Religieus opvoeden, vandaag en morgen. Gesprek met professor Bert Roebben

Religieus opvoeden, vandaag en morgen. Gesprek met professor Bert Roebben

Een interview met de Tilburgse professor Bert Roebben, die ondervraagd wordt over de religieuze opvoeding van vandaag en morgen naar aanleiding van zijn boek ‘Religieus opvoeden in een multiculturele samenleving’.

 

Ausloos Peter

4/2002

Jonge mensen religieus begeleiden, vormen en opvoeden is een boeiende, maar geen eenvoudige opgave. Temeer omdat de laatste jaren de ‘identiteit’ van de godsdienstleerkracht en de relevantie van het vak godsdienst in vraag worden gesteld.
Onder de vakkundige redactie van Prof. Dr. Bert Roebben verscheen een tijdje geleden het boek: ‘Religieus opvoeden in een multiculturele samenleving’ [0]. Deze jonge theoloog doceert godsdienstpedagogie en godsdienstdidactiek aan de Theologische Faculteit Tilburg (Nederland). Naar aanleiding van het verschijnen van dit boek hadden we een boeiend gesprek met de co-auteur/redacteur van dit boek.

Professor, hoe is het boek ‘Religieus opvoeden in een multiculturele samenleving’ tot stand gekomen?

Wel, het boek was bedoeld voor een studiesessie in Leuven, waarbij we verschillende auteurs hadden uitgenodigd om hun ideeën rond deze thematiek te verzamelen en ter sprake te brengen. Het boek is opgedeeld in drie delen. Vooreerst een stuk cultuuranalyse: hoe zit het met onze tijd vandaag, en hoe leven mensen in een veelheid van culturen en levensovertuigingen? In tweede instantie: wat betekent die veelheid voor de opvoeding en het onderwijs? En in derde instantie: hoe wordt onze christelijke traditie door die veelheid getoucheerd, geraakt?

Een van de sleutelwoorden is, steeds opnieuw, dialoog. Omdat dan pas echte verdraagzaamheid mogelijk is. Maar als je dat nu toepast op godsdiensten, lijkt me dat toch geen vanzelfspre¬kende zaak.

Dat klopt. Men denkt soms dat het vak godsdienst alle problemen zal oplossen. Het onderwijs in het algemeen zou wat meer dialogisch moeten zijn. Als je jonge mensen wil leren thuisko¬men in een veelheid van culturen, dan moeten zij vooreerst voor zichzelf een levensproject kunnen opbouwen; komen tot een inzicht in wie zij zelf zijn, een eigen identiteit. Dat is vandaag absoluut geen gemakkelijke zaak. Opvoeding en onderwijs moeten jonge mensen oriëntatie bieden. Ook op het vlak van het religieuze is het van groot belang dat ze zien waar ze zelf staan en waar ze naartoe gaan.

Onderwijs is altijd ook religieuze opvoeding. We leven in een maatschappij die multi-religieus is geworden. U werkte de idee uit van IRL. Graag wat uitleg.

IRL staat voor interreligieus leren, parallel met intercultureel leren. Het gaat hier specifiek over het ‘inter’-aspect, het dialoog-aspect. De school, ook de niet-katholieke, heeft volgens mij de opdracht om jonge mensen inzake morele en levensbeschouwelijke thema’s uit te nodigen en uit te dagen. In een cultuur die verschuift naar een multiculturele samenleving, moet men ook op het religieuze vlak de verscheidenheid van opinies leren doorgronden. Interreligieus leren wil zeggen dat je, de facto, dag in dag uit in de klas leert verstaan waar de voorkeuren en vooronderstellingen liggen.

En dat is niet alleen een taak van de godsdienstleerkracht?

Wat mij betreft is dat niet alleen de taak van de godsdienstleerkracht. Het zou een opdracht moeten zijn voor heel de school, en in alle vakken.

Moeten we nu dan alle godsdiensten in één pot gooien en er een soepje van maken?

Neen, het mag geen hutsepot worden! Dat is het multi-religieuze model, waar je alles naast elkaar laat bestaan. Dat werkt volgens mij niet, en komt de verstandhou¬ding niet ten goede. Ook het mono-religieuze model, zo van “dit is te nemen of te laten”, kan niet meer in deze tijd. Je moet een stap verder gaan, naar het interreligieuze model. Dit wil zeggen: mensen uitnodigen om eens van perspectief te wisselen. Namelijk vanuit de levensbeschouwing van een ander eens te gaan kijken naar wie je zelf bent. In het interreligieuze leren leer je de ander kennen, en luister je, vanuit een perspectiefwisseling, naar de ander. Zo leer je ook jezelf en je eigen overtuiging krachtiger en beter kennen en formuleren. En dat in dialoog, gesprek en ontmoeting. Zoiets betekent niet alles in één potje gooien. Dat is ook een taak van het onderwijs: mensen zo op elkaar betrekken, dat alle betrokkenen er beter van worden en slagvaardiger voor de samenleving.

U verzet zich dus wel tegen een soort ‘bricolage’, ‘à la carte’?

Het is een gegeven natuurlijk, dat onze jongeren zó met de werkelijkheid omgaan. In het interreligieuze nodig je hen uit om in het gesprek meer zicht te krijgen op zichzelf, zodat ze in de lappendeken die ze mekaar hebben geknutseld, hun eigen identiteit opbouwen. U voelt goed aan dat ook de leerkracht hierin een grote rol vervult.

De leerkracht moet sterk in zijn schoenen staan?

Uiteraard. Dat wil niet zeggen dat hij alle andere religies van naaldje tot draadje moet kennen. Maar hij moet wel weten waar hij zelf aan toe is, ja.

Professor, in een multiculturele samenleving, die de onze toch meer en meer wordt, zal ook de ‘identiteit’ van de leerkracht van fundamenteel belang blijven. Kan u dit wat toelichten, ook specifiek wat betreft de godsdienstleerkracht?

De leerkracht vervult inderdaad een cruciale rol in dit gebeuren van het godsdienstonderwijs. Hij vervult minstens twee functies: hij moet iemand zijn die authentiek is, oprecht, uit één stuk, en tegelijk iemand die zijn oprechtheid en betrokkenheid op een verstandige manier kan uitleggen en doorgeven aan leerlingen.

Ik zou u een ‘stoute’ vraag willen stellen. Als u zegt dat de godsdienstleerkracht oprecht moet zijn, wil dat dan zeggen dat hij b.v. voor 100% achter de standpunten van de paus moet staan?

Ik bedoel dit. De oprechtheid blijkt uit zijn gezagvol omgaan met o.a. de traditie. En dat betekent dat hij ook zijn worsteling met die traditie moet kunnen laten zien. En dat kan ook betekenen dat je kritisch ernaar kijkt. De kerkgeschiedenis heeft bepaalde omwentelingen doorgemaakt. De vraag is: hoe ga ik daar nu zelf mee om? De innerlijke betrokkenheid, de innerlijke worsteling met de traditie: dat is wat ik bedoel met authenticiteit. Als je dat kan vertolken, als je daar woorden kan voor vinden, dan word je een gezagvolle leerkracht.

Gezag is iets anders dan macht, dacht ik.

Absoluut. Gezag is datgene wat je toelaat om iets te zeggen. Zodat leerlingen gaan zeggen: die mag ons iets vertellen; die heeft recht van spreken. Dat impliceert ook de bereidheid van de leerkracht om zijn persoonlijke kwetsbaarheid t.a.v. een aantal thema’s te laten klinken, én bovendien het in staat zijn om met verstandige argumenten zinvol over geloven te spreken. Want het is nog altijd een misvatting die bestaat, dat geloven alleen iets is voor domme of naïeve mensen.

Toch hebben meer en meer mensen blijkbaar ‘problemen’ met geloven?

Geloven is inderdaad in onze tijd meer en meer in de onverschilligheid terechtgekomen. En in de ‘zwijgspiraal’, zoals dat zo mooi heet.

De ‘zwijgspiraal’?

Ik vind het zelf een mooi woord. De spiraal van het zwijgen, waardoor het thema niet meer ter sprake komt. In die context maakt een leerkracht zich des te meer ‘aanvaardbaar’, door getuigenis af te leggen van de eigen worsteling met het geloof. Dat is cruciaal, denk ik. En daar zijn leerlingen heel gevoelig voor. Des te meer omdat het in het vak godsdienst nog meer gaat over de kwetsbare dingen van het bestaan.

Professor, u spreekt in uw boek over ‘kruisbestuiving’. Wat bedoelt u daarmee?

Dit is een proces dat je ook in de natuur terugvindt. Het geeft ook iets weer van de krachten die spelen in onze cultuur vandaag, en die ook in het onderwijs doorwerken. Ik geef een voorbeeld. Er is tegenwoordig heel veel sprake om de informatie- en communicatietechnologie (computers, internet, multimedia, …) meer en meer binnen te brengen in het onderwijs. Oké, ik ben daar ook een groot voorstander van, ook omdat dit uit de leefwereld van de jongeren komt. Maar de idee is vaak dat men dat “in functie van” het onderwijs gaat organiseren. Om zo de zaken aantrekkelijker te maken, ook in het godsdienstonderwijs. Maar daarmee is niet alles gezegd. Met kruisbestuiving bedoel ik: informatie- en communicatietechnologie zijn niet alleen media die dienen om (godsdienst)onderwijs bij jongeren te brengen. Jongeren zelf worden ook voortdurend in hun eigen leefwereld doorkruist door deze media. En ik ben ervan overtuigd dat deze media een grote morele, levensbeschouwelijke en religieuze lading dragen. Het onderwijs moet ook ervoor zorgen dat zij de kruisbestuiving tussen jongerencultuur, religieuze vragen en onderwijs helpt verwoorden. Dat het ook ‘woorden’ zoekt voor wat jongeren op het internet tegenkomen.

Kan u dat wat concreter maken, wat betreft het internet?

Jazeker. Ook het internet zit vol morele lading, vol met goed en kwaad. Het godsdienstonderwijs kan ook jongeren helpen met de zinvragen die zij op het internet tegenkomen. Bijvoorbeeld kritisch leren kijken naar sekten die je op het internet vindt, en hoe er met seksualiteit wordt omgegaan. Waar jonge mensen ook vertoeven, en waar zij ook ‘uitkomen’ op het internet, daar is de plek waar kan geleerd worden hoe ze ermee kunnen omgaan. De ethische en religieuze reflectie bij het internet dus.

Meer en meer, zelfs op hoog politiek niveau, is er sprake van om het vak godsdienst in de scholen te reduceren, of zelfs af te schaffen. Wat denkt u hiervan?

Die ‘stemmen’ zijn er inderdaad en het thema heeft blijkbaar actualiteitswaarde. Ik denk dat het van groot belang is dat jonge mensen in het onderwijs aan hun identiteit kunnen werken. Dat zij hun eigen ‘verhaal’ leren schrijven. Men noemt dat ook ‘narratieve identiteit’. Dat zij op zoek gaan naar hun bestaan en de woorden ervoor vinden om hun leven helder te krijgen voor zichzelf. En in een complexe samenleving als de onze is dat geen gemakkelijke zaak. Ik denk dat het vak godsdienst kan bijdragen tot identiteitsverheldering, en ook tot identiteitscommunicatie met leeftijdsgenoten. Het vak godsdienst is uitstekend geschikt om precies dit soort ervaringen en vaardigheden te leren. Het vak godsdienst heeft ook een sociaal-hygiënische functie.

Hygiënisch?

Ja, de sociale hygiëne, het sociale welzijn van een cultuur is gediend met het vak godsdienst. Omdat je jonge mensen uitdaagt en prikkelt om na te denken wie ze zijn en hoe ze (later) met zinvragen (zullen) omgaan. Als je dat allemaal dichttimmert, als je dit allemaal niet laat gebeuren, zullen zij later toch in een samenleving terechtkomen waar al die thema’s beweging maken en waar ze geen antwoorden op zullen hebben. Natuurlijk hebben wij niet de ultieme antwoorden: die tijd is ook voorbij! Maar we kunnen hen wel minstens de vaardigheden en de gevoelens bijbrengen om een weg te vinden. En ik denk dat onderwijs in het algemeen en godsdienstonderwijs in het bijzonder in die zin ‘biografisch advies’ kunnen bieden. In die zin is voor het godsdienstonderwijs een mooie en uitdagende toekomst weggelegd.

De kwestie is natuurlijk ook om nog de mensen te vinden die bereid zijn om het te doen. Maar ze zijn er nog?

Ze zijn er nog, en ’t is te hopen dat ze gemotiveerd blijven om het doen. Want het is geen gemakkelijke taak. Maar ik geloof erin dat, eens deze microbe je gebeten heeft, je er niet meer vanaf raakt!

Bedankt, professor Bert Roebben, voor dit verhelderend gesprek en getuigenis, en nog alle succes bij uw werk aan de Theologische Faculteit Tilburg.

Dank u wel.

(0) B. ROEBBEN (red.), Religieus opvoeden in een multiculturele samenleving, Leuven, Davidsfonds, 2000, 195 blz, 19,70 EUR.
Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.