Zending 1956-1963. Vlaams Kristelijk tijdschrift voor officieren

Zending 1956-1963. Vlaams Kristelijk tijdschrift voor officieren

Roger Tavernier gaat uitgebreid in op de invloed en inhoud van het tijdschrift Zending. Dat tijdschrift werd tussen 1956 en 1963 uitgegeven door de Katholieke Aalmoezeniersdienst en had als doelpubliek de officieren.

 

Tavernier Roger

Inhoud

1. Ontstaan van Zending
2. Tot wie gericht?
3. Beroep als roeping
4. Auteurs en medewerkers
5. Illustraties
6. Royalisme
7. Een beroepsblad
8. Het kazerneleven. De opleiding
9. De themanummers
10. De jaren ’50-’60. Europa
11. De BSD
12. Noord-Afrika. Vietnam
13. Psychologische oorlogsvoering
14. Kongo
15. Burgerlijke opvoeding
16. Film en beroep
17. Huwelijk, gezin, seksualiteit
18. Een beetje filosofie
19. Een katholiek blad
20. Een rooms blad
21. Lectuur en een beetje muziek
22. De Vlaamse kwestie
23. Het einde
24. Besluit

Woord vooraf

Reflecteren op opinies en visies, op gebeurtenissen en trends, zelfs standpunten innemen en ze met intelligente argumenten verdedigen, het is niet nieuw voor katholieke intellectuelen. Veertig, vijftig jaar geleden kreeg dit soort denkwerk gestalte door de samenwerking van katholieke aalmoezeniers en officieren, in het tijdschrift Zending.

Gedurende een zevental jaar, in tien nummers per jaar, werd ingegaan op de diverse domeinen waarmee een officier in het Belgisch Leger rond de jaren ’60 van de vorige eeuw geconfronteerd werd. De wijde wereld met zijn turbulente ontwikkelingen op kerkelijk, maatschappelijk en politiek vlak, de microwereld van huwelijk en gezin, het middengebied van het militaire leven en nog veel meer kwam maand na maand aan bod. Het is fascinerend te bemerken hoe de problemen van toen -die vaak nog onze problemen zijn- behandeld werden.

Een opfrissing van deze intellectuele vingeroefening voor auteurs en lezers van toen (er zijn er nog veel in leven), moet wel een aangename, interessante herinnering zijn aan vroegere dagen, rijk aan energie en inzet. Ook voor mensen die veel later op het wereldtoneel zijn verschenen, kan een kennismaking met het gedachtengoed van vroegere confraters en collega’s een waar genoegen zijn.

Roger Tavernier heeft zich doorheen de tientallen nummers van Zending gewerkt en brengt ons in dit boekje het resultaat van zijn onderzoek, een thematisch overzicht van het gedachtengoed van het tijdschrift. We zijn dankbaar om wat hij ons aanbiedt.
Aan de auteurs en de lezers van toen en van nu: veel genot bij de lectuur.

Roger Van den Berge, opperaalmoezenier.

Met bijzondere dank aan Raymond Boddaert en aan lekenaalmoezenier Wim Smit voor hun inspanningen de publicatie van deze brochure mogelijk te maken.

Inleiding

In 1956 besloten enkele aalmoezeniers en jonge officieren, die geregeld ’s avonds vergaderden over de problemen van hun beroep of hun legerdienst en zich bezonnen over hun geloof, een contactblaadje uit te geven ter ondersteuning van de werking in de eenheden. Het werd een tijdschrift dat Zending werd gedoopt. Flor Vanderborght, adjunct van de opperaalmoezenier, nam de voornaamste redactionele taken waar en Georges Depoovere, nationaal secretaris van Milac, tekende verantwoordelijk voor het blad dat essentieel een orgaan van katholieke actie was.
Zending was van in het begin meer dan een contactblaadje. In diverse rubrieken vond een verscheidenheid aan artikelen zijn plaats. Er verschenen themanummers en vaak werd zo duidelijke taal gesproken dat de medewerkers gingen schuilen achter initialen of ‘de redactie’. Het leger was toen immers nog meer dan nu ‘la grande muette’. Het pad werd echt glibberig toen de ‘menselijke verhoudingen’ aan bod kwamen en Zending daarin de Vlaamse problematiek betrok. De eerste jaren was Zending een aalmoezeniersblad waarop velen intekenden uit sympathie voor de ‘padre’, ook Franstaligen in Vlaamse of gemengde eenheden. De Vlaamse standpunten kostten abonnementen, maar dat was niet de enige reden voor de verdwijning van het blad na 1963. De contactgroepen waren er niet meer, de belangrijkste thema’s waren behandeld, soms meer dan één keer en de medewerkers raakten soms wat leeggeschreven.
Waarom nu, haast een halve eeuw later, de bandjes weer van de plank gehaald? Zending heeft een bescheiden rol gespeeld en het ware spijtig indien die helemaal in de vergetelheid zou geraken. Dit overzicht biedt tevens een kleine bijdrage tot de beeldschetsing van een tijd. Er was een dienstplichtigenleger dat tienduizenden voor vele maanden naar Duitsland bracht, een nog sterk verfranst officierenmilieu, een aalmoezenierscorps dat door de overheid werd gewaardeerd om zijn bijdrage tot een goed moreel van de troepen. De Kerk ging in die jaren optimistisch de concilietijd in en de gelovigen vonden nog een houvast in de traditionele moraal.
Ook voor het veranderde leger van nu zijn sommige thema’s misschien nog actueel of kunnen ze als inspiratie dienen. Zending was geen wetenschappelijk blad. Tien keer per jaar werd door een relatief kleine ploeg vaak al te snel materiaal geleverd. Daarom is dit overzicht ook een getuigenis van de jeugdige overmoed, de vermetelheid en de polemische strijdvaardigheid van toen.

1. Ontstaan van Zending

In mei 1956 verscheen het eerste nummer van Zending, een maandblad dat als ondertitel droeg Milac-officieren. Kontaktblad voor werkgemeenschappen van kristelijke Vlaamse officieren. Het beheer was gevestigd in de nu gesloopte Kajotterscentrale, Poincarélaan 78, bij het Brusselse Zuidstation. Georges de Poovere, nationaal secretaris Milac, tekende verantwoordelijk. In januari 1960 werd de ondertitel Milac-officieren. Vlaams kristelijk tijdschrift voor officieren. Een maand later werd Milac-officieren geschrapt. Tot in januari 1962 bleef Milac vermeld bij het beroepsadres van de verantwoordelijke uitgever, die vanaf september 1962 zijn privé-adres opgaf. De organisatie Milac beschouwde Zending steeds als een van haar publicaties en in het Katholiek jaarboek werd Zending een Milac-tijdschrift.

De redactie zetelde op een boogscheut van de Koninklijke Militaire School[0] in de Charles de Grouxstraat 96, Etterbeek, ten huize van de Antwerpse priester Florent Vanderborght (°1915), toen adjunct van opperaalmoezenier, mgr. Fernand Cammaert (1904-1988). Vanaf september 1962 moest worden geschreven naar een nabijgelegen postbus in Brussel 4.

Zending ontstond uit werkgemeenschappen van officieren in de eenheden. De dienstplichtige Willy Schuurmans (°1929), in 1955 priester gewijd en toegevoegd aan de aalmoezenier van de Infanterieschool in Aarlen, wenste ook aan Milacwerking te doen bij de KRO’s, de kandidaat reserveofficieren. Het kwam tot tweewekelijkse samenkomsten onder de vorm van bezinnings- en werkgroepen, met de nadruk op de zondagsliturgie. Schuurmans zorgde ook voor een sterke deelname aan de Lourdesbedevaart. Bezinningsweekends in de abdij van Orval, begeleid door aalmoezenier Flor Vanderborght, werden een traditie. Bij hun vertrek naar de eenheid kregen de jonge adjudanten-KRO mee hoe ze rond de K3 van Milac, kazerne, kamer, kameraad, actief konden zijn als pelotonscommandant. Willy Schuurmans stelde een schema op voor de werking van vergaderingen. Hij publiceerde een voorbeeld in Zending van november 1960, onder de titel Wat kunnen wij bespreken? In de Infanterieschool ontstond ook een groep uit officieren van het actief kader waarbij kandidaat-reserveofficieren aansloten. Ze vergaderden na de diensturen in de kelders van de ‘église Saint-Martin’, want aldus Schuurmans: “Het leek te gevaarlijk om dit in de eigen school te doen, zelfs niet in het bureau van de aalmoezenier”. Intussen kwam het tot de publicatie van een contactblad, bestemd voor de officierenwerking in de infanterie-eenheden. Intussen waren daarheen ook officieren in actieve dienst vertrokken die na de KMS een stage hadden gevolgd in de Infanterieschool
Aalmoezenier Vanderborght stelde voor het blad te publiceren vanuit de aalmoezeniersdienst in Brussel. In mei 1956 verscheen het eerste nummer.

2. Tot wie gericht?

De benaming Milac-officieren verwees naar de militianenactie van het Jeugdverbond van katholieke actie. Milac richtte zich tot de toekomstige miliciens, de dienstplichtigen onder de wapens en de burgers, het thuisfront[1]. De doelstellingen waren: coördinatie van de soldatendiensten der jeugdverenigingen en het geven van technische inlichtingen; voorbereiding van de miliciens op de legerdienst en van leiders en leden van jeugdverenigingen op apostolaat in het leger; de burgerwereld ervan bewust maken dat de dienstplichtigen moreel moeten worden gesteund; vertegenwoordigende actie bij legeroverheid en officiële diensten.
Bij Milac werd spontaan aan de dienstplichtige Jan Soldaat gedacht en minder aan het kader, ook al behoorden daartoe in die jaren een niet gering aantal kandidaat-reserveofficieren. Daarom stond de benaming Milac in de titel van het tijdschrift soms ter discussie. De redactie gaf in april 1959 toelichting in Een verklaring, die niet enkel over Milac ging, maar ook over de werkgemeenschappen, over het contactblad en over het christelijke en Vlaamse etiket van de officieren waartoe het blad zich richtte. De benaming Milac werd niet enkel uitgelegd als miliciens-actie maar ook als militaire actie en zo werd Milac ook een actie van en tussen militairen.

3. Beroep als roeping

Het brede thuisfront was bij Zending zelden aan de orde, wel de relatie met het gezin of de verloofde. Wat Milac en het thuisfront betekende, werd in het speciaal nummer Integratie leger-volk van februari 1960 toegelicht door aalmoezenier Frans Willems[2] in een Kanttekening bij de Week van de soldaat. Het artikel Ook de soldaten blijven ‘onze’ kinderen van medewerkster Goedele, naar aanleiding van de Week van de soldaat 1958, was een oproep vanuit het thuisfront aan de officieren: “Waakt a.u.b. over onze jongens”. Die jongens waren niet de lezers van Zending, dat zich precies richtte tot wie voor de jongens had te zorgen. Dat kwam ook naar voren uit een tekst van Padre in juli-augustus 1957: de officier moet waken over lectuur, gesprekken en gewoonten van zijn manschappen, “omdat hij in het leger de ouders vervangt”.
Klonk de titel wat proselytisch? Zending is in de protestantse wereld wat bij ons ‘missie’ is, voor de stichters was het ‘opdracht’. Een enkele keer viel toch het woord ‘zendeling’: in april 1957 zag oud-Chiroleider AD de katholieke officier “als leider, als zendeling”.

Aalmoezenier Flor Vanderborght schreef het editoriaal van het allereerste nummer. Zending wilde de jonge officieren en kandidaat-officieren zowel van het actieve als van het reservekader aanspreken en ook hen die “al oud-wordende, jong willen blijven”, met twee grote thema’s: de liefde voor het beroep en de toewijding voor het gezin of het gezin in voorbereiding. Zo werd al onmiddellijk de medewerking aangekondigd van ‘Goedele, de moeder van een jong en groot gezin’.
Een hogere opvatting van ons beroepsleven van Roger Dillemans, een der initiatiefnemers, verwoordde in bevlogen taal een soort van opdrachtsverklaring over de christelijke leek die zijn beroep als godsdienst beleeft: inzicht in “de zaak die we dienen”, nl. het leger en de problematiek van landsverdediging, beleving en uitoefening van het vak, zijnde beoefening van de militaire deugden, invloed op de structuren, de menselijke verhoudingen, de belangstelling voor het vak en de omgang met de mensen in het leger, wat religieus uitgedrukt kan betekenen “naastenliefde in het leger”. In het julinummer 1956 gaf de auteur literatuur op bij de behandelde thema’s.
Jurist Dillemans (°1932), in 1985-1995 rector van de Leuvense universiteit, was toen onder de wapens als kandidaat-reserveofficier van de infanterie. Hij werd na zijn opleiding verbonden aan de Dienst voor sociale en culturele informatie (OSC) in Aarlen. Hij leerde er generaal M. Dumortier kennen, een sociaal bewogen man met grote bezorgdheid voor de soldaat. De generaal riep als commandant van de Infanterieschool bij de toekomstige reserveofficieren graag zijn frontervaringen van 1914-1918 op. Zending publiceerde in 1957-1958 verschillende artikels van Dumortier, Aanpassing is noodzakelijk, in januari, februari en april 1958, over diverse aspecten van landsverdediging, leger, kader en opleiding.
De christenen en de vreugde. Wat is dat eigenlijk: de vreugde in uw beroep? van RD verscheen in juni 1956. Dillemans werkte mee aan het speciaal nummer over menselijke verhoudingen van 1961. Hij publiceerde in september 1960 over De bekwaamheid van de gehuwde vrouw en in maart 1962, filosofisch onderbouwd, over De herwaardering van de arbeid. Hij liet in een voetnoot blijken hoe hij werd geïnspireerd door de Franse personalistische filosoof Emmanuel Mounier (1905-1950), en door de Leuvense professor filosofie Albert Dondeyne (1901-1985) . Aan de eerste wijdde hij een eindverhandeling[4]. Dondeynes Geloof en wereld (1961) was in de jaren ’60 bij de katholieken een waar cultboek. In 1956 kon Dillemans al verwijzen naar Dondeynes Foi chrétienne et pensée contemporaine van 1951. In november 1960 publiceerde kanunnik Dondeyne in Zending een stuk over het atheïsme en hij werkte mee aan De intellectuele vorming van de officier, het themanummer van 1962. Hij pleitte voor een gedemocratiseerd leger als eenheidsschool in het kader van de algemene dienstplicht. In januari 1963 nam Zending zijn voordracht over De zending van de KAJ in de wereld en in de Kerk [5] op.
In april 1959 werd nog eens gewezen op de noodzaak van werkgemeenschappen die zich aan de lekenspiritualiteit wijden, d.w.z. de beroeps- en gezinsspiritualiteit. Zending was dus niet bedoeld als een tijdschrift ‘zoals er meer en betere zijn’, maar als een ‘contactblaadje’. De verklaring van de redactie in april 1959 stelde dat christelijke officieren geen aparte kaste vormen. Christenen hebben wel “meer motieven”, “andere en krachtiger dan ongelovigen” om een goed officier te zijn en om van het beroep werkelijk iets zeer schoons te maken. Voor Zending was ‘beroep’ dus essentieel christelijk. De gedachte werd o.m. toegepast door GD in De apostolaatsgetuigenis van de christen officier (oktober 1959), heel concreet op de sportofficier door GR in Lichamelijke opvoeding apostolaatswerk (februari 1958). Typisch is in dit verband een commentaartje in maart 1958 bij het boek van Bernard Henry, Maakt carrière in het leger: “Wat er ontbreekt, zijn de motieven die een jonge christen kunnen aanzetten om een leidende functie in het Leger op te nemen en er ‘uit roeping’ officier of onderofficier te worden”.

4. Auteurs en medewerkers

Zending had talrijke medewerkers. Vaak droegen dienstplichtige kandidaat-reserveofficieren vanuit de werkgemeenschappen een steentje bij. De meeste jonge officieren tekenden met initialen.
Een medewerker vroeg om anonimiteit met verwijzing naar het Algemene order J/108F – Het recht van de militair om zijn mening te uiten. Hij vond het bewuste voorschrift “zo onduidelijk en verward opgesteld dat men op elk ogenblik, gelijk wie, voor gelijk welke schriftelijke verklaring kan voor de vierschaar roepen”. De versie 9 augustus 1994 van dat algemene order werd intussen sterk aangepast en uitgebreid, met in de refertes o.m. de Belgische grondwet, het Europees Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het internationaal verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten. Maar het is zeer de vraag of met de huidige tekst op zak de toenmalige medewerkers met een geruster gemoed hadden geschreven gezien de “beperkingen op de vrije meningsuiting” van afdeling 4, zoals het zich eerbiedig opstellen tegenover de meerderen, en de “voorzichtigheidsmaatregelen” van afdeling 5, hoewel daar vooral wordt gedacht aan vragen die van de media uitgaan. Jonge officieren die aan hun carrière denken zullen steeds behoedzaam zijn, zoals elke ambtenaar weet of tot zijn scha en schande ervaart. Bestuurders houden van public relations, maar niet van een glazen huis. Bij enige twijfel omtrent de correctheid van hun meningsuiting kunnen de militairen zich wenden tot de Informatiedienst van de strijdkrachten. Bepaalde bijdragen van Zending zouden zo’n vrijwillige censuur niet hebben overleefd.

Zending was niet een tijdschrift van experts maar vooral van actieve officieren, dienstplichtige kandidaat-reserveofficieren of reserveofficieren, die zochten naar oplossingen voor en poogden zich een mening te vormen over de problemen in hun wereld. Zoals het editoriaal van januari 1960 het formuleerde: “al smedend wordt men smid”.
Flor Vanderborght, reserveofficier in 1940, priester gewijd in 1944, toen adjunct van de opperaalmoezenier en ook actief in de KMS, was steeds de belangrijkste medewerker. Jarenlang leverde hij voor bijna elk nummer bijdragen, over Schrift en geloofswaarheden, geestelijk leven en bezinning. Deze bijdragen waren vaak gebaseerd op lectuur, zoals in zijn bespreking, in september 1956, van Bezinning langs de weg, (Rast auf dem Wege), van (Paul) Georg Timpe. Verschillende pertinente stukken over het legermilieu zijn van zijn hand: Malaise in het leger (maart 1958), Beschouwingen over uw aalmoezenier (augustus-september 1958), Geen echte soldaten in het Westen? (januari 1959), Realiteit en verantwoordelijkheid (februari 1959), Bedenkingen bij onze Kongo en Kongo… en harde noten (december 1959 en september 1960), De officiersroeping [6] (mei-juni en juli-augustus 1960), Nationaal feest en de jongeren (juli-augustus 1961). De tekst van zijn radiotoespraak tot de gelovigen bij de strijdkrachten, op 31 december 1961, kwam als nieuwjaarsboodschap in het januarinummer 1962. In oktober 1963 bracht hij een zaak ter sprake waarvoor hij zich dan jaren zou inzetten: Problemen van de Kerk in ontwikkelingslanden. Wat zijn aandeel was in de standpunten van de redactie en de anonieme bijdragen is niet exact vast te stellen, maar het was belangrijk.
Zending bracht vaak bijdragen van al dan niet vaste, externe medewerkers. Die kwamen uit diverse kringen. Er waren priesters die doceerden in het Groot Seminarie in Mechelen, soms studiegenoten van Flor Vanderborght, zoals Paul Anciaux (1921-1979), Robert Blomme (1927-1966), Paul de Haes (1925-1984), Remi Snoeks (°1922) of Maurice van Vyve (°1920) en er waren de Leuvense professoren Louis Janssens (1908-2001), Victor Heylen (1906-1981) en Jozef Ghoos (°1924). Criticus Paul Hardy (1908-1977) nam de literatuur voor zijn rekening.
Een enkele keer werd ontleend aan andere tijdschriften. Na contacten in oktober 1962 met de Nederlandse Algemene Rooms-Katholieke Officierenvereniging, werd een artikel overgenomen van O.A. van Soest over Soldateneed en gewetensnood, met commentaar op de Fahneneid in de DDR.

In de knipselkrant Gelezen en geknipt voor u verschenen tot in het najaar van 1958 haast maandelijks berichten uit de katholieke pers, De Bazuin, De Rots, Dux, Katholieke Digest, Kultuurleven en de kranten, meestal christelijke, over onderwerpen van godsdienstige, morele of opvoedkundige aard. Enkele thema’s: hoe stellen kinderen zich de hemel voor (april 1957), zin en noodzaak van een katholieke pers (april 1958), onzedelijke publicaties, een Amerikaanse anti-vloek-campagne “tot kuising van de militaire taal” (juli-augustus 1957) en in hetzelfde nummer Franse chansons die, dankzij zingende paters -de jezuïet Aimé Duval en de dominicaan A. M. Cocagnac- gelukkig een “vreugdevollere weg” insloegen. Als merkwaardigheid van toenmalige casuïstiek kan hier een liturgisch voorschrift worden geciteerd. In mei 1957 stelde De Volksmacht de vraag Is de Paus te modern? Rome had een verruiming op het nuchter blijven bekendgemaakt en katholieken vroegen zich af of het geloof was veranderd, “omdat men nu water mag drinken voor de communie”.

De nummers werden bestrooid met stichtelijke teksten en mooie gedachten, in de trant van de Bond zonder Naam of de pillen uit de Milac-tijdschriften. Er waren fragmenten uit het Oude en het Nieuwe Testament, gedichten, vaak religieus van inslag (De mislezer van Marnix Gijsen, april 1961) en aforistische teksten. Franciscus Xaverius werd geciteerd, de paus, de godsdienstwetenschapper Gerardus van der Leeuw (1890-1950), René Voillaume (°1905) van de Kleine Broeders van Jezus, de theoloog Léonce de Grandmaison S.J. (1869-1927) en vele, vele anderen. Zes keer verschenen fragmenten uit het werk van de ook bij ons toen populaire Franse priester Michel Quoist (1921-1997).
In september 1957 werd Gebed van een vader opgenomen, van generaal Douglas Macarthur (1880-1964), bevelhebber in de Stille Oceaan 1942-1945, commandant in Korea en door president Truman ontslagen in april 1951.

5. Illustraties

Zending was in het begin niet geïllustreerd. Naderhand kwamen foto’s die ook in de christelijke jeugd- en familiebladen te zien waren: een mislezer, een altaar, een biddende pater, een kruis in de bergen, een kerststal, religieuze symboliek, zoals een benagelde deur, overgenomen uit het maandblad Hoogland (“sluit uw deur niet voor de Heilige Geest”). Rome was aanwezig: een standbeeld van Pius XII, Johannes XXIII, opperaalmoezenier Fernand Cammaert samen met een leerling van de Kadettenschool bij de paus, een Afrikaanse bisschop die tijdens het Concilie trappen opsnelt, twee keer het Sint-Pietersplein van de Romebedevaarten. In mei-juni 1962 verscheen de foto van mgr. Gahamanyi (1920-1999), bisschop van Astrida (Butare) in Ruanda.
De artikels over huwelijk en gezin werden geïllustreerd met verliefde mensen, de handen van een man en en vrouw, jonge echtparen, moeders met baby, een kind onder de bloesems, een meisje in het gras. Het nummer van november 1960 toonde een biddend gezin met zeven kinderen.
Nu en dan verscheen een foto over sport of met militairen: parades, soldaten op de hindernisbaan, leerlingen van de KMS in paradeuniform en met hanenveren getooide shako, twee keer prins Alexander onder de wapens, na de Kongo-crisis de defilerende para’s in Brussel, de dodenwake, hulpluitenant-piloot Baudouin Charpentier de Changy (°1931) [7] en reserveofficier van de infanterie André Ryckmans (°1929) [8], eerste-adjunct-territoriaal bestuurder, uit Thysstad (Ngungu) die op 17 juli 1960 in Inkisi werden vermoord door Kongolese soldaten.

6. Royalisme

Zending was uiteraard een beetje royalistisch. Officieren zweren getrouwheid aan de koning en dat werd door sommigen, zoals de aalmoezenier van de Kadettenschool en de School voor Onderluitenanten in Laken in een homilie voor gepromoveerden einde 1955, beschouwd als een gelofte, niet aan het staatshoofd, maar aan de persoon zelf. De koningskwestie lag vlakbij en die thesis werd graag verdedigd door sommige ‘leopoldisten’ in de discussie over het optreden van Leopold III in 1940. Victor Werner (1913-1993), in 1966-1968 kabinetschef van Charles Poswick (°1924), stelde in Le ministre et le Ministère de la défense nationale[9] dat de minister van landsverdediging eigenlijk een tweederangsminister is, want de koning is in een bepaalde interpretatie van artikel 68 van de Grondwet (“De Koning voert het bevel over land-en zeemacht, …”) de eigenlijke chef van het leger[10]. Werners boek kwam te laat om Zending een polemisch stukje op te leveren.
Fragmenten uit koninklijke toespraken werden opgenomen in december 1957, mei-juni 1960 en december 1961.
Boudewijn en Fabiola trouwden op 15 december 1960. Hun foto verscheen in het januarinummer 1961 met het onderschrift:
“Een nieuw jaar, een nieuw begin.
LEVE DE KONING LEVE DE KONINGIN!”

7. Een beroepsblad

Het tijdschrift wilde zich tegenover de strijdkrachten als zodanig niet kritisch opstellen. Dat was al aan de omslag van het eerste nummer te zien. Een zwaard getooid met eikenloof, symbool van de militaire roem, werd tot einde 1961 in drie versies gebruikt. De laatste jaargangen verschenen met een abstract motief. Het kwam erop aan, luidens het editoriaal van het eerste nummer, “dat het Leger, als instelling, gezond en opvoedend is”.
In de inleiding van het speciaal nummer over menselijke verhoudingen van februari 1960 werd duidelijk gesteld dat geen antwoord werd gezocht op vragen of het bestaan van het leger gerechtvaardigd is, dienstweigering uit gewetensbezwaren geoorloofd, het gebruik van de modernste technische wapens menswaardig: “Dit alles zou ons te ver voeren… en uiteindelijk zouden wij tot niets praktisch komen. We vertrekken daarom van het standpunt: het leger is er”[11]. Wel werd in een tekst voor de werkgroepen van mei 1958 volgende vraag gesteld: Rechtvaardigt het gebod: Gij zult niet doden de stelling van de dienstweigeraar? Het gewetensbezwaar was in België op dat ogenblik overigens geen brandende kwestie. Het betrof slechts enkelingen die de gevangenis in moesten en Zending hield zich nooit met het onderwerp bezig. Door de wet van 3 juni 1964 kon de gewetensbezwaarde bij de burgelijke bescherming worden ingedeeld. Die wet werd op 22 januari 1969 aangevuld: “In geval van nood kunnen deze gewetensbezwaarden door de Minister van Binnenlandse Zaken tijdelijk worden aangewezen voor opdrachten van openbaar nut”. De noodgevallen boden talrijke jongeren, vooral afgestudeerden, jarenlang een interessant alternatief, maar toen was Zending al ter ziele.

Enkele keren was het thema ‘oorlog’ aan de orde. JvdG schreef in mei 1957 Weldra gooien wij met atoombommen en in oktober 1958 Naastenliefde en oorlogvoeren, met gedachten over de ‘gerechtvaardigde oorlog’. De ‘guerre juste’ kwam nog ter sprake in een recensie door KMS, juli-augustus 1961, van een studie van de Franse dominicaan Pie-Raymond Régamey (°1900) in de Informations catholiques internationales [12].
RV bracht in december 1958 in Quo vadis? een kort stuk over de gevolgen van een atoomoorlog. In januari 1961 verscheen een samenvatting van Kernoverwinning uitkomstloos. Afschrikken of verdedigen?, een artikelenreeks in de krant De Standaard van Basil Liddell Hart (1895-1970), de befaamde militaire historicus en strateeg[13].
De oorlog als moreel probleem, een uitvoerig artikel van de Amerikaanse theoloog John Courtney Murray (1904-1967), werd in februari 1962 overgenomen uit het jezuïetentijdschrift Theological Studies van maart 1959[14].

Pax Christi, opgericht in 1945, kwam in het blad niet ter sprake, noch waren er contacten. Dat geldt ook voor andere vredesbewegingen. Amnesty International, sinds 1961 actief, bleef insgelijks onvermeld.

Zending was gestart als een contactblad voor werkgemeenschappen en in de eerste jaargangen verschenen dan ook talrijke verslagen van bijeenkomsten. Ze kwamen uit alle windstreken, in België vooral uit de wapenscholen waar reserveofficieren werden opgeleid en de afgestudeerden van de KMS stages volgden, in Duitsland uiteraard uit de gevechtseenheden. De groepen vergaderden in Aarlen en het nabijgelegen Stockem, in Brasschaat, Doornik, Gent, Heverlee, Jambes, Laken, Leuven, Lombardsijde, Mechelen, Tervuren, Vilvoorde, de KMS en het 2de Bataljon Commando, Aken, Altenberg, Arnsberg, Brühl, Euskirchen, Longerich, Rheinbach, Siegen, Soest, Spich, Werl en Weiden bij Keulen, waar het hoofdkwartier van het 1ste Belgische Legerkorps was gevestigd. In 1957 en 1958 werd verslag uitgebracht over studienamiddagen in de KAJ-centrale.
Ter voorbereiding van die bijeenkomsten verscheen Materiaal voor de maand…, met ruime plaats voor een bezinningsgedeelte. Dat gebeurde voor het laatst in maart 1960. Het laatste verslag kwam uit Werl, in augustus van dat jaar. Sinds januari verwees de ondertitel toen al niet meer naar de werkgemeenschappen.
Retraites, geestelijke weekends en recollecties vonden plaats in Aken, Kassel, Königswinter-Marienhof, Leutesdorf am Rhein bij Neuwied, Ommerborn, Siegen, Doornik, Grimbergen, Kortenberg, Loppem, Orval, Schilde, Ukkel en Weelde bij Turnhout.
L. Sterkens S.J. (°1912), redacteur van het jongerentijdschrift Hoogland, predikte in de Oude Abdij van Kortenberg en het Exerzitienhaus Johannesburg in Leutesdorf. Ook de jezuïet Bellens verzorgde een retraite in Leutesdorf. In Weelde predikten Vincent D’Heu (°1904), secretaris van de Gemeenschapsretraites en Paul Anciaux.

8. Het kazerneleven. De opleiding

De opleiding en het kazerneleven kwamen geregeld aan bod. Een artikel uit Moustique van mei 1956, overgenomen in januari 1957, kreeg als titel de bij de gevechtstroepen bekende uitspraak Een beetje meer zweet en minder bloed! In hetzelfde nummer schreef RV over ‘de fysieke inspanning in het leger’.
In juli-augustus 1961 klaagde luit. G over de opleiding van de dienstplichtigen in het 12-maanden systeem: “er gaat niemand op oefening omdat er geen manschappen zijn”. De klacht was al onrechtstreeks te lezen in de artikels van generaal Dumortier, Aanpassen is noodzakelijk, in het voorjaar van 1958.
Luitenant R. van Heymbeeck, van de leerstoel psychologie in de KMS, publiceerde in oktober 1962 De militierekruut en de gevechtstroepen

AC onderzocht het begrip ‘actieve gehoorzaamheid’ in september 1956 en in april 1959. LV gebruikte dezelfde termen in Befehl ist Befehl. Straffen is gemakkelijk van FW, in oktober 1957, kreeg de maand daarop een reactie, Militaire tucht en menselijke waardigheid. GR had het in Gezag dragen (december 1962) over eerbied en vertrouwen met aandacht voor de tucht en de omgang met sancties.
Een Milac-enquête werd besproken in Malaise rond de karweien in mei-juni 1962.
Soldaat MV gaf in augustus 1956 zijn mening over de officieren; reserveofficier D. Hoste deed dat in augustus-september 1958 over de intellectueel en het leger.
WH wees in juni 1956 op de rol van de pelotonscommandant in de beroepsoriëntering: Vandaag militair, morgen burger.
In Menselijke verhoudingen. De geneesheer in het leger, juli-augustus 1961, onderzocht kapitein-geneesheer HW [15] de situatie van de militaire dokter, vergeleken met die van de huisarts en tegenover de soldaten-patiënten en de bevelvoering in de eenheid.

Jurist Roger Blanpain (°1932) publiceerde over Vrijheid van vereniging ook voor officieren, in een nummer waarin ook commentaar werd gegeven op de ‘in wording zijnde’ beroepsvereniging van actieve officieren (september 1961), over Vrijheid van mening: voorrecht van de burger? (juli-augustus 1962) en over de tucht (in april 1963).

9. De themanummers

In 1960-1963 verschenen vier speciale nummers: over de integratie leger-volk, over de menselijke verhoudingen, over de vorming van de officier en over de onderofficier.

Het februarinummer van 1960, Integratie leger-volk, bevatte vier bijdragen. Roger Depré (°1929), die in 1962 promoveerde met Het leger als sociale categorie: proeve van sociologische analyse, had over De verhouding Leger-Natie al gepubliceerd in september 1959. Hij stelde drie taken, die van de staat, die moet voorlichten over de toestand van de landsverdediging, die van het volk dat door de voorlichting van de organen der publieke opinie de jeugd op het leger moet voorbereiden (thuisfront/reservekader) en die van het leger zelf dat zich los moet maken uit het isolement, door structuurwijzigingen een nieuwe mentaliteit moet scheppen en een opvoedende taak heeft.
Fernand Lehouck (°1919), auteur van Het antimilitarisme in België 1830-1914 (1958), had het vooral over de wortels van het gebrek aan integratie en over de evolutie van het anti-militarisme in ons land.
Victor van Rompuy (°1923) zag het leger als factor van veiligheid voor de economie. De arbeidsmarkt blijkt niet te lijden onder een groot aantal mannen onder de wapens, legerbestellingen zijn goed voor de economie en strijdkrachten vormen een belasting op de staatsfinanciën. Hij achtte verder onderzoek noodzakelijk en deelde mee dat de Commissie Leger-Economie daarmee bezig was.
Aalmoezenier Frans Willems schetste de rol van Milac in de integratie.
Het nummer leverde stof voor een debat in Brussel op 13 februari 1960 dat in het aprilnummer werd verslagen, samen met een lange brief van luitenant RVH.

Een tekst van minister P.W. Segers van april 1962, Economische aspecten van de landsverdediging, een referaat voor de Economische Raad voor Vlaanderen, sloot aan bij het artikel van Victor van Rompuy. In het volgende nummer, mei-juni, bracht Adhemar Byl een bijdrage over Economie en defensie in USA en in september 1963 onderzocht hij de invloed van de ontwapening op de economie, n.a.v. een in Moskou ondertekend verdrag tot stopzetting van atoomproeven in de dampkring.

De toestand i.v.m. legeraankopen was toen nog niet ontaard. Enkele jaren later kwam de klemtoon steeds meer te liggen op de economische weerslag van die aankopen, alsof de strijdkrachten de dienstmaagd van ’s lands industrie waren geworden en ze er hun bestaansreden moesten in vinden. Zo werd in het militair weekblad einde jaren ’60 bij elke aankoop het banenscheppende effect dik in de verf gezet.

Aansluitend bij het nummer over de integratie leger-volk kan worden verwezen naar Het probleem van de reserveofficier, verschillende bijdragen in februari 1961 n.a.v. de “opvallende vermindering van het aantal kandidaat-reserveofficieren” en de reacties daarop die in het mei-juni nummer verschenen.

Het maartnummer 1961, ingeleid door Roger Dillemans, was gewijd aan de menselijke verhoudingen.
RJ schreef over de eigenschappen van de chef en citeerde Alexis Carrel (1873-1944), auteur van een succesboek L’homme, cet inconnu, André Maurois (1885-1967), die in 1925 Dialogues sur le commandement had geschreven en waarvan het humoristische boek over 1914-1918 Les silences du colonel Bramble in militaire middens populair was en Pierre Ryckmans (1891-1959), gouverneur-generaal in Belgisch Kongo van 1934 tot 1957.
GvW behandelde leiderschap, selectie en vorming van leiders, LVH de tucht. Het reglement op de militaire tucht kreeg een historisch overzicht in een niet ondertekend stuk.
Drs onderzocht de Efficiënte organisatie en menselijke verhoudingen, over organisatietypes, kenmerken van de militaire organisatie en menselijke verhoudingen, Dr. RH de Menselijke verhoudingen in verband met de organisatie van het bedrijfsleven. Edward Celens en Guido Ravijts onderzochten Menselijke verhoudingen in de technische eenheden.
Het nummer werd besproken in de VEV berichten van 31 maart 1961.

‘De officier’ kwam uiteraard vaak ter sprake in Zending. Van de Nederlandse hoofdaalmoezenier H. van Straelen werd in december 1956 Waarom officier? opgenomen. De officier stond centraal in Leger en menselijke verhoudingen van K.-L. Wijnsberghe (mei 1957). In februari 1961 verscheen het uitvoerig verslag van een eigen enquête bij dienstplichtigen en gedemobiliseerden over de reserveofficier. De Bond van Vlaamse reserveofficieren reageerde erop in mei-juni.
Al in mei 1960 had Flor Vanderborght zich scherp uitgelaten in De officiersroeping. De vele reacties zorgden de maand daarop voor een aanvullend artikel. In december 1960 volgde een groot informatief artikel over de militaire academie van West Point in de Verenigde Staten. Over de vorming in de KMS werd mei-juni en juli-augustus 1961 geschreven. In een niet ondertekend artikel werd met veel statistische gegevens de rekrutering voor de KMS sociologisch onderzocht naar geografische afkomst, milieu en aantal kandidaten. Daarop volgde een artikel over de loopbaanplanning: de aanwerving, de opleidingsoriëntering, de taaktoewijzing en het benutten der bekwaamheden (UW).
November 1962 bracht een speciaal nummer over de vorming van de officier. Professor Albert Dondeyne bood gedachten over de intellectuele vorming, majoor De Roy pleitte voor het verwerven van vaardigheid in menselijke situaties, naast technische en administratieve kennis.
Edward Celens ging in op de technische vorming van de officier in België. Hij wees op de noodzaak van continuïteit in de loopbaan, carrièreplanning en stimulering van de prestaties, gezien de groeiende behoefte aan technisch gevormde officieren.

Was het leger een instelling die in wezen uit officieren en manschappen bestond? De onderofficier kwam maar echt aan bod in het allerlaatste nummer, een aflevering van 64 bladzijden De onderofficier. De redactie voelde zich zelfs tot een toelichting verplicht: “We hopen dat geen onzer lezers het vreemd zal vinden dat we een speciaal nummer wijden aan de onderofficier”.
Er waren enkele artikels over de vorming en de opleiding en RT schetste de problematiek vanuit De Belgische onderofficier, het blad van het Onderling Verbond der Belgische Onderofficieren. Hij gaf ook een historisch overzichtje en verzamelde wat teksten voor de rubriek Uit de oude mars.

10. De jaren ’50-60. Europa

Het begrip ‘Koude Oorlog’ werd vanaf 1945 gemeengoed. In 1948 vormden Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Beneluxlanden een militair bondgenootschap in de West-Europese Unie. De Bondsrepubliek mocht in 1954 weer eigen strijdkrachten op de been brengen. West-Duitsland en Italië sloten aan in 1955.
De NAVO werd op 4 april 1949 opgericht, met twaalf landen. In september 1951 traden Griekenland en Turkije toe, in mei 1955 de Bondsrepubliek Duitsland. De preambule van het verdrag heeft het over “democratie, persoonlijke vrijheid en rechtsorde”, maar dat mocht in die jaren door de aanwezigheid van bepaalde landen niet al te zeer worden benadrukt.
De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal dateert van 1951. De EGKS trad in augustus 1952 in werking, met Frankrijk en West-Duitsland, Italië en de Beneluxlanden.
Een Europese defensiegemeenschap kwam niet van de grond. Ons parlement gaf op 26 november 1953 en op 12 maart 1954 zijn goedkeuring, maar de Franse Assemblée weigerde die in augustus 1954. Het Europese leger was in november 1956 aan de orde in een bijdrage van JM.

Het ontstaan van een ‘klein Europa’ zorgde voor historisch-filosofische discussies over het begrip ‘Europa’. Sommigen zagen het ‘echte’ Europa als een klein Europa dat ongeveer samenviel met het rijk van Karel de Grote, tot aan de Elbe liep en vooral katholiek was. Zending nam in het nummer mei-juni 1957 een tekst op van Konrad Adenauer (1876-1967) over de Europese integratie, uitgesproken 25 september 1956 op de Grandes conférences catholiques in Brussel. De oude staatsman stelde tegenover de atheïstische grootmacht “ons, katholieke Europeërs”.
Henri Bernard (1900-1987), professor krijgsgeschiedenis aan de KMS, publiceerde in maart, april en juli-augustus 1959 een groot artikel Europa en de christenheid. Hij inventariseerde er de pogingen van ‘Azië’ om ‘Europa’ te veroveren. De achttiende in die reeks over gepersonifieerde continenten is Rusland, ‘het Azië in opmars naar het Westen’! Toch beweert de biograaf van Bernard: “n’ayant aucune animosité contre le peuple russe”[16]. Wat denkt de Rus wie op school werd verteld dat zijn voorouders eeuwen kreunden onder het ‘Tataarse juk’?
‘Europa’ zou na de val van de muur naar het Oosten opschuiven. Maar het raadselachtige ‘Europe de l’Atlantique à l’Oural’, toegeschreven aan de Gaulle, blijkt volgens zijn biograaf nooit door de Franse president te zijn uitgesproken [17].

Tijdens de Koude Oorlog werd er toch gevochten. Belgische troepen werden ingezet in Zuid-Korea 1950-1953. Het Westen kon strijden onder de vlag der Verenigde Naties, daar de Sovjet-Unie toen niet deelnam aan de vergaderingen van de Veiligheidsraad. In september 1956 herdacht Padre [18] in Zending kapitein Pierre Gailly, die op 30 maart 1953 niet was teruggekeerd van een verkenningsvlucht boven Noord-Koreaans frontgebied.
Al tijdens de eerste maanden van Zending was het in Europa onrustig. Op 1 november 1956 trok het sovjetleger Hongarije binnen, slechts een half jaar na Chroesjtsjovs destaliniserende rede van februari 1956.

Talrijke artikels zouden de confrontatie van het Westen met de communistische wereld tot thema hebben, zoals in mei-juni 1959 Weerbaarheid van RT en Onderwerping? Collectieve zelfmoord? Vreedzame coëxistentie? van LVH in april 1960. In juli-augustus 1961 gaf AH een overzicht van de Oost-West spanning. Een tekst van de Duitse aalmoezeniersdienst, in december 1962, handelde over de verdediging van de vrijheid tegenover het communisme: Soldaat zijn? Waarom?
RT publiceerde in 1962-1963 verschillende besprekingen van atheïstische publicaties uit de Sovjet-Unie.

Na de Koreaanse crisis werd de legersterkte fors verhoogd. Het door de wet toegelaten contingent lag in 1952 op 185.000. De wapenscholen moesten toen massaal kandidaat-reserveofficieren vormen voor de actieve en de reserve-eenheden. Het contingent daalde in 1956 naar 168.000 man, in 1963 naar 117.697. De dienstplicht, op 15 juni 1951 verhoogd tot 24 maanden, werd geleidelijk verminderd. In 1954 bedroeg die nog achttien maanden, in 1957 vijftien, in 1959 nog slechts twaalf.
Tijdens het bestaan van Zending werd landsverdediging geleid door de Mechelse socialist Antoon Spinoy (1906-1967), van 23 april 1954 tot 2 juni 1958, door de PSC-er Arthur Gilson (°1915), in twee kabinetten van 23 juni 1958 tot 27 maart 1961, en door de CVP-er Paul-Willem Segers (1900-1983), in de omgang PW, van 25 april 1961 tot 24 mei 1965. De artikels in Zending over de Vlaamse kwestie zouden verschijnen onder het ministerschap van P. W. Segers.

11. De BSD

Het gros der strijdkrachten lag in die jaren in Duitsland, dat na de oorlog in zones was opgedeeld, met het Belgisch leger in het zuiden van de Britse sector. Met een beetje overdrijving werd gesproken van een ‘tiende Belgische provincie’. De onderwijsproblemen voor de Belgische kinderen aldaar zouden worden behandeld in Zending van juli-augustus 1963. De bijdragen getiteld Huishoudelijke perikelen waren voor een stuk gebaseerd op toestanden in de BSD. (De benaming van de Belgische sector BBL, Belgisch bezettingsleger werd na de Conventies van Bonn van 26 mei 1952 vervangen door BSD, Belgische strijdkrachten in Duitsland). De verwoestingen van de oorlog waren in de jaren ’50 nog sporadisch zichtbaar. ‘Vertriebenen’ uit Oost- en Centraal Europa en uit verloren gegaan Duits grondgebied zaten soms nog gehuisvest in voormalige kazernes, zoals in Siegen. Een verslag uit Werl, maart 1959, bracht de Oost-Pruisische kolonie van d.p.’s, displaced persons, in Unna ter sprake. In december 1957 bracht Virgile Nijs (°1918) herinneringen uit 1953, toen hij aalmoezenier was in het Belgisch atheneum van Rösrath bij Bensberg. Hij had er pater Dominique Pire (1910-1969) ontmoet, stichter van de Europadorpen voor verplaatste personen. In 1958 ontving pater Pire de Nobelprijs voor de vrede.
West-Duitse atlassen bleven de geannexeerde gebieden nog lang vermelden als zur Zeit unter polnischer of unter sowjetischer Verwaltung. Daarom was voor de Duitsers ook de Russische bezettingszone niet Oost-Duitsland, zoals het bij ons in de omgang wat verkeerdelijk werd genoemd, maar Mittel-Deutschland. De prikkeldraden van de zonegrens lagen heel dicht bij de meest oostelijke garnizoenen.
Vanaf 13 augustus 1961 verloor Berlijn door de ‘muur’ zijn ideale transitfunctie voor wie de Deutsche Demokratische Republik (DDR) wilde verlaten. De DDR, geproclameerd op 7 oktober 1949, bleef lange tijd de SBZ, de bezettingszone van de Sovjet-Unie. Later werd het Die sogenannte DDR. Verschillende artikels in Zending handelen over het Duits probleem. Zo schreef RT over het militarisme (oktober 1961) en over Propaganda… op zijn smalst (juli-augustus 1962), over de West-Duitse propaganda tegen de DDR.
Rabbijn P. Kahlenberg, opperaalmoezenier van de Israëlitische eredienst, gaf voor het nummer van oktober 1961 zijn persoonlijke visie op het proces van Adolf Eichmann die op 30 mei 1962 zou worden terechtgesteld. De redactie wees er in een inleiding op dat “de wijze waarop de betichte werd aangehouden” kon “aangevochten worden en weliswaar aan het internationaal recht een deukje geeft” en dat Eichmann “slechts een klein visje was in de Nazivijver”. Hetzelfde nummer publiceerde excerpten uit de verklaring van de Duitse bisschoppen n.a.v. het proces.

12. Noord-Afrika. Vietnam

Frankrijk was in die jaren een onbehaaglijke bondgenoot. Op 20 juli 1954 werd Vietnam in tweeën gescheiden. De Amerikanen engageerden zich in Zuid-Vietnam. Dichter bij huis, in Noord-Afrika, ontstonden strijdtonelen. Marokko en Tunesië vonden gemakkelijker de weg naar onafhankelijkheid dan Algerije, waar meer dan een miljoen Fransen woonden en dat officieel Frans grondgebied was, een gouvernement-generaal bestaande uit ‘buiten-Europese departementen van de Franse republiek’. Vanaf 1955 werden steeds meer troepen gestuurd en sommige militairen van bij ons hadden het moeilijk zich solidair te voelen met hun Franse collega’s. Die beschouwden zich immers in Algerije als verdedigers van de Westerse beschaving, vooral nadat generaal Massu op 13 mei 1958 in opstand kwam en de 4de Republiek ten onder ging.
Onder generaal de Gaulle (1890-1970) kwam op 8 januari 1959 de 5de Republiek tot stand. Het was een man die tegenspraak opriep. Hij redde in de 2de Wereldoorlog de eer van Frankrijk. Na 1959 was hij wellicht de enige die zijn land uit de Algerijnse crisis kon loodsen. Velen hoopten dat de sterke man zou terugkeren om komaf te maken met la politicaille. De Gaulle zag zijn legitimering in de toestemming van het volk, via het plebisciet. Hij vertrok toen hij dat vertrouwen niet meer kreeg. In het februarinummer van 1963 gaf Grasduiner commentaar bij Le fil de l’épée, een werkje van 1932, met het op vele plaatsen cynisch klinkende credo van een Realpolitiker: “L’Evangile ne conduit pas à l’Empire”. Tegenstanders van de Kongolese onafhankelijkheid beriepen zich toen op wat ze op de schoolbanken hadden gehoord, “que la Belgique avait un Empire”.
De militairen en de dictatuur, gebaseerd op een artikel van de Zwitserse publicist Fritz René Allemann (°1910), Staatstreich als Regulativ in Der Monat, verscheen in juli-augustus 1960.

13. Psychologische oorlogsvoering

Vooral in die jaren en naar aanleiding van de Algerijnse oorlog werd de ‘psychologische oorlogsvoering’ (psychological warfare, guerre psychologique) een begrip. Hoezeer de psychologische oorlog in de belangstelling stond, blijkt uit de reeks Que sais-je? waarin een werkje van Maurice Mégret, La guerre psychologique, gepubliceerd in 1956, voor de tweede keer werd herdrukt in 1963.
BH schreef in juni-juli 1958 over ‘De opvoedingsofficier en de psychologische oorlog’, in oktober van dat jaar over Ideologisch verweer in het leger.
RD besprak in maart 1959 in ‘De Koreaanse debacle’ In every war but one van Eugene Kinkead (°1906), over het gedrag van Amerikaanse krijgsgevangenen in Korea. In september 1959 werd een tekst overgenomen van Wilcke, van de informatiedienst van het Duits leger, over Psychologische verdediging, in december 1959 volgde van RT De psychologische actie.
Roger Vandenhout leverde voor het nummer van september 1963 een grote bijdrage over Enkele fundamentele persoonlijkheidskenmerken en hersenspoeling [19].

Luitenant EC zocht in november 1960 naar een houding tegenover het internationaal gebeuren: Onverschilligheid of grondeloze kritiek.

De befaamde predikant Lode Arts (°1901), jezuïet en oud-aalmoezenier van het 15de Genie, gaf gedachten over vaderlandsliefde in het nummer van juli 1956. In juli-augustus 1961 nam FV het onderwerp weer op in Nationaal feest en de jongeren. Hij ging in op het begrip vaderland, met een verwijzing naar de Vlaamse kwestie, en besloot met citaten uit de tekst van koning Boudewijn, uitgesproken in Parijs op 24 mei 1961.
In die jaren was in militaire kringen het tijdens de oorlog geschreven boek van de Rus Alexander Bek (1903-1973), De steenweg naar Volokolamsk, over de verdediging van Moskou, zeer populair. Charles Brusten had het uit het Frans vertaald. In december 1957 nam Zending een lang fragment op over het begrip vaderland.

14. Kongo

Het Belgisch leger werd einde der jaren ’50 meer en meer betrokken bij de naderende Kongolese onafhankelijkheid. Er kwamen ‘moederlandse basissen’, van waaruit Belgische troepen zouden kunnen opereren. De basis van Kamina werd in 1953 in gebruik genomen, die van Banana en Kitona volgden kort daarop.
In 1955 had Jef van Bilsen (1913-1996), toen docent aan het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden, een dertigjarenplan gepresenteerd dat sceptisch werd onthaald. De ideeën “stemden niet overeen met de officiële opvattingen” noteerde Eyskens in zijn Memoires [20]. Maar vijf jaar later was de kolonie onafhankelijk en moesten de Belgische militairen die voor een veilig verloop van de politieke ontwikkelingen naar Kongo waren gestuurd, zorgen voor de evacuatie van de blanken. In Ruanda-Burundi werden in 1961-1962 marscompagnieën ingezet.
RV beschreef in februari 1958 de harde tiendaagse proef van de paracommando’s in Kongo, Overleven in de Kongolese brousse.
In mei-juni 1960 berichtte leraar Herman de Vilder over Tosalisana, een initiatief waarbij 250 dienstplichtigen in augustus 1959 naar Kongo waren getrokken om er, in het Frans, in onderwijs en jeugdzorg actief te zijn.
In december 1959 publiceerde FV Bedenkingen bij onze Kongo waarin de aanwezigheid van Belgische strijdkrachten werd aanvaard: “Geen bezettingsstrijdkrachten dus, maar elementen voor de veiligheid en de rust van de bevolking, zowel blanke als zwarte”. Kort na de onafhankelijkheid op 1 juli 1960 werden de Belgische troepen drastisch versterkt. In Katanga stonden ze dan ten dienste van de secessie, die door de interventie van de Verenigde Naties mislukte. In zijn memoires verborg de toenmalige premier Gaston Eyskens de bedoeling van de regering niet: “de Katangese secessie verder ondersteunen”[21].

In september 1960 schreef FV Kongo … en harde noten en werd een gedicht van Jack Gilbert afgedrukt: Gebed van een neger en in oktober gaf RT, terug uit Katanga, voorzichtige bedenkingen Na anderhalve maand Kongo.
Het tijdschrift was geen nieuwsmagazine dat lopende gebeurtenissen commentarieert. De moord op Patrice Lumumba (°1925) in februari 1961 kreeg geen echo.

Kongo kwam enkele keren ter sprake in recensies. RJ besprak in januari 1961 Oproer in Kongo van Gerard Walschap. Naar aanleiding van dat artikel gaf Paul Hardy in april een overzicht van onze Kongo-literatuur, Kongo in de Vlaamse verhaalkunst, gaande van Emiel van der Straeten (= E. Delrue, 1887-1918) tot Jacques Bergeyck (= Jaak Theeuws, 1914-1991) en Albert van Hoeck (1920-1993). In zijn stuk over De missiologische situatie in de hedendaagse Vlaamse roman van juli-augustus 1963 besprak Hardy ook werk van Jacques Bergeyck en André Claeys dat in Kongo speelt.

Werd racisme toen nog niet zo fel en onvoorwaardelijk verworpen? In januari 1958 nam Zending een stukje over uit De Bazuin. Racisme was “christenen onwaardig”. “De katholieke kerk wijst principieel elke vorm van rassendiscriminatie af, rekening houdend evenwel, met de omstandigheden, waarbinnen de rassenproblemen tot een oplossing moeten gebracht worden. Aldus paart de Kerk een gezond realisme aan een zuiver idealisme”.
Revolution in the city, Notre Dame, Indiana, 1961, van de katholieke publicist Vincent Giese, werd in januari 1963 besproken. Het boek handelt over Amerikaanse wijken die langzaam aan door zwarten worden bevolkt. Kleurlingen waren in onze samenleving nog opvallende verschijningen en de problematiek in het boek leek ver van huis.
.
Geleidelijk hadden de ontwikkelingslanden hun deel gekregen in de bijdragen. Al in juli 1957 gaf Roger Dillemans samenvattend commentaar bij een verzamelwerk Responsabilités internationales des chrétiens. De onderontwikkeling kwam in mei 1958 ter sprake in Open fronten van J.Fl. Honger, van Paul Markey, is van januari 1960. Het nummer van december 1961 bracht verschillende teksten over de ontwikkelingslanden. Broederlijk delen kreeg een stukje in mei-juni 1962. In oktober van dat jaar zorgde FV voor een tekst over de missie in Afrika.

15. Burgerlijke opvoeding

Opvoeding in het leger kwam aan bod in juli 1956 met De vrije tijd. Waardemeter van persoon en gemeenschap van WH en in oktober 1956 met In het leger geen opvoeding! van BH. RR uit Keulen reageerde in maart 1957 met Volksopvoeding. In november 1957 was o.m. de vrijetijdsproblematiek aan de orde bij LVH, Zie de mens zoals hij is. BH had het in april 1960 over burgerlijke opvoeding, naar aanleiding van de voordracht van generaal Gailly op een colloquium over de actuele problemen van landsverdediging, al ter sprake in het decembernummer 1959.

In november 1960 bracht RT uitvoerig verslag uit over de eerste sessie van de School voor sociale en culturele voorlichting, voor de vorming van informatieofficieren (de OSC), geleid door luitenant-kolonel Jef Materne.

In het oktobernummer 1962 kwam Willem de Meyer aan het woord: Zingende soldatenpelotons marcheren vooraan! In het nummer werden twee soldaten-zangbundels en twee grammofoonplaten aanbevolen, opdat “schoon zingende Vlaamse soldaten” niet langer een utopie zouden zijn. Willem de Meyer mocht in oktober 1960 zijn actie starten in Turnhout en dan bij de troepen in Duitsland “degelijke soldatenliederen” gaan aanleren. Het gebeurde niet zonder knarsende commentaren en hij werd soms met gemengde gevoelens ontvangen, want de zanger met zijn accordeon, een klein visje uit de culturele collaboratie, “opziener van de volkszang in de lagere scholen van het Vlaamsch landsgedeelte”, had na de oorlog een jaartje in de gevangenis verbleven [22].

16. Film en beroep

Zending bracht geregeld besprekingen van films met betrekking tot het leger. WH behandelde er al in het eerste nummer van mei 1956 niet minder dan vijf in Helden en oorlogsfilms: Kinder, Mutter und ein General, Battle Cry (1955), To Hell and Back (1955), Strategic Air Command (1955) en The Bridges at Toko-ri (1954). JM besprak in februari 1957 Mister Roberts, een Amerikaanse film van 1955 over het leven op een cargo tijdens de Tweede Wereldoorlog, JvdG schreef in mei 1957 over Rebel without a Cause met James Dean (1955), geen oorlogsfilm, maar voor de auteur een aanleiding om te pleiten voor “gezonde leiding voor de jeugd”. De maand erop behandelde hij Attack!, een film van 1956 over een Amerikaanse infanterie-eenheid in België, in 1944, geleid door een lafaard. Morele problemen van de bevelvoering werden aan de orde gesteld door FV naar aanleiding van de film Paths of Glory uit 1957 van Stanley Kubrick, over soldaten die in 1914-1918 op beschuldiging van lafheid voor de krijgsraad werden gebracht en over de incompetentie van het commando. OL had in juni-juli 1958 veel lof voor The Bridge on the River Kwai (1957).
Maria Rosseels verzorgde vanaf 1947 de filmrubriek in De Standaard. In november 1960 kreeg ze er van de Mechelse kromstaf deerlijk van langs voor de reeks Moderne nonnen gevraagd. De publicatie werd voortijdig stopgezet [23]. Voor Zending schreef ze in februari 1959 over Het gelaat van de oorlog in de film, met aandacht voor Het zevende zegel (1957) van Ingmar Bergman. Laatstgenoemde film verdiende de Prijs van de Unie der Filmkritiek maar moest de plaats ruimen voor Paths of Glory. Gij zult niet doden (april 1959) wees, n.a.v. de film In Love and War (1958), op de tegenstelling evangelie-oorlogsvoering. “Is dit het einde?”, vroeg Maria Rosseels zich af, naar aanleiding van On the Beach (1959) van Stanley Kramer. Het werd een fel stuk over een mogelijke atoomoorlog, met verwijzingen naar de zondvloed en de zwavelregen van Sodoma en Gomorrha (maart 1960).
In september 1960 besprak WT het toneelwerk De school der dapperen van Arthur Laurents (Brooklyn, °1918), over het racistisch gedrag in een peloton ten overstaan van een jood (in de verfilming Home of the Brave, 1949, werd de jood vervangen door een zwarte).

De Kerk was bezorgd over de ‘opiniemachten’. In november 1956 nam Zending, in ‘Ik lees met smaak’, de adressen op van de “kerkelijke organisaties voor de morele oriëntatie van de opinievorming”. In november 1957 ging JvdG “Op zoek naar de waarheid in de hedendaagse journalistiek”. Verschillende instanties en verenigingen hielden zich vroeger bezig met filmkeuring [24]. In 1930 werd een Katholieke Filmactie gesticht en in een herderlijk schrijven van 1952 werd daar nog eens de aandacht op gevestigd. Het thema ‘filmopvoeding’ valt al in het eerste nummer van Zending. In het derde nummer, juli 1956, werden een vijftal films over jeugd en jeugdmisdadigheid besproken.
BH leverde in 1957 een aantal bijdragen: ‘Filmbezoek… vormend of gevaarlijk?’ en ‘Kies de waardevolle film: tegen de voorstelling van liefde, huwelijk en gezin in de films’.
Had de film zijn plaats als artistieke uiting nog niet verworven? WH had het in september 1956 over ‘Kunst of kitsch?’. ‘Film, een kunst?’ werd positief beantwoord door OL in april 1958. In november 1958 werd een verkort artikel over filmopvoeding van dezelfde auteur, Omer Linseele (°1933), overgenomen uit De film vandaag, een speciaal nummer van Universitas in september 1958 .
In januari 1957 schetste Walter Lohin de carrière van Leslie Caron.

17. Huwelijk, gezin, seksualiteit

Zending verscheen tot in 1963, het jaartal in het gedicht ‘Annus Mirabilis’ van Philip Larkin (1922-1985):

Sexual intercourse began
In nineteen sixty-three
(Which was rather late for me) –
Between the end of the Chatterley ban
And the Beatles’ first LP.
[25]

In 1956 was het dus nog anders. Al in het eerste nummer kondigde Zending een vaste rubriek aan, met een klaar en duidelijk afgebakend begrip van seksualiteit: jongelui bereiden zich voor op het huwelijk en ook daar gelden regels. Het volstaat de toen nog gebruikte handboeken voor moraaltheologie na te slaan, b.v. het casuïstische van de Duitse kapucijn Heribert Jone (1885-1967), Katholieke moraaltheologie [26], om te zien welke levenswijze de katholiek toen werd voorgehouden. Het hoofdstuk over ‘De huwelijksomgang’ (nrs. 749-759), met Latijnse teksten voor de pikante onderwerpen, is illustratief. Versterving werd nog aangeprezen, zodat Jone kon schrijven: “Heilige dagen of tijden maken de huwelijksgemeenschap niet ongeoorloofd, ofschoon in boetetijden matigheid is aan te raden. – Ook in de nacht, die het ontvangen der H. Communie voorafgaat, is zij geoorloofd, hoewel degenen, die zelden communiceren, goed doen zich dan te onthouden”. Maar Jone was niet zonder psychologisch inzicht: “Het verzoek om de huwelijksgemeenschap wordt door de man gewoonlijk uitdrukkelijk gedaan, door de vrouw in de regel slechts stilzwijgend bijv. door liefkozingen”.
Toch zou het potsierlijk zijn te menen dat de seksualiteit slechts in de jaren ’60 werd uitgevonden. De Studies in The History of Sex van Henry Havelock Ellis (1859-1939) zijn van 1897-1928 en Max Marcuse redigeerde zijn Handwörterbuch der Sexualwissenschaft in 1923. Sexual behavior in the human male van Alfred Kinsey e.a., van 1948, werd in 1951 in het Nederlands vertaald en het vervolg, Sexual behavior in the human female van 1953 in 1957. Maar vele werken waren verboden voor gelovigen. Het volkomen huwelijk (1926) van Theodoor Hendrik van de Velde (1873-1937) werd in 1931 op de index geplaatst en het populaire Love without fear. How to achieve happiness in marriage van 1941, vertaald als Liefde zonder vrees, van de Schotse seksuoloog Eustache Chesser (1902-1973), mocht insgelijks niet worden gelezen [27].
Andersgeaarde seks zou in Zending, dat zich richtte tot mensen die letterlijk in een mannengemeenschap leefden, niet worden behandeld. Ofschoon het wel nooit zal zijn geweest zoals Jan Wolkers beweert over de geallieerden in Nederland na de Bevrijding: “van geüniformeerde homoseksualiteit had men in die dagen nog geen weet”[28].
De bijdragen in Zending waren zeker niet preuts, net zomin als sommige boeken die op literatuurlijsten van september 1956 en oktober 1962 werden aanbevolen, b.v. Gaaf geslachtsleven, vertaling van Gesundes Geschlechtsleben van Adolf Faller (°1913) en Xaver von Hornstein (°1892).
In de vaste rubriek ‘Om en rond de trouwring’ kwamen bijdragen over huwelijk en gezin. In sommige nummers schreven zowel Goedele als Jozef Ghoos. Goedele, pseudoniem van Mariëtte van de Mosselaer, de vrouw van Leo Boonen (°1907), journalist bij De Gazet van Antwerpen, leverde vanaf het eerste nummer tot in 1961 zevenentwintig bijdragen. Kanunnik Jozef Ghoos (°1924), professor aan de Leuvense universiteit, publiceerde in Zending van 1958 tot op het einde. Hij werkte in die jaren ook mee aan Brieven aan jonge gezinnen, een tijdschrift voor gezinsactie van de Belgische Boerenbond en Bij de Haard, voortzetting van De Boerin en opgevolgd door Eigen Aard, van het Katholiek Vormingswerk voor Landelijke Vrouwen. Zijn boek Liefde voor het leven, van 1959 tot 1969 nog zeven keer herdrukt, werd in het mei-juni-nummer 1959 aanbevolen. De bijdragen van Ghoos zijn haast alle aan huwelijk en gezin gewijd. Dat was eigenlijk ook het geval met een artikel van maart 1959 over de situatiemoraal (Situations-Ethik), die was gericht tegen het legalistische van de conventionele moraal en door sommigen ook op het huwelijksleven werd toegepast. Een artikel over het geweten sloot daar de volgende maand op aan.
Maria Renard-De Leebeeck (°1914) bezorgde voor drie nummers van de eerste jaargang ‘Het gezin als kern van godsdienstigheid’.
Paul Anciaux, auteur van Het sacrament van het huwelijk. Grondslagen der christelijke huwelijksmoraal (1959), schreef in maart 1957 over het huwelijkssacrament.
Een drie bladzijden lange lijst van januari 1960 met “lectuur over christelijke huwelijksbeleving” werd in oktober 1962 aangevuld met nieuwe werken over verloving, huwelijk en opvoeding.
Gezinsproblemen werden ook behandeld door jurist en psycholoog Bert Hertecant: over frequentie en oorzaken van echtscheiding (januari 1959), de vader in de opvoeding (oktober 1960), de affectieve noden van het kind (december 1960), dubbelende kinderen (oktober 1961) en speelgoed voor kinderen (november 1961). WH schreef over jeugdmisdadigheid (juli 1956), G. Boydens van de Bond der Grote en Jonge Gezinnen over TV en gezin (december 1962) en VW over ouders en tieners (april 1963).
In mei-juni 1959 stelde Paul Anciaux, toen president van het Groot Seminarie Mechelen en geestelijk adviseur van de Gezinsgroepen, de Gezinsgroepen van O. L. Vrouw voor. De redactie tekende daarbij aan: “Ofwel wordt onze werkgemeenschap van Milac-OFFICIEREN, daar waar de deelnemende officieren gehuwd zijn, een kring waar – én de beroepsspiritualiteit -én de gezinsspiritualiteit samen ontdekt en in wederzijdse steun beleefd worden; ofwel kunnen de gezinnen van onze officieren steun zoeken in een bestaande gezinsgroep”. De vereniging waar Anciaux het over had, ontstond in België in 1948; de eerste Vlaamse groep dateert van 1952. De West-Vlaamse priester Pieter Ghyssaert (1899-1969) was een der promotoren [29].
In oktober 1959 werd verslag uitgebracht over een studieweek in Heverlee van de huwelijks- en gezinsraden.
Van de classicus Maurice Pinnoy (°1930) verscheen in januari 1963 een bijdrage over huwelijksspiritualiteit. En uit de lange artikelenreeks van A. Symoens over lekenspiritualiteit moeten hier zijn bijdragen worden vermeld over De spiritualiteit van de gehuwde leek en Concrete huwelijksspiritualiteit in april en mei-juni 1960, respectievelijk de achtste en negende aflevering in een reeks van tweeëntwintig.

De concrete problemen van het militaire gezin kwamen in januari, maart en mei-juni 1960 in Huishoudelijke perikelen openhartig aan bod.
De psychologie van man en vrouw van de kapucijn Chrysoloog (Joris Karel) Lannoy werd besproken in juni 1957, samen met drie vertalingen van werk van Pierre Dufoyer, pseudoniem van de Waalse jezuïet René Boigelot (1898-1959): De kinderziel, De psychologie van de jongen in de puberteit en De psychologie van het meisje in de puberteit.
Van Dale Carnegie (1888-1955), populair pedagoog en auteur van How to win friends and influence people (1936), dat onmiddellijk ook in het Nederlands werd vertaald, gaf het nummer van september 1959 tien raadgevingen voor de man en evenveel voor de vrouw.
In oktober 1957 werd Een bestek over de toestand van het gezin in Frankrijk van de Semaine sociale de France, Bordeaux, opgenomen.

Inspecteur LO Hendrik Jespers (°1915) behandelde in december 1961 kinder- en jeugdliteratuur; hij voegde bij zijn bijdrage een lijst van aanbevolen werken voor zes- tot vijftienjarigen. In maart 1962 gaf hij criteria voor de beoordeling van kinder- en jeugdliteratuur.
Griet van den Broeck-De Somer (°1920) schreef in juli-augustus 1961 over de opvoeding van twaalfjarigen.
In juli-augustus 1962 pleitte L.S in Jeugdbeweging en opvoeding voor de jeugdbeweging naast gezin en school. Lichamelijke inspanning in de opvoeding van FV in september 1962 sloot daarbij aan, met uitvoerige verwijzing naar de Britse Outward Bound Trust, met de conclusie dat die bij ons dankzij de jeugdbewegingen niet nodig zijn.

De Leuvense theoloog Victor Heylen reageerde in Eugenetiek en kultuur (januari 1962) op De zedelijke waarde-elementen in de eugenetiek in het licht van de ontwikkeling van de moderne cultuur, een artikel van Robert Cliquet (°1934) in het ‘Tijdschrift voor sociale wetenschappen’ [30]. In de beginjaren ’60 werd de publieke opinie opgeschrikt door misvormingen bij duizenden baby’s tengevolge van het gebruik van thalidomide, bij ons onder de merknaam Softenon verspreid en bekend. ‘Softenonbaby’ is zelfs in de woordenboeken opgenomen. Zending nam in december 1962 Softenon en nieuwe moraal? op, stellingen van een debat in Gent op 30 oktob

(0) Verder in de tekst afgekort als KMS.
(1) Gegevens over Milac in Katholiek jaarboek voor België, rubriek ‘Jeugdpastoraal en jeugdorganisaties’.
(2) Kanunnik Frans Willems (Neerpelt 1912-Weert 1990) was 1945-1983 nationaal proost van de ‘Militianen-Actie’ of Milac. Kort na zijn dood verscheen van Mark Deltour: Gesprekken met soldatenaalmoezenier Sooi Willems, Brussel, 1990, 209 p.
(4) Roger Dillemans publiceerde over Mounier: ‘Emmanuel Mounier’, in Politica-Berichten, 1955, p. 160-167; ‘Inleiding tot het personalisme van Emmanuel Mounier’, Dietsche Warande en Belfort, april-mei 1957, 4, p. 215-224
(5) Gepubliceerd in Hulde Mgr. Cardyn, Brussel 1963, p. 45-50.
(6) Het Motu proprio ‘Sacram Communionem’ van 19 maart 1957 bepaalde een tijdsduur van drie uur voor voedsel en alcoholische dranken en van één uur voor niet-alcoholische dranken; voor zieken was er geen beperking voor niet-alcoholische dranken en medicijnen (‘Nuchter-zijn’ in Liturgisch woordenboek. Ke-Z, Roermond 1965-1968, k. 1907-1914).
(7) Etat présent de la noblesse belge. 3, Brussel 1961, p. 49, met foto.
(8) Jean Kestergat & Jean Ladrière (woord vooraf), André Ryckmans, Brussel 1961, 334 p; André Ryckmans. Un territiorial du Congo belge. Lettres et documents 1954-1960 (UCL. Centre d’histoire de l’Afrique), Parijs 1995, 426 p. Etat présent de la noblesse belge. 15, Brussel 1967; p. 290, met foto.
(9) V. Werner, Le ministre et le Ministère de la défense nationale, Brussel 1964, 278 p.
(10) “Il semble incontestable que le Ministre de la Défense nationale se trouve dans une position, à l’égard du Roi, qui est moins indépendante que celle de ses collègues” (p. 55).
(11) Aalmoezenier Willems: “Het leger is er, het is een feit” (Mark Deltour, Gesprekken met soldatenaalmoezenier Sooi Willems, Brussel 1990, p. 134).
(12) Régamey schreef in 1958 Non-violence et conscience chrétienne, in 1962 met anderen: ‘Non-violence et objection de conscience’.
(13) ‘Kernoverwinning uitkomstloos. Afschrikken of verdedigen?’, in De Standaard van 21, 22/23, 26, 27, 28 en 31 oktober 1960.
(14) Ook afzonderlijk verschenen New York, The Church Peace Union, 23 p.
(15) HW = de Mechelse radioloog Herman Wijffels (°Brugge 1924).
(16) Emile Thomas, ‘Bernard, Henri’ in Nouvelle biographie nationale 3, Brussel 1994, p. 25-29. Bernard publiceerde o.m. Terre commune. Histoire pays de Benelux. Microcosme de l’Europe (1961, 2e druk 1962) en in 1982 Le communisme et l’aveuglement occidental.
(17) J. Lacouture, De Gaulle. 3. Le souverain 1959-1970, Parijs 1986, p. 404-405.
(18) Pierre Vandergoten (°1914), toen aalmoezenier bij de parachutisten, later hoofdaalmoezenier van de rijkswacht.
(19) De vreselijke term brainwashing, Gehirnwäsche, lavage de cerveau, raakte algemeen verspreid in de beginjaren ’50. Oxford English Dictionary vermeldt als eerste bron een tekst van 7 oktober 1950. Populair overzicht: O. John Rogge, Why men confess, vertaald als Van pijnbank tot hersenspoeling, Amsterdam 1960, 189 p. (Elsevier pocket E 58).
(20) Gaston Eyskens, De memoires, Tielt 1993, p. 516
(21) Gaston Eyskens, De memoires, Tielt 1993, p. 585.
(22) Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse beweging. 2. G-Q, Tielt 1998, p. 2051-2052.
(23) Gaston Durnez, De Standaard. Het levensverhaal van een Vlaamsche krant van 1948 tot de VUM, Tielt 1993, p. 210-214.
(24) Zie b.v. Katholiek jaarboek voor België 1959, p. 272 e. vlg.
(25) Philip Larkin, High windows, Londen 1974, p. 34.
(26) Nederlandse bewerking in 1935; herdruk in 1936 en zevende bijgewerkte in 1953. In Duitsland verscheen in 1961 nog een achttiende druk (Lexikon für Theologie und Kirche. 5, k. 989-990).
(27) Alle andere werken van Van de Velde, betiteld als van “homocentrische levenshouding”, kregen in Lectuur-Repertorium de beoordeling I², = “door de Algemene Regelen der Kerkelijke Wet verboden”. Ook Liefde zonder vrees kreeg hetzelfde verbod.
(28) In Zwarte bevrijding, 1995, opgenomen in Mondriaan op Mauritius. Essays, Amsterdam 1997, p. 121.
(29) Pieter Ghyssaert (1899-1969) publiceerde in 1969 in eigen beheer zijn dagboek Een godsdompelaar. Daarin deel 5: “Vestiging van de gezinsspiritualiteit in het bisdom Brugge (1952-1962)”, p. 413-692. Zijn boekje Gezinskringen, eerste in de gelijknamige reeks, is van 1956.
(30) Tijdschrift van het Studie- en onderzoekscentrum voor sociale wetenschappen van de Gentse universiteit, 6e jaargang (1961), 1-2, p. 51-71.
(31) Voor de opvattingen in die jaren over evolutie en eerste mensen, zie F. van Waesberghe, ‘Adam en Eva’ en A. H. Maltha, ‘Evolutie’ in Theologisch woordenboek. 1. A-Ge, Roermond 1952, k. 35-41 & 1465-1479.
(32) Theologisch woordenboek I, A-Ge, Roermond 1952, k. 137. In het verzamelwerk J. Kerkhofs & J. van Houtte (eds.), De Kerk in Vlaanderen. Pastoraal-sociologische studie van het leven en de structuur der Kerk, Tielt 1962, p. 602-623 schreef pater N. M. Wildiers over ‘De Kerk en de andersdenkenden’.
(33) Toen de artikels 1384-1405, thans 822-832.
(34) Symoens wordt vermeld in de autobiografie van Pieter Ghyssaert, Een Godsdompelaar, Brugge 1969, p. 520 & 611. Hij sprak 23 juni 1957 in Male voor een kring van huwelijks- en gezinsspiritualiteit en 16 oktober 1960 in Brugge, met echtgenote J., voor gezinsgroepen.
(35) “Het ontstaan van de kerstboom hangt waarschijnlijk samen met de zeer oude Germaanse vruchtbaarheidsriten rond het Joelfeest” (Trefwoord kerstboom in Liturgisch woordenboek. Ke-Z, Roermond 1968, k. 1328).
(36) Het boek van Paul de Vooght verscheen in 1960 in Leuven in de reeks van de Revue d’histoire ecclésiastique; 2de editie in 1975.
(37) J. Kerkhofs & J. van Houtte (eds.), De Kerk in Vlaanderen. Pastoraal-sociologische studie van het leven en de structuur der Kerk, Tielt 1962, p. 510-563.
(38) Een persoonlijke anekdote: ik schafte mij in 1954 in de Gentse Standaard-Boekhandel het Prisma-boek Camera obscura van Hildebrand aan. “Als u het gelezen hebt, gooit u het maar weg”, zei de verkoper.
(39) Hoogstwaarschijnlijk ging achter Jean d’Erème de aalmoezenier van de KMS schuil, de jezuïet Jean Schmickrath (°Aarlen 1908). Het pseudoniem kan worden uitgesproken als ‘d’ERM’, ‘de l’Ecole royale militaire’. Jean d’Erème schreef een vijftiental bijdragen over vroomheid en bezinning.
(40) Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. 2. G-Q, Tielt 1998, p. 1833.
(41) Een Centurion van de Aumônerie catholique de l’armée belge verscheen in 1926.
(42) De Maand, 4de jaargang, nr. 5, p. 283-284.
(43) Pan, 22 november 1961, 17e jaar, nr. 883, p. 2. Voor de lezers die nooit met onbeschaafde Franstaligen omgingen: “ménapien” was (is?) het scheldwoord voor onze taal, met verwijzing naar de Germaanse stam die eertijds onze gewesten kwam bewonen.
(44) Vanstappen schreef o.m. in oktober-november 1962 een reeks van 22 bijdragen over de Belgische militairen in Duitsland. Zie Gaston Durnez, De Standaard. Het levensverhaal van een Vlaamse krant van 1948 tot de VUM, Tielt 1993, p. 346-348.
(45) Oxford English Dictionary signaleert een tekst van 1938, maar de andere bronnen zijn niet vroeger dan 1968. Het citaat van Le Nouveau Petit Robert is van 1946.
(46) PDJ, ‘Bereidheid tot militaire uitgaven stijgt’, p. 2.
(47) P. Manigart, ‘La restructuration des organisations militaires: analyse sociologique et implications pour les forces armées belges’, in Res publica, 1998, nr. 3-4, p. 419-433; R. Boddaert, ‘De postmoderne militaire organisaties’, in Tijdschrift afgestudeerden Koninklijke Militaire School, 2000, nr. 2, p. 11-13.

Aanvullende informatie

Het tijdschrift kan worden geconsulteerd in het Katholiek Documentatiecentrum (KADOC), Vlamingenstraat 39, 3000 LEUVEN.

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.