Vier opiniestukken over Kosovo, religie en het militaire leven

Vier opiniestukken over Kosovo, religie en het militaire leven

Toen aalmoezenier Wim Smit in 2003 voor het eerst op missie was in Kosovo, werd hem gevraagd bijdragen te leveren voor een tijdschriftje dat regelmatig werd uitgebracht voor de achtergebleven families van de militairen. Vanuit impulsen uit de literatuur stond hij stil bij enkele thematieken rond de noodzakelijkheid van de communicatie, het belang van het doorbreken van het gesloten nationalisme, de problematiek van het fundamentalisme en de actuele uitdaging voor Kosovo.
Toen hij dit jaar in april en mei voor de derde keer als aalmoezenier in Kosovo zat, kwam hij de teksten opnieuw op het spoor. Ze bleken inhoudelijk alvast minder bestoft en gedateerd te zijn dan gevreesd.

 

Smit Wim

1/2006

Verliezen we de nuance?

In zijn in 2001 verschenen boek ‘Een stem van de overkant‘, maakt de omstreden Franse filosoof Alain Finkielkraut de balans op van de status van de herinnering. Een belangrijk discours dat, sinds er een einde werd gesteld aan de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog, nauwelijks onder de aandacht is weggeweest. In zijn boek wijdt Finkielkraut ook een scherp hoofdstuk aan Kosovo. Zijn analyse is hard, maar zeker niet ongegrond. Het voert ons te ver om het helemaal uit de doeken te doen, maar bij één citaat wil ik eventjes wat langer blijven stilstaan: “De ongelovige reiziger door cyberspace, te mediadeskundig om zich in de boot te laten nemen, te helderziend om zijn ogen te geloven, zal alleen die feiten erkennen die bij zijn geloof passen.”
In dit fragment, en in heel de uitwerking er omheen, klinkt de Franse filosoof als de eerste de beste cultuurpessimist. En misschien is hij dat ook wel een beetje, zij het zeker niet helemaal. Want in zijn ietwat donkere analyse klinkt ook heel wat realiteitszin door. Steeds meer bouwen mensen hun eigen waarheid op, en ze laten zich zelden nog beïnvloeden door andere meningen, tenminste niet wanneer die tegen de hunne indruisen. Dat dit ‘slachtoffers’ met zich meebrengt, is zelden een punt van overweging. Nuances zijn niet vaak meer van deze tijd. En die ongenuanceerdheid raakt steeds vaker ook het leger. Militairen die worden gezien als gewapende onruststokers in uniform, het is een beeld dat alsmaar sterker wordt binnen de ideeën van de Westerse publieke opinie. Maar waarmee militairen vandaag de dag in de meeste gevallen écht bezig zijn – humanitaire in plaats van defensieve of offensieve opdrachten – dat weten steeds minder mensen.
Dat hoeft ons niet te verwonderen, oorlogen als die in Irak bevestigen enkel maar de vooroordelen die al leven. Dat is de evidentie zelf. Maar we hebben er als militairen ook zelf schuld aan. De opdrachten in Afghanistan en Kosovo komen enkel in het nieuws als de spanning in die landen stijgt of als ministers er naar afreizen. We beheersen niet de PR die iets of iemand vandaag de dag maakt of breekt, we onderschatten de kracht van de media of zijn te onmachtig om er mee om te gaan. We hebben het nooit geleerd, PR heeft nooit behoord tot de traditie van het leger, het is een politiek gebeuren. Precies ook daarom slagen we er niet in naar onze eigen bevolking toe op punt te stellen wat we voo de bevolking van Kosovo als een evidentie zien: communicatie. Verder dan onze enge kring van militairen en hun families raken onze toelichtingen jammer genoeg vaak niet. Nochtans zijn vragen als ‘Wat doe je daar en waarom?’ en ‘Waarom moet dat in godsnaam allemaal zoveel geld kosten?’, basisvragen die een antwoord verdienen. Mensen willen helderheid en hebben daar ook recht op, daar valt niet aan te tornen. “Communicatie: hét woord van het nieuwe millennium”, schrijft Finkielkraut. Maar daar lijken wij nog niet aan toe te zijn.
Toegegeven, er is ook een anderzijds. Er is ook de geslotenheid van een groot deel van de bevolking naar het leger toe. Ons verhaal is niet langer hun verhaal, de gevaren zijn te ver af om er veel geld aan te spenderen. (West-)Europa lijkt te goed beveiligd. Wie weet nog wat de recente geschiedenis Kosovo heeft gebracht? En wie wil weten wat er Kosovo te wachten staat als vandaag of morgen alle troepen zich hier terugtrekken? Sommige realiteiten zijn zo complex en bedreigend dat we ze liever van ons afduwen. Ik ben het eens met hen die zeggen dat het leger zoals het nu bestaat, steeds meer een anachronisme dreigt te worden. Maar het pacifistische discours dat het kind met het badwater dreigt weg te gooien, mist elke vorm van realiteitsbesef. In één decennium kan veel veranderen, en dat zal voor het leger zeker zo zijn. Een evolutie is ingezet, we hebben nu enkel nog tijd nodig om ze te voltooien. Als we alleen maar de tijd krijgen.
Niemand hoeft te twijfelen aan het belang en de zinvolheid van onze opdrachten hier en in Afghanistan. Hoe belastend ze voor ons als persoon of voor ons familiale leven soms ook mogen zijn. Meer nog, er liggen ons elders nog verantwoordelijkheden te wachten die we vandaag om welke reden dan ook nog niet hebben opgenomen. Aan heel wat dingen heeft ons leger een gebrek, maar niet in het minst mist zij het talent van de redenaar. Als we nu ook maar het woord beheersten…

Onthechting en vaderliefde. Hoe moeilijk is ontworteling?

In 1919 schreef de toen 36-jarige Praagse auteur Franz Kafka een ellenlange brief aan zijn vader. Een brief die zijn vader om duistere reden uiteindelijk nooit voor ogen heeft gekregen. In dat schrijven neemt Kafka zijn vader zwaar op de korrel voor de opvoeding die hij van hem ‘genoten’ heeft. In een harde, zij het genuanceerde analyse verwijt de zoon aan zijn vader zijn egocentrische en autoritaire aanwezigheid binnen het gezin.
Franz bezat als jonge knaap niet de kracht zich te verzetten tegen de overmacht van zijn vader. Psychologisch breekt hem dat zuur op. Zijn woorden en handelingen worden mis geïnterpreteerd en keren zich met de regelmaat van een klok tegen hem. Hij moet opboksen tegen de dreigementen, harde woorden en vernietigende cynische lachjes van zijn vader. Maar niet alleen hij lijkt geleden te hebben onder het tirannieke vaderschap. Ook Elli, Franz’ zus, onderging een soortgelijke ervaring. Tot wanneer ze het huis uit trekt en trouwt. Die nieuwe situatie heeft bij haar een metamorfose tot gevolg. De ooit zo zwaarmoedige en vermoeide Elli bloeit nu in haar herwonnen vrijheid open tot een vrolijke, onbekommerde, vrijgevige en hoopvolle jonge vrouw. Elli is niet ontworteld, maar in de vergrote afstand tot haar vader die haar gecreëerde vrijheid met zich meebrengt, heeft ze de kans gezien en gegrepen om de blijvende aantrekkingskracht van haar roots te relativeren.
In de houding en/of betrokkenheid van iemand met ‘zijn of haar’ land, voltrekt zich een zelfde soort van innerlijke tweestrijd. In die strijd staan nationalisme en kosmopolitanisme (lees: wereldburgerschap) diametraal tegenover elkaar. Daar waar nationalisme terugvalt op de gesloten en enge nationale identiteit – de Canadese journalist en filosoof Michael Ignatieff noemt het ‘autisme’ –, staat de wereldburger liefdevol open voor het gebeuren binnen de mensengemeenschap als geheel.
Maar de betrokkenheid met de wereldgemeenschap hoeft niet noodzakelijk de roots door te snijden. Integendeel, de Leuvense moraaltheoloog Roger Burggraeve wijst erop dat een zekere betrokkenheid met de eigen roots gezond is – meer nog, het is bijna onmogelijk om je ervan te ontdoen, zelfs als je dat zou willen. Dit soort van patriottisme is eigen aan de meesten van ons. Mensen, waar ze ook geboren worden en opgroeien, hechten zich nu eenmaal aan andere mensen (ouders, familie, vrienden…), en zelfs aan een streek. Daar is niets mis mee.
Wanneer die ‘gebondenheid’ echter de nodige openheid mist, ontstaan nationalistische reflexen waarvan we hier in Kosovo de mogelijke gevolgen nog altijd kunnen zien en voelen. Geworteldheid dreigt dan over te slaan in angst voor alles wat niet eigen is aan onze (nationale) identiteit.
Kwame Appiah ontwikkelde daarom de idee van een “kosmopolitisch patriottistisch”, een wat vreemd aandoende term – zelfs in zekere zin een contradictio in terminis – voor wat je een ‘geworteld wereldburgerschap’ zou kunnen noemen. Of, met andere woorden, het warme gevoel voor het eigen land hoeft niet noodzakelijk de belangen van andere mensen te schaden. Daar breekt de vrijheid van keuze door de muur van ik-gerichtheid en eigenbelang. De anders onzichtbare band die we hebben met mensen, waar ook ter wereld, wordt dan niet alleen zichtbaar, maar ook relevant. Het wordt een deel van mijn vreugdes en bekommernissen, hoe machteloos ik als individu ook sta.
In de ruimte voor een eigen leven en eigen keuzes die Kafka’s zus doorheen haar huwelijk voor zich opeist, komt zij opnieuw tot leven en hervindt zij haar openheid. Een openheid, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor anderen. In die zin geeft de herboren Elli ons te denken over ons eigen leven en werk.

Godsdiensten en fundamentalisme: broeders of gezworen vijanden?

Aan het begin van de 20ste eeuw ontwikkelden zich, in het spoor van de Verlichting, nieuwe inzichten over de interpretatie van bijbelteksten (exegese). Meteen was deze nieuwe ontwikkeling genoeg voor een protestantse beweging in de Verenigde Staten om zich hiertegen te verzetten. Ook de nieuwe inzichten in de natuurwetenschappen, de evolutietheorie van Darwin en het liberalisme en modernisme moesten het ontgelden. In een reeks tijdschriften, onder de titel ‘The Fundamentals. A Testimony to the Truth‘, werden de vijf fundamenten van het geloof geformuleerd: onfeilbaarheid van de bijbel, maagdelijke geboorte, Jezus’ kruisdood als zoenoffer en de wederkomst van Christus in de nabije toekomst. Meteen waren de wortels voor het christelijk fundamentalisme gelegd. Het ‘ware geloof’ moest zich verzetten tegen het kwaad van het modernisme.
Sindsdien heeft het fundamentalisme zich vertakt en verspreid – van het islamitische fundamentalisme tot het radicaal-kritische groene gedachtegoed. Niet toevallig is de term ‘fundamentalisme’ dan ook verworden tot een negatief etiket voor zelfafsluiting, compromisloosheid, gettovorming en sektarisme.
Sinds de jaren ’60 en het einde van de monoculturele en dus monoreligieuze maatschappij, steekt een nieuwe golf van religieus fundamentalisme de kop op. Dit pluralisme, en het relativisme dat vooral sinds de jaren ’80 is opgedoken en de verschillen tussen godsdiensten miskent, raken mensen in hun (religieuze) identiteit. Het bevraagt ons als individu, het bevraagt de groep waartoe we behoren. De vlucht uit de onzekerheid is hier de makkelijkste oplossing; en precies daarin schuilt de nieuwe populariteit van het fundamentalisme. Het compromisloos vasthouden aan de eigen (geloofs)waarheden, de ongecompliceerdheid van de realiteit door de fundamentalistische bril, en het creëren van een groep van gelijkgezinden ondersteunen een rustgevend wit-zwart-beeld. Plots wordt me als individu weer duidelijk hoe de werkelijkheid in elkaar steekt: er is goed en kwaad, er zijn gelovigen en ongelovigen, mensen die gered zullen worden en mensen die, als ze zich niet bekeren, gedoemd zijn.
Het strijdterrein verlegt zich voor fundamentalisten steeds meer ook naar sociaal-politieke aspecten van de samenleving. Waar het gaat om homosexualiteit en abortus – om er maar twee te noemen – bundelen zij hun krachten en ontzien zij niets of niemand. Soms is in hun ogen, de strijd voor het ‘ware inzicht’ de dood van mensen waard. Geweld wordt niet geschuwd. Fundamentalisme is per definitie intolerant en nietsontziend – dat wordt vooral in Amerika, waar de fundamentalistische bewegingen hoogtij vieren, dag na dag keihard duidelijk gemaakt. Het fundamentalisme kán immers ook niet anders dan intolerant zijn, wil het zichzelf trouw blijven. Verraad aan de waarheid kan immers in geen geval getolereerd worden.
Godsdiensten hoeven zich niet in een hoek laten drummen, ook niet in een steeds meer geseculariseerde maatschappij. Maar precies omwille van de sociale functie die ze hebben, kunnen religies zich ook niet permitteren in te beuken op maatschappelijke tendensen. Ze hebben een appellerende functie; ‘whistleblowing‘ heet dat steeds vaker in uitstekend Nederlands. Maar daar houdt hun taak op. De moderne verwezenlijking van de scheiding tussen kerk en staat, is een wezenlijke bijdrage aan ons democratisch bestel, en dat hoort het ook te blijven. Dat betekent echter niet dat ze niet in alle bescheidenheid de dialoog met de wereld dient aan te gaan (en omgekeerd!) – ook al leidt dat soms tot harde confrontaties.
Zowat alle religies hebben één ding gemeen: respect en tolerantie voor het menselijke leven, gevoed vanuit het geloof in een transcendente aanwezigheid. Agressieve tegenacties tegen wat soms gezien wordt als een bedreigende ontwikkeling binnen de maatschappij, is dus een pervertering van de gemeenschappelijke wortels van deze religies. Door te zeer de waarheid te willen achterhalen en vast te zetten in een eigen gecreëerde en verengde realiteit, komen fundamentalisten terecht in de paradoxale situatie dat ook zij doen wat ze anderen verwijten: ze doen de waarheid letterlijk en figuurlijk geweld aan.

Overleeft Kosovo de vrijheid?

In een kort artikeltje schrijft Ekkehard Wagler: “Wie de vreemdelingen wil leren kennen, moet zijn land bezoeken. (…) Begrip is enkel mogelijk wanneer het andere op zich wordt waargenomen en gerespecteerd. Als de bereidschap bestaat om in zich in de ander in te leven, dan kunnen begripvolle gesprekken worden gevoerd.” In dit artikeltje, waarin Wagler het heeft over de “verplichting tot tolerantie”, wijst de auteur ons indirect op het grote voorrecht dat we hebben om midden deze situatie te kunnen werken. Om te voelen en te zien wat er leeft.
De Kosovaarse vluchtelingenstroom die enkele jaren geleden ook naar ons land is ingezet – en tot vandaag, zij het in mindere mate, nog aanhoudt – krijgt hier een gezicht. Vanachter een bureau op een luxueuze stoel in België is het bijzonder moeilijk om de juiste toedracht van de dingen in te schatten. Dat het gaat om mensen en niet om nummers, dat is een eerste belangrijke stap in de beoordeling van een situatie en een empathische reactie. De tweede is het inzicht dat elke mens op papier, een gezicht, een leven, een geschiedenis heeft. Willens nillens kom je dat hier op het spoor. Je aanschouwt het en neemt het in je op; het blaast de koude theorie levensadem in.
Wie al eerder in Kosovo is geweest, heeft een tweede groot voordeel. Hij of zij kan de evolutie in de loop der jaren inschatten. Hij of zij ziet of de nodige progressie in de situatie tussen de bevolkingsgroepen gestadig is ingetreden, of of er integendeel sprake is van een status quo. Zij kunnen spreken en moeten dat ook doen, het is de ongeschreven nasleep van de missie. De inzet van militairen in onrustige of bedreigde gebieden is een teken aan de wand; de verhalen van mensen die terugkeren, zijn de ultieme voltooiing van het bewustmakingsproces.
Of Kosovo klaar is voor de terugtrekking van KFOR kan vandaag iedereen voor zich beoordelen. De stabiliteit in een regio als de onze, die we nu stilaan gaan verlaten, zal gemeten worden aan de tranen – en misschien ook het bloed – die na de inzet van militairen eigenlijk niet meer zouden mogen vloeien.
Geen enkele multiculturele en multireligieuze gemeenschap houdt stand wanneer er geen oprechte dialoog plaatsvindt. Een dialoog niet alleen tussen politieke en religieuze leiders, maar ook, en misschien vooral, tussen de gewone burgers wiens deuren letterlijk en figuurlijk aan elkaar grenzen.
Leonard Swidler wijst ons erop dat we leven in het tijdperk van de dialoog. Voor hem hebben we wat dat betreft vandaag slechts één ingrijpende keuze te maken. “In dit nieuwe tijdperk van dialoog”, schrijft hij zonder verdere omwegen, “is de dialoog op globale basis niet enkel een mogelijkheid, maar een noodzakelijkheid. (…) De mensheid is tenslotte met twee mogelijkheden geconfronteerd: dialoog of dood.” We denken allicht makkelijk dat het niet zo’n vaart zal lopen. Niet in Kosovo en al helemaal niet bij ons. Maar we vergeten vlug. Tot het begin van de jaren ’90 was Sarajevo de modelstad voor elke multiculturele en multireligieuze samenleving. Tot op een dag de kogels de woorden vervingen. Wie vandaag nog de stad binnenrijdt, ziet de littekens van een onmenselijke broedertwist.
Sarajevo is vandaag de dag een triest maar hoopvol symbool, want de woorden hebben weer de bovenhand gekregen. Sarajevo als voorbeeld wijst niet zozeer op de onhaalbaarheid, dan wel op de breekbaarheid van multiculturaliteit en multireligiositeit. Ook begrip en naastenliefde zijn werkwoorden; wie denkt dat het allemaal wel zal loslopen, verdwaalt in een zielloze relativering van de realiteit.
Als Swidler gelijk heeft, staat Kosovo in de komende maanden opnieuw voor een belangrijk keerpunt. Het heeft de keuze tussen een nieuwe tolerante toekomst of een ommekeer terug in de tijd, terug naar een tijd die het nu probeert te verwerken. In dit geval zijn wij de uitvoerders, als militairen hebben we in deze geen keuze. Niettemin dringt zich ook in ons hoofd de vraag op: Is Kosovo klaar voor de dialoog?

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.