Quo vadis Kosovo? Op weg naar een onafhankelijk (?) statuut voor Kosovo

Quo vadis Kosovo? Op weg naar een onafhankelijk (?) statuut voor Kosovo

Eind 2005 zijn, geleid door de internationale gemeenschap, de gesprekken tussen Serviërs en Albanezen begonnen rond het toekomstige statuut van Kosovo. Dat het moeilijke gesprekken zullen zijn, stond al op voorhand vast. Wim Smit onderzoekt aan de hand van de ontwikkelingen van het laatste jaar de kans op slagen en maakt een voorzichtige inschatting van de waarschijnlijke uitkomst van de gesprekken.

 

Smit Wim

3/2005

Op 3 december 2004 werd Ramush Haradinaj aangesteld als de nieuwe premier van Kosovo. Ondanks het voorbehoud dat bij zijn aantreden werd gemaakt – zowel van Servisch-Kosovaarse als van internationale zijde – ontpopte de man zich tot een efficiënt en krachtdadig premier die als een wijze leider er in slaagde een positief beleid te voeren ten opzichte van de Kosovaarse Serviërs. Maar de problemen waarmee hij te maken kreeg, reikten veel verder dan dat. Wie Kosovo kent, kan de beelden van werkloze rondhangende, soms duidelijk gefrustreerde jongeren niet wissen. De bijzonder zwakke economie en de torenhoge werkloosheid (in het algemeen, maar in het bijzonder onder jongeren) vormen een barst in de vloer van de samenleving, waardoor haat, wrok en frustratie reeds eerder tot uitbarsting zijn gekomen.
Haradinaj was niet bepaald onomstreden omwille van zijn rol bij het Kosovo Bevrijdingsleger (UCK) tijdens de oorlog (1998-’99). Door de Serviërs werd en wordt hij gezien als een oorlogsmisdadiger, en ook in de aanklacht over Kosovo van Carla Del Ponte, de hoofdaanklaagster van het Joegoslavië-tribunaal, kwam de naam van Haradinaj voor. Maar de Albanezen zien hem, en zijn familie (hij verloor zelf twee broers in de oorlog), als helden. Toch verraste hij iedereen met zijn evenwichtig beleid, waardoor hij erin slaagde de kalmte te bewaren en opnieuw een enigszins hoopvol toekomstbeeld voor Kosovo op te hangen. Even werd het spannend toen de Servische president Boris Tadic in februari 2005 Kosovo bezocht en er duidelijk liet verstaan dat Kosovo Servië was en dat ook hoorde te blijven. Meer dan verontwaardiging hier en daar, leverde zijn provocatie echter niet op.
De aanklachten tegen Haradinaj waren sterk en baarden hem terecht meer zorgen. De gemoederen raakten immers bijna verhit toen ermee gedreigd werd om Haradinaj op te pakken, en al heel vroeg leek er een einde te zullen komen aan zijn premierschap. Opnieuw was het de man zelf die het heft in eigen handen nam, de gemoederen bedaarde, en na een krachtig statement op 8 maart 2005 het vliegtuig richting Den Haag nam, waar hij nu terechtstaat. Zijn macht gaf hij door aan Bajram Kosumi, waarvan openlijk de vraag gesteld werd of hij hetzelfde gezag zou hebben, en dezelfde invloed zou blijven behouden. Maar het lijkt er voorlopig sterk op dat hij inderdaad een waardig opvolger voor Haradinaj is.
De stabiliteit en het nieuwe perspectief dat de tandem Haradinaj-Kosumi voor Kosovo heeft gecreëerd, heeft sneller dan verwacht de weg geëffend voor de besprekingen van het statuut van de Servische provincie die op 24 oktober 2005 zijn aangevat. Eerder al had de Deense VN-bestuurder van Kosovo, Soren Jessen-Petersen, aan de VN-veiligheidsraad een positieve schets gemaakt van de Kosovaarse stand van zaken. Dat zette voor VN secretaris-generaal Koffi Annan het licht op groen om een speciale gezant aan te stellen die moest bepalen of de tijd rijp was om de eindonderhandelingen aan te vatten. Het werd de Noorse diplomaat Kei Eide (die naar aanleiding van de rellen in Kosovo in maart 2004 een vernietigend rapport schreef over het optreden van de VN-missie) die mocht onderzoeken of Kosovo ondertussen tegemoet kwam aan de gestelde eisen inzake democratie en respect voor de mensenrechten.
Eide liet zich in een rapport dat op 7 oktober 2005 op het bureau van Annan belandde, bijzonder kritisch uit, zowel voor de Kosovaarse regering, als voor de oppositie, maar eveneens voor het bestuurswerk van de VN ter plaatse. Aan de VN-eisen werd niet tegemoet gekomen, zo stelde de diplomaat, maar hij zette wel het licht op groen om de onderhandelingen te starten over het definitieve statuut van Kosovo. De roep van de Kosovo-Albanezen om onverkorte onafhankelijkheid staat tegenover het standpunt van de Serviërs dat meer dan autonomie mogelijk is, maar minder dan onafhankelijkheid. Niettemin leeft bij de onderhandelaars de hoop dat de onderhandelingen ten laatste tegen 2006 tot een constructieve en voor alle partijen aanvaardbare oplossing kan leiden. In ieder geval zijn deze gesprekken van cruciaal belang, want niet alleen zullen ze het leven en de verhoudingen binnen Kosovo bepalen, maar ook de verstandhouding met de Servische regering in Belgrado. En in die zin staat niet alleen de stabiliteit van de provincie, maar die van de hele Balkan op het spel.
Tijdens de laatste weken van oktober hebben ook een aantal intellectuelen zich gemend in het debat rond de toekomst van Kosovo. Op genuanceerde wijze schetsen zij de situatie tot vandaag en de valstrikken en problemen die zich (nog) stellen. Vaak stippelen ze ook de, volgens hen, best begaanbare weg naar vrede uit. James Walston, hoofd van het departement voor internationale relaties aan de Amerikaanse Universiteit te Rome, wijst er in een artikel op Open Democracy[0] echter terecht op dat we maar beter niet te hard van stapel lopen. We moeten immers ook heel aandachtig kijken naar de obstakels die de politieke en constitutionele vooruitgang in Kosovo kunnen vertragen of zelfs belemmeren. Ten eerste is er de opvolging van president Ibrahim Rugova. Bij Rugova werd immers in september kanker vastgesteld, en de kans dat hij in die toestand nog lang aan de macht zal zijn, is niet waarschijnlijk. Dat betekent dat, gezien het huidige gebrek aan een directe opvolger, de strijd zou kunnen uitbreken om zijn opvolging. Indien dit zo is, zou dat desastreuze gevolgen kunnen hebben voor de lopende besprekingen over het statuut van Kosovo. Ten tweede zal er ook een keuze moeten gemaakt worden voor een ‘onafhankelijkheid als’ of een ‘onafhankelijkheid maar’. Het eerste betekent dat Kosovo van de internationale gemeenschap onafhankelijkheid bekomt als het voldoet aan bepaalde eisen. ‘Onafhankelijkheid maar’ betekent dan directe onafhankelijkheid met een overeengekomen pakket van compromissen en garanties. Het gaat dan over een op te richten leger en garanties over Servische enclaves en historische sites. Maar eveneens over beslissingen over het bezit van de grond en de overheidsbedrijven, en de mogelijkheid voor Pristina om leningen aan te gaan en internationale overeenkomsten af te sluiten.
Ook volgens de Amerikaanse hoogleraar internationale betrekkingen aan de Georgetown University in Washington Charles A. Kupchan, is voorwaardelijke onafhankelijkheid het meest waarschijnlijke scenario. In een artikel dat werd gepubliceerd in de krant De Standaard[1], schreef Kupchan dat de internationale gemeenschap drie onontkoombare voorwaarden moet stellen alvorens tot deze optie over te gaan. In de eerste plaats, schrijft hij, “moet Pristina zorgen voor een functionerende staat”. Hetgeen betekent: de democratische instellingen en de rechtsorde versterken, en hard optreden tegen corruptie en misdaad. Het spreekt voor zich dat ook de armoede en werkloosheid krachtdadig aangepakt dienen te worden. Ten tweede, meent Kupchan, moet het welzijn van de Serviërs die onafhankelijk willen blijven gegarandeerd worden, en moeten de militante Albanese stemmen het zwijgen worden opgelegd en de verdraagzaamheid bevorderd. En ten slotte moet de internationale gemeenschap zich bezinnen over een mogelijke opdeling van Kosovo. “In het gebied ten noorden van de rivier de Ibar tot aan de grens met het eigenlijke Servië wonen vrijwel uitsluitend Serviërs”, schrijft hij. “(…) Als het noordelijk deel van Kosovo aan Servië wordt afgestaan, terwijl de rest van de provincie onafhankelijk wordt, zou dat Pristina verlossen van de uitzichtloze opgave om te proberen zijn gezag te vestigen in een regio die hoe dan ook haar betrekkingen met Belgrado zal willen handhaven.”
Dat laatste is echter nog maar de vraag. In de eerste plaats leeft er bij de Serviërs in het noorden van Kosovo een soort van gelatenheid en teleurstelling omwille van de ervaring dat Belgrado nauwelijks naar hen omkijkt. Zeker, er is heel wat steun vanuit de Servisch-Orthodoxe kerken, maar sociaal-politiek is noord-Kosovo verweesd. De Serviërs daar hebben al lang door dat de eis om het behoud van Kosovo veel meer een politiek machtsspel om territorium is, dan een politiek die oprecht met de eigen mensen begaan is. Uiteraard zullen er economisch gezien sterke banden blijven bestaan tussen de Servische Kosovaren en de Servische bevolking, en daar heeft iedereen baat bij. Maar bestuurlijk gezien, zijn de Kosovaarse Serviërs – tot hun eigen grote ontgoocheling – onthechter dan vaak wordt vermoed. Wie nu nog in Kosovo woont, staat óf op het punt om de grens naar Servië of Kroatië over te steken en zich daar te vestigen, óf het maakt hen weinig of niets uit onder wiens gezag ze staan. Want ook al noemen ze zich graag nog Serviërs, in de huidige economisch ellendige omstandigheden is het vooral belangrijk dat er zorg voor hen wordt gedragen, en Belgrado geeft al lang niet meer de juiste signalen om daar nog op te hopen. Het is geen toeval dat het noorden van Kosovo voornamelijk wordt bevolkt door boeren en kleinhandelaars op leeftijd. Het gebrek aan een toekomstperspectief heeft de meeste anderen doen kiezen voor andere oorden.
Maar er is meer, want ook de opdeling van Kosovo, boven en onder de Ibar, lijkt een weinig aantrekkelijke keuze. Ten eerste is het misschien geografisch een makkelijke en aanvaardbare keuze, maar demografisch, religieus en cultureel gezien zijn de grenzen lang niet zo scherp getrokken. Om nog maar te zwijgen van de gevoeligheid met betrekking tot de historische erfenis die dit alles met zich meebrengt voor de plaatselijke bewoners. Splitsing zou bovendien, veel meer dan onafhankelijkheid onder een overwegend Albanees bestuur, de scheiding beklemtonen en slag om slinger de gemoederen ophitsen. Niet dat Mitrovica snel een rustige vreedzame stad lijkt te zullen worden, daarvoor moet hard gewerkt worden aan een cultuur waar multiculturalisme en multireligiositeit niet enkel aanvaard worden (tolerantie), maar ook als een verrijking worden gezien (respect). Maar, zoals James Walston het uitdrukt: de onafhankelijkheid van Kosovo is geen aan/uit knop, maar een heel proces. Wie Mitrovica en haar leven kent, weet dat de stad niet simpelweg opgedeeld kan worden. Daarvoor is de situatie veel te complex. De Ibar er nog als een werkelijke grens aan toevoegen, is waarschijnlijk niet de wijste beslissing die genomen kan worden.
Dat bewijst ten overvloede dat de aan de gang zijnde besprekingen niet mogen onderschat worden. Niet enkel wezen we er al op dat ze een enorme bijdrage zullen leveren aan de stabiliteit van Kosovo op zich, maar ook aan de hele Balkan regio. Bovendien zal het duidelijk zijn dat de besprekingen vermoedelijk zullen leiden tot de onafhankelijkheid van Kosovo, maar dat alvorens daartoe over te gaan er een aantal moeilijkheden en valkuilen ten gronde dienen besproken worden, of tenminste in het achterhoofd gehouden moeten worden. Belangrijk is dat Servië met opgeheven hoofd de onderhandelingstafel kan verlaten. Een situatie waarbij de Albanezen openlijk als overwinnaars triomferen, en de Serviërs Kosovo enkel laten gaan onder druk van de internationale gemeenschap, is niet verkiesbaar. Als Belgrado de onafhankelijkheid ziet als een kaakslag, zou dit de extreme nationalisten in de kaart kunnen spelen, en dan staan we opnieuw voor een onzekere toekomst. Maar ook intern, en daar heeft Kupchan een punt, moet de veiligheid van iedereen gewaarborgd worden, de corruptie en maffiatoestanden bestreden worden en de economie weer op gang getrokken worden door het overtuigen van buitenlandse investeerders en het aanspreken van het kapitaal, dat in het zuiden merkbaar aanwezig is.
Elk van deze eisen, beïnvloedt de andere; het is dus kiezen voor het totaalpakket, of blijvend kampen met instabiliteit. Het huidige bestuur van Kosovo heeft alvast aangegeven dat het wil werken aan een nieuw evenwicht, en heeft daarvoor al enkele aanzetten gegeven. Het is zeer onwaarschijnlijk dat Kosovo tegen eind 2006 ook meteen het VN-lidmaatschap zal verkrijgen, hoewel die hoop leeft bij sommigen in de Kosovaarse regering. Maar het belangrijkste is dat er voor het eerst sinds jaren, nieuwe hoop is op een stabiel Kosovo en een stabiele Balkan, zonder dat internationale troepenmachten de dreigende vinger in de lucht steken. Pas als de onderhandelingen zijn afgelopen, Kosovo z’n eigen (allicht onafhankelijke[2]) statuut heeft, en de buitenlandse troepen het gebied hebben verlaten, zullen we écht merken of de bergen werk die daar sinds 1999 zijn verzet, ook hun verlangde vruchten voortbrengen.

(0) Zie: J. WALSON, Kosovo: the end of the beginning: http://www.opendemocracy.net/conflict-yugoslavia/independence_2953.jsp
(1) Zie: C.A. KUPCHAN, Een Kosovo voor de toekomst, in De Standaard (24/10/2005).
(2) Eind oktober nog stelde de Sloveense president Janez Drnovek dat de onafhankelijkheid van Kosovo “onafwendbaar” is. “De hele internationale gemeenschap”, zo zei Drnovek in een gesprek met een Servische krant, “is van mening dat Kosovo zelfstandig moet worden. Ik heb nog niemand ontmoet die daar een andere mening over heeft en dat weten ook de politici in Servië.” (‘Kosovo wordt zeker onafhankelijk’, in De Standaard (27/10/2005))
Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.