Een fundamentele kritiek op het nationalisme in tijden van globalisering

Een fundamentele kritiek op het nationalisme in tijden van globalisering

De auteur onderzoekt de problematiek van het nationalisme. Tegelijk bespreekt hij een mogelijk alternatief dat hij ziet in het kosmopolitanisme.

 

Smit Wim

Wie de nationale en internationale relaties in ogenschouw neemt, merkt een ietwat vreemde dubbele en paradoxale beweging op. Aan de ene kant is er een steeds grotere neiging vast te stellen naar globalisering en samenwerking, aan de andere kant wordt vaak nog door verschillende landen nogal angstvallig vastgehouden aan de eigen cultuur en grenzen. Samenwerking, multilaterale ondersteuning en solidariteit, worden op die manier onmiskenbaar begrensd. In wat volgt, willen wij een korte maar fundamentele kritiek geven op deze (in het verleden) te weinig onder kritiek geplaatste paradoxale houding.

1. Definitie en kritiek op het nationalisme

Nationalisme is, ondanks het feit dat het maar al te vaak is uitgemond in verschrikkelijke gewelddaden [0], nog steeds prominent aanwezig in de huidige wereldpolitiek[1]. Nochtans is het om te beginnen niet zo evident om ‘nationalisme’ te definiëren, en zijn de visies op dit fenomeen binnen de wetenschappelijke wereld soms van zeer verschillende aard. Een universeel aanvaarde theorie van dit begrip bestaat dus niet[2]. Daarom is het nodig dat wij ons eerst positioneren en zelf trachten tot een definitie te komen. Wij sluiten ons hiervoor aan bij de definitie van de Amerikaanse socioloog Michael Mann die schrijft dat “nationalisme een ideologie [is] waarbij een natie gelooft dat het bepaalde claims tot verdienste bezit – claims die kunnen gebruikt worden om agressieve acties tegen andere naties te legitimeren”[3].
Net als andere ideologieën is nationalisme een machtshongerige “pathologische vorm van nationale identiteit” [4]. Bovendien claimt nationalisme dat het de volksmaatschappij beschermt, terwijl het net helpt om een maatschappij te creëren waarin mensen anoniem opgaan in de massa [5] en de legitimiteit en duurzaamheid van de democratie aantast [6]. Identiteit wordt door nationalisme omgezet in narcisme en verheerlijkt de eigen identiteit om een bepaald politiek project te legitimeren. Bovendien is het zo vol van zichzelf dat het moeilijkheden heeft om iets anders te tolereren. Michael Ignatieff noemt dit “autisme” terecht een gevaar dat kan voortvloeien uit de geslotenheid van het sterk vasthouden aan de nationaliteit[7]. Of om het in zijn eigen kleurrijke bewoordingen te zeggen: “Nationalisme is een lachspiegel waarin aanhangers hun eenvoudige etnische, religieuze of territoriale attributen getransformeerd zien in glorieuze attributen en kwaliteiten”[8].
Het is trouwens ook het narcisme dat het nationalisme tekent en de weg opent naar de instrumentalisering van mensen, iets waarvan we tijdens de voorbije eeuw veelvuldig afschuwwekkende staaltjes hebben gekregen. Niet toevallig haalde de katholieke kerk dus zwaar uit naar het Duitse regime onder Hitler nog vóór de genocide plaatsvond. Het was de toen al doodzieke Pius XI die niet langer bereid was het Duitse nationaal-socialisme louter diplomatiek te benaderen. In zijn toespraak tot 200 studenten van 14 juli 1938 liet hij geen ruimte voor twijfel rond het thema nationalisme en stelde: “(…) katholiek zijn betekent alles en allen omvattend zijn en niet racistisch, niet nationalistisch in de separatistische betekenis van beide begrippen. (…) Men vergeet, dat het menselijk geslacht, het hele menselijke geslacht, één enig groot en alles en allen omvattend ras is. Wij moeten zeggen dat alle mensen vóór alles tot dit grote en enige geslacht behoren: zij vormen één grote en enige familie (…)”[9]. Deze gedachtegang en overtuiging werd, in tegenstelling tot wat nog steeds vrij algemeen wordt beweerd, verder gezet in het beleid van zijn opvolger Pius XII, die op dat moment nog zijn staatssecretaris was. Ook nadien zal trouwens de kritiek op het nationalisme door de hoogste instanties van de katholieke kerk niet meer verstommen[10].
Het is dus zeker voor katholieke gelovigen, maar eigenlijk eveneens voor politieke en militaire realisten onbegrijpelijk dat bijvoorbeeld de Amerikaanse militaire ethiek – lees: de militaire ethiek zoals die in de VS wordt gedacht en gehanteerd – precies ‘land’ als één van zijn drie fundamentele pijlers naar voren schuift[11]. Het is een enge, vastgeroeste visie die, in het bijzonder onder druk van de herinneringen aan de genocides die de twintigste eeuw hebben getekend en de veranderde politiek-militaire (westerse) wereld na het einde van de Koude Oorlog, nochtans dringend aan herziening toe is.
Toch wordt deze visie bijzonder weinig onder kritiek gesteld en lijkt het er sterk op dat het nationalisme zich, ondanks de niet geheel onterechte hoop van Hobsbawn en Gellner[12] dat het allicht zal verdwijnen of op z’n minst gematigder zal worden, nog steeds op een weinig constructieve manier laat gelden.

2. Een pril alternatief voor het nationalisme

In dezelfde lijn als het kerkelijke denken rond het (nationaal-)socialisme, dat geuit werd nog vóór in Europa één van de zwartste bladzijden uit de geschiedenis van de mensheid werd geschreven, ligt het veel recentere alternatieve pleidooi van Martha Nussbaum dat ze neerschreef in het boek ‘For Love of Country’.
Volgens deze filosofe en de andere auteurs die een bijdrage leverden aan dit boek, moest het nationalisme, waarvan onmiskenbaar weinig goeds is voortgekomen, vervangen worden door het kosmopolitanisme. Daar waar nationalisme en etnocentrisch particularisme veel met elkaar gemeen hebben, zou dit kosmopolitanisme moeten steunen op rede en liefde voor de mensheid[13].
Nussbaums collega Kwame Appiah trachtte deze idee nog enigszins te verfijnen door te schrijven over “een kosmopolitisch patriottisme”[14]. Het betreft hier een visie die niet ideologisch is en, ondanks het feit dat ze alle landsgrenzen overstijgt, respect toont voor de locale culturen en gebruiken. Door dit solidair gericht-zijn op de mensheid, ook buiten de eigen natie, heft het de mogelijkheid tot ‘gettovorming’ op die inherent aanwezig is in het nationalisme en verkleint het ongetwijfeld de kans op conflicten in de toekomst die op politiek-militair gebied uit de hand dreigen te lopen. Solidariteit krijgt in deze visie dus de centrale plaats toebedeeld die ze verdient.
Het is trouwens ook de erkenning van de morele gelijkheid die doorklinkt in de vooropgezette solidariteit en die de basis vormt van de onderliggende overtuiging dat nationaliteit, etniciteit, religie, klasse en geslacht moreel secundair zijn[15]. Daarmee wordt ook een antwoord geboden op de (terechte) kritiek van het liberalisme op het nationalisme die luidt dat de onvervreemdbare rechten van individu rationeel zijn, terwijl het nationalisme per definitie irrationeel is omdat het terugvalt op iets ‘onecht’, ‘ingebeeld’ of ‘gecreëerd’ als de natie[16].
Hoewel ‘kosmopolitisch patriottisme’ inderdaad een term is die niet echt gelukkig is gekozen vanwege de contradictio in terminis die in het woord schuilt, kan het dus niettemin een zinvolle poging worden genoemd om het ideologische van het nationalisme te doorbreken. Het waren/zijn in ieder geval de eerste belangrijke stappen naar een visie die het ideologische nationalisme overstijgt en tracht om een alternatief te bieden in een wereld die niet langer ontsnapt aan de globalisering. In die zin kan het concept, ondanks het feit dat het niet ontsnapt aan kritiek, alleszins een waardevol initiatief worden genoemd. Een initiatief dat christenen trouwens niet vreemd in de oren mag klinken. Het was immers Paulus die, vanuit zijn diepgelovige visie, maar niet zonder enig gebrek aan politiek realisme, een lans brak voor het ‘opengooien van de poorten van Israël’ om de vreemdelingen gastvrij te ontvangen[17]. Op die manier vervagen de grenzen, niemand heeft nog een land dat voor hem of haar alleen is. “Zo bent u dus geen vreemdelingen en ontheemden meer, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten waarvan Jezus Christus zelf de hoeksteen is.” (Efeziërs 2,19-20) Het door het geloof gedragen gastvrije kosmopolitanisme – een hoeksteen van het christendom – stelt dus per definitie een einde aan elke vorm van nationalisme en moet voor ons als gelovigen een fundamentele richtlijn zijn in onze bijdrage aan de opbouw van een nieuwe wereldorde.

3. Over nationalisme en patriottisme en het noodzakelijke onderscheid

Reeds in het begrip ‘kosmopolitisch patriottisme’ van Appiah werd duidelijk dat de gehechtheid aan de natie niet noodzakelijk een gebrek aan solidariteit voor mensen buiten deze grenzen hoeft te betekenen. Precies dat is belangrijk, dat de solidariteit de dragende grond wordt binnen een context van globalisering.
Maar er blijft ruimte voor een gematigde vorm van patriottisme omdat patriottisme samenvalt met nationaliteit, een term die in haar oorspronkelijke betekenis te begrijpen is als ‘volk’ en ‘volksbetrokkenheid’. Het respecteert de inbedding van mensen in netwerken van relaties met een specifieke economische, politieke, culturele en historische eigenheid en is op die manier een belangrijke factor bij de identiteitsvorming.
Het is de nationaliteit die ons een concrete particulariteit aanreikt waardoor we weten wie we zijn. Op die manier, zo meent de Leuvense moraaltheoloog Roger Burggraeve, is nationaliteit dus te begrijpen als een identiteitsfunctie en bijgevolg een positief gegeven. Ook binnen dit identiteitsbesef bakent men zich af tegenover het vreemde. Dat betekent echter niet dat het neigt naar een in zichzelf besloten particularisme, integendeel, er dient een openheid naar de wereld aanwezig te zijn[18].
Hier raken we het fundamentele verschil tussen wat nationalisme inhoudt en wat daarentegen het concept patriottisme met zich meebrengt. Zolang dit laatste niet in het nationalisme dreigt over te gaan, betekent het geen hypotheek op de noodzakelijke globalisering en het streven naar een kosmopolitische visie.

4. Besluit

Met dit korte artikel hebben we geprobeerd om het nog steeds gangbare en invloedrijke concept nationalisme vanuit een kritische invalshoek te belichten. Het mag duidelijk zijn dat in een door globalisering getekende wereld met aandacht voor multilaterale contacten, breed gedragen politieke beslissingen en zelfs geüniversaliseerde beslissingen, het nationalisme een achterhaald begrip is of tenminste dient te zijn. Dat dit binnen de politieke realiteit en zelfs binnen de (Amerikaanse) militaire ethiek duidelijk niet zo is, is een betreurenswaardig en paradoxaal feit.
Het aanhouden van de fixatie op de eigen landsgrenzen verengt of doorbreekt immers de aan de gang zijnde evolutie en verdringt de internationale samenwerking van hét centrale socio-economisch en politieke centrale aandachtspunt van de laatste jaren naar de banaliteit van de periferie. Het komt er nu echter op neer om een strategie en vooral een mentaliteit te ontwikkelen die bijvoorbeeld de globalisering op militair gebied laat steunen op een stevige basis van oprechte solidariteit. Dat moet in de toekomst onder andere bijdragen aan de vermindering van het aantal brandhaarden of op z’n minst van het aantal conflicten dat op politiek-militair gebied uit de hand dreigt te lopen.
Het proces van denationalisering is onmiskenbaar in gang gezet, de klok terugdraaien is onmogelijk, zoveel is zeker. De aanpassingen en vernieuwingen die aan de gang zijn en nog dienen te komen, moeten leiden tot een grotere humanisering. De kans dat dit ook ten volle kan en zal gebeuren door te sterk op de eigen grenzen gefixeerde landen, is bijzonder onwaarschijnlijk. Dat mag een extra argument zijn om te pleiten voor een déclic in het enge en bijna louter nationaal gerichte denken dat bij heel wat politieke verantwoordelijken nog steeds leeft.

(0) M. HECHTER, Containing Nationalism, Oxford, Oxford University Press, 2000, p. 18.
(1) E.J. HOBSBAWM, Nations and Nationalism since 1780. Programme, Myth, Reality, Cambridge, Cambridge University Press, 1990, p. 181.
(2) J.A. HALL, Nationalisms, Classified and Explained, in S. PERIWAL (ed.), Notions of Nationalism, Londen, Central European University Press, 1995, p. 8.
(3) M. MANN, A Political Theory of Nationalism and Its Excesses, in S. PERIWAL (ed.), Op. cit., p. 44.
(4) J. KEANE, Nations, Nationalism and European Citizens, in S. PERIWAL (ed.), Op. cit., p. 192.
(5) E. GELLNER, Nations and Nationalism, Oxford, Blackwell, 1983, p. 124.
(6) S. SCHNECK, Nationalism and the Problem of Democracy: A Response to Professor Nodia, in N.V. CHAVCHAVADZE, G. NODIA & P. PEACHY (ed.), National Identity as an Issue of Knowledge and Morality, Washington, Paideia Press & The Council for Research in Values and Philosophy, 1994, p. 155.
(7) M. IGNATIEFF, The Warrior’s Honor. Ethnic War and the Modern Conscience, Londen, Vintage, 1999, p. 58/60.
(8) Ibid., p. 51.
(9) H. JANSEN, De zwijgende paus? Het protest van Pius XII en zijn medewerkers tegen de jodenvervolging in Europa, Kampen, Uitgeverij Kok, 2000, p. 96.
(10) C. SELIS, Religion et nationalisme dans les nouveaux confilts. Doctrine et politique des Eglises, in Contact 121 (2001) 41-44.
(11) De Amerikaanse militaire ethiek steunt op drie pijlers, namelijk ‘eer’, ‘plicht’ en ‘land’. (Zie hiervoor bijvoorbeeld: J.H. TONER, The American Military Ethic. A Meditation, New York, Praeger Publishers, 1992; S.C. SARKESIAN & R.E. CONNOR JR., The US Military Profession into the Twenty-First Century. War, Peace and Politics, Portland, Frank Cass, 1999 en A.E. HARTLE, Moral Issues in Military Decision Making, University Press of Kansas, 1989.) We zullen op deze pijlers van Amerikaanse ethiek ten gronde terugkomen in latere artikels.
(12) E.J. HOBSBAWN, Op. cit., p. 182-183 en E. GELLNER, Op. cit., p. 113.
(13) M.C. NUSSBAUM, Patriotism and Cosmopolitanism, in ID. & J. COHEN (ed.), For the Love of Country. Debating the Limits of Patriotism, Boston, Beacon Press, 1996, p. 5/15.
(14) K.A. APPIAH, Cosmopolitan Patriots, in M.C. NUSSBAUM & J. COHEN (ed.), Op. cit., p. 21-29.
(15) M.C. NUSSBAUM, Reply, in ID. & J. COHEN (ed.), Op. cit., p. 133.
(16) G. NODIA, Rethinking Nationalism and Democracy in the Ligt of Post-Communist Experience, in N.V. CHAVCHAVADZE, G. NODIA & P. PEACHEY (ed.), Op. cit., Washington, Paideia Press & The Council for Research in Values and Philosophy, 1994, p. 48.
(17) J. DERRIDA, On Cosmopolitanism and Forgiveness Oorspronkelijke titel: Cosmopolites de tous les pays, encore un effort! Uit het Frans vertaald door M. DOOLEY & M. HUGHES New York, Routledge, 2001, p. 19.
(18) R. BURGGRAEVE, L. ANCKAERT & D. POLLEFEYT, Tussen nationaliteit en nationalisme. Kansen en risico’s van het volksnationalisme, in R. BURGGRAEVE & J. DE TAVERNIER (red.), Is God een Turk? Nationalisme en religie, Leuven, Davidsfonds, 1995, p. 66-69.
Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.