek voor katholieke gelovigen – priesters zowel als leken – een must. Niet zozeer vanuit apologetisch oogpunt, zoals de tekst duidelijk aantoont, wel vanuit een oprecht zoeken naar de waarheid. Ten tweede wil ‘Om en Rondom’ niet enkel een informatief maar ook inhoudelijk waardevol tijdschrift zijn, met ruimte voor maatschappelijk belangrijke en iets meer wetenschappelijke overwegingen. En ten derde mag er ook op gewezen worden dat precies vanuit de katholieke aalmoezeniersdienst een belangrijke bijdrage aan dit artikel werd geleverd. Eén van de medeopstellers en ondertekenaars van deze kritiek op Goldhagens visie, is namelijk Wim Smit, aalmoezenier verbonden aan de Koninklijke Militaire School. Samen met rabbijn Klenicki en prof. Didier Pollefeyt heeft hij Goldhagens boek bestudeerd en er volgende bedenkingen bij geformuleerd:

Goldhagens foutieve afrekening

De voorkaft van de Nederlandse vertaling van Goldhagens boek
De voorkaft van de Nederlandse vertaling van Goldhagens boek

Met zijn jongste boek is Daniel Goldhagen er weer in geslaagd opschudding te veroorzaken. Nadat hij in Hitlers gewillige beulen het Duitse volk in haar geheel op haast inquisitoriale toon met de vinger had gewezen voor de holocaust, stort hij zich nu met overgave en op dezelfde generaliserende wijze op de rol van de katholieke kerk bij de uitroeiing van het joodse volk in WOII. En hij doet dit niet aan de hand van archiefonderzoek, wel op basis van – selectieve – secundaire literatuur.
In de geschiedenis van het christendom neemt de jodenhaat onmiskenbaar een belangrijke plaats in. Vele, aloude anti-joodse theologische ideeën, verschillende negatieve mythen en legenden en daaruit voortvloeiend misprijzen en vervolging van joden, ontsieren de geschiedenis van de Kerk. Dat zijn historische feiten die door niemand in twijfel kunnen getrokken worden. Of je echter, zoals Goldhagen dat in een handomdraai doet, op grond hiervan een directe lijn kunt trekken van de anti-joodse elementen in de eerste eeuwen van het christendom tot in het concentratie- en vernietigingskamp van Auschwitz in de twintigste eeuw, is iets heel anders. De overweging dat onder de nazi’s niet enkel joden, maar ook zigeuners, Jehova’s Getuigen, Polen, Russen, geestelijk gestoorden enzovoort – zij het inderdaad niet in dezelfde mate – vervolgd en vernietigd werden, leidt tot een meer genuanceerde conclusie. Namelijk dat wezenlijke voorwaarden voor de holocaust niet in de lange geschiedenis van de traditionele christelijke jodenhaat gevonden kunnen worden. We denken hier in het bijzonder aan de rol van de moderne technologie en de moderne rassentheorieën. Let wel, zonder het sociaal en theologisch anti-judaïsme van het christendom kan men de holocaust niet begrijpen. Maar door de holocaust exclusief vanuit het perspectief van de christelijke jodenhaat te bekijken evenmin.
We wijzen daarom zowel op continuïteit als discontinuïteit tussen christelijke anti-judaïsme en nazi-antisemitisme. Continuïteit in de zin dat de giftplant van het nazi-antisemitisme in Duitsland nooit wortel had kunnen schieten zonder de vruchtbare bodem die ervoor was voorbereid door het christelijk anti-judaïsme. Hitler sprak in het Duitse volk zeker de oude christelijke gevoelens van jodenhaat aan. Maar hij was geen middeleeuwse christelijke jodenhater in een modern kleedje. Waar jodenhaat bij christenen gericht was/is op bekering van joden (religieus anti-judaïsme), was jodenhaat tijdens het nazisme uitdrukkelijk gericht op vernietiging. Christenen ontzegden joden het recht om jood te zijn (religieus), en dit uitte zich ook in geweld, zoals blijkt uit pogroms en de kruistochten. Nazi’s echter ontnamen joden, op een door de staat georganiseerde manier, het recht op leven (biologisch). En dit laatste punt is ontegensprekelijk een pervertering van het christendom.

Twee bisschoppen brengen de Hitlergroet
Twee bisschoppen brengen de Hitlergroet

Het christendom identificeren met raciale jodenhaat is daarom historisch en theologisch onjuist. In die zin is het christendom een noodzakelijke voorwaarde (religieus anti-judaïsme), maar geen voldoende voorwaarde om de holocaust te verklaren (die gebaseerd was op raciaal anti-semitisme). Meer nog, de Kerk heeft zich altijd verzet tegen rassentheorieën. Goldhagen kent dit argument, maar veegt het aan de kant alsof het een banaal verschil betreft. De 10% die beide vormen van jodenhaat van elkaar verschilden, zo schrijft hij, maken voor de antisemitische aanhangers weinig verschil. De massamoord, zo stelt hij, was een ‘logisch’ politiek gevolg van de jodenhaat die de Kerk verspreid heeft. Hiertegen moet ingebracht worden dat de nazi’s ook de centrale christelijke waarden met voeten traden en ‘gedoopte heidenen’ waren, eerder dan christenen. Net zoals Hitler het volksnationalisme tot een spookbeeld maakte, perverteerde hij ook het christendom.
Gedetailleerd ingaan op de tekortkomingen en historische verdraaiingen in Goldhagens boek, zou een nieuw boek vragen. Zeker is dat hij er op zijn eigen provocerende wijze weer in is geslaagd het onderwerp onder de aandacht te brengen. Dat mag ook. Een nieuwe golf van onderzoek naar dit thema is noodzakelijk. Het boek van Goldhagen toont aan hoe de discussie over de rol van de Kerk tijdens WOII dikwijls in verdedigende termen wordt gevoerd. In het Vaticaanse document We Remember. A Reflection on the Shoah (1998) maakt de katholieke Kerk gebruik van een sterk onderscheid tussen ‘christelijk anti-judaïsme’ en ‘nazi-antisemitisme’ om de Kerk vrij te pleiten van schuld en om de wortels van de nazistische jodenhaat volledig buiten het christendom te situeren. Goldhagen bezondigt zich aan precies de omgekeerde fout door een té simplistische causale lijn te trekken tussen beide fenomenen. Beide posities roepen elkaar op en versterken elkaar. Ze staan een genuanceerde kijk op de zaak in de weg. De geschiedenis is altijd complexer dan de schema’s die we er proberen aan op te dringen.
De dialoog tussen joden en christenen kan het best vooruitgeholpen worden wanneer christenen elkaar in de eerste plaats wijzen op de historische continuïteit, en joden onderling ook open komen voor de historische discontinuïteit tussen christelijk anti-judaïsme en nazi-antisemitisme (in plaats van omgekeerd). Hoewel dit de joden echter nooit kan doen vergeten dat het christelijk anti-judaïsme de atmosfeer creëerde waarin het antisemitisme kon gedijen (zoals paus Johannes Paulus II in 1998 stelde). Alleen op deze manier kunnen christenen recht doen aan de slachtoffers van de Shoah en de schuld voor het verleden omzetten in verantwoordelijkheid voor de toekomst. In die zin zou elke vorm van antisemitisme meteen ten stelligste veroordeeld moeten worden door de katholieke Kerk. In dezelfde lijn zullen christenen daarom de vraag moeten ondersteunen, zoals de Duitse kardinaal Lehmann onlangs nog heeft gedaan, om de Vaticaanse archieven zonder voorbehoud open te stellen voor historici, zodat de volledige waarheid op dit vlak aan het licht kan komen. Joden kunnen bijdragen tot de dialoog door ook te wijzen op de discontinuïteit tussen christendom en nazi-antisemitisme. Op die manier dagen joden christenen uit om af te zien van de aloude jodenhaat omdat die in tegenspraak is met hun eigen in het jodendom gewortelde christelijke traditie. Voorbij elke apologetica ontvouwt zich dan een ruimte voor dialoog en ontmoeting, die recht doet aan de slachtoffers van gisteren en die joden en christenen elkaar de hand doet reiken in dienst van de toekomst van de mensheid. Vooral in een wereld waarin jodenhaat opnieuw op verontrustende wijze de kop opsteekt, zowel in Europa als in de Verenigde Staten, is dit van nauwelijks te onderschatten belang.

Aanvullende informatie

Auteurs van dit artikel:
Prof. Dr. rabbijn Leon Klenicki (Visiting professor, Faculteit Godgeleerdheid, K.U.Leuven)
Prof. Dr. Didier Pollefeyt (Faculteit Godgeleerdheid, K.U.Leuven)

Voor de uitgebreidere versie van dit artikel, verwijzen we u graag naar het artikel: ‘De banalisering van het discontinuïteitsbegrip’ dat u eveneens onder de categorie ‘kerkgeschiedenis’ terugvindt.
Drs. Wim Smit (Aalmoezenier van de Koninklijke Militaire School)

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.