De schending van burger- en mensenrechten in de nasleep van 11 september: een inleiding

De schending van burger- en mensenrechten in de nasleep van 11 september: een inleiding

In dit artikel schetst de auteur de zeer actuele problematiek van de schendingen van mensen- en burgerrechten in de strijd tegen het terrorisme. Aan de hand van concrete voorbeelden maakt hij duidelijk wat het voor burgers betekent wanneer het streven naar veiligheid het belang van de verworven rechten overschaduwt.

 

Smit Wim

[0] Toen op 11 september 2001 twee vliegtuigen zich in de WTC torens van New York boorden, was dat zeker niet de eerste confrontatie van de Verenigde Staten met het terrorisme. In de voorgaande 33 jaar vielen reeds 1000 Amerikaanse slachtoffers in terroristische aanslagen in het land zelf of buiten de eigen grenzen. Maar terwijl in de 20ste eeuw ‘slechts’ 14 terroristische operaties meer dan 100 mensen doodden, en er bij geen enkele actie meer dan 500 mensen tegelijk om het leven kwamen, vielen op die vroege morgen zo’n 3000 slachtoffers. Geen enkele voorgaande terroristische aanslag, schrijft de befaamde terrorisme-expert Bruce Hoffman, kan dus de vergelijking met 11 september aan in omvang en catastrofale gevolgen.[1]
Zo’n traumatiserende inbreuk op de veiligheid van het Amerikaanse volk schreeuwde om harde tegenacties en ingrijpende voorzorgsmaatregelen opdat zoiets zich nooit meer zou kunnen herhalen. Helaas is in Madrid (11 maart 2004) en Londen (7 juli 2005) reeds gebleken dat veiligheid zeker niet iets is als een waterdichte beschermwand die een cocon kan vormen voor de hele maatschappij. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de eigenheid van het terrorisme en de terroristen. Ze kunnen zich makkelijk en ongemerkt ophouden tussen onschuldige en niets vermoedende burgers, daar in alle rust en stilte aan hun plannen werken, en op een dag hard toeslaan. Terroristen zijn niet te identificeren als terroristen door uiterlijke kenmerken als bijvoorbeeld een uniform. Ze gaan op in de massa en worden vaak pas zichtbaar op het allerlaatste moment, of zelfs als het te laat is. Zoiets stelt het bestuur van een land voor immense uitdagingen.
Niettemin hebben zowat alle landen sinds 11 september nieuwe maatregelen tegen het terrorisme genomen. De meest in het oog springende maatregelen waren zonder meer die die door de VS en Groot-Brittannië werden genomen. Zij zullen in dit artikel centraal staan, worden getoetst aan burger- en mensenrechtenverdragen en van daaruit onder kritiek worden geplaatst. Het eerste slachtoffer van de ingrijpende maatregelen die in de nasleep van 11 september werden genomen, lijken immers precies deze rechten te zijn, die bij wijlen ondergeschikt gemaakt worden aan beschermende maatregelen. Het is deze spanning tussen veiligheid en rechten die hier aan bod zal komen.

1. HOE MACHTELOOS ZIJN WE IN DE STRIJD TEGEN HET TERRORISME?

Met hun militaire aanpak van het terroristische probleem hebben landen als de VS en Groot-Brittannië vooral aangetoond dat dit slechts leidt tot een gedeeltelijk oplossing. Het lijkt onmogelijk om het terrorisme volledig uit te roeien, zeker als er geen gebruik gemaakt wordt van een verfijndere aanpak dan de inzet van het logge militaire apparaat. Het kan niet ontkend, leden van al-Qaeda (vertaald: het kamp, de basis) werden opgejaagd en waar mogelijk gevangen genomen of gedood, trainingskampen werden in de as gelegd en schuilplaatsen werden vernietigd door bombardementen. En toch moeten we ook twee minder positieve conclusies trekken na de inzet van dit groot geschut: (1) De meeste grote leiders van al-Qaeda, zoals Osama bin Laden, zijn nog steeds op vrije voeten en misschien wel invloedrijker dan ooit. Ze bespelen de media door nu en dan nieuwe berichten de wereld in te sturen en hebben door hun (schijnbare) ‘ongrijpbaarheid’ een aura van onkreukbaarheid over zich; en dat ondanks de indrukwekkende ontplooiing van militaire middelen tegen hen. Het gedeeltelijke falen van de militaire strategie heeft van hen, in de ogen van velen, helden en rolmodellen gemaakt. (2) Na 9/11 en de zoektocht naar terroristen wereldwijd, zijn kleine (soms slapende) militaire cellen ontstaan. En het lijkt onmogelijk om dit fenomeen effectief te counteren met gesofisticeerde militaire middelen en duizenden goedgetrainde en gewapende soldaten. Zoals Kumar Ramakrishna en Andrew Tan schrijven: “(…) [D]e zelfmoordterroristen hebben Amerika’s conventionele en nucleaire militaire spieren (…) indien niet compleet irrelevant, dan toch op z’n minst zorgelijk inadequaat doen lijken. Zorgelijk inadequaat omdat de sleutelles van de 11 september aanvallen is dat (…) het centrale conflict in de wereld niet dat is tussen staten die wedijveren om het globale overwicht. Het bevindt zich tussen seculariserend, homogeniserend en hebzuchtig kapitalisme aan de ene kant, en etnisch en religieus fundamentalisme aan de andere kant”.[2]
Gelukkig bestaan er vele andere effectieve counterstrategieën. In hun boek Trends in Terrorism[3] analyseerden Muller, Spaaij and Ruitenberg, drie onderzoekers van het Nederlandse Institute for Security and Crisis Management een veelheid aan andere mogelijke countermaatregelen, zoals sociaal-preventief, juridisch en internationaal (economisch en militair). We zullen hier niet al deze mogelijkheden onderzoeken, maar het is duidelijk dat niet elk van deze mogelijkheden even effectief of moreel aanvaardbaar is. Diplomatie en onderhandelingen met terroristen, bijvoorbeeld, zijn vaak ineffectief en ongerechtvaardigd in de ogen van de publieke opinie. Naar onze mening is het een juiste beslissing van zowel George W. Bush als Tony Blair om niet te onderhandelen met terroristen die burgers kidnappen en dreigen hen om het leven te brengen. In de eerste plaats zou het onaanvaardbaar zijn voor dat deel van de Iraakse bevolking dat het goed meent en zich niet inlaat met terroristische misdaden om hen in de steek te laten door de nu aanwezige troepenmachten volledig terug te trekken. Ten tweede zou het de terroristen carte blanche geven om mensen te ontvoeren en te vermoorden met als enig doel hun eigen wil op te leggen. En ten derde zou het ook de burgers op het thuisfront (b.v. Amerika) in gevaar brengen.
Ondanks de niet te ontkennen nadruk op een militaire strategie en haar beperkte effectiviteit, zullen we in het volgende hoofdstuk aantonen dat zowel in Amerika als in Groot-Brittannië[4] reeds veel is gedaan om ook een optimale inzet te verkrijgen van de inlichtingendiensten en te komen tot bilaterale en internationale samenwerking in de strijd tegen het terrorisme. Er is in ieder geval weinig twijfel over het feit dat de transnationale aanpak niet slechts een tak is van een effectieve counterterroristische aanpak, maar het fundament. Niettemin hoeven we ook geen te hoge verwachtingen te koesteren in verband met het resultaat van de strijd tegen het terrorisme. Ongeveer alle onderzoekers stellen immers dat er altijd wel terrorisme zal bestaan, in welke vorm dan ook. Het maakt blijvend deel uit van de politieke wereldorde en zal nooit helemaal uitgeroeid zijn. Er zal wel altijd iemand zijn met macht die niet gelukkig is met de gang van zaken, en die er niet van weerhouden kan worden om onze open maatschappij aan te vallen.
Dat hoeft ons echter niet te ontmoedigen, want met effectieve nationaal en internationaal gespecialiseerde organisaties zullen we in staat zijn om het aantal terroristische aanvallen in de toekomst (drastisch) te verminderen. Om dat te bereiken mogen we echter nooit vergeten dat het nodig zal zijn om meer te doen in de strijd tegen het terrorisme dan het ontwikkelen van repressieve methodes. We moeten ook de oorzaken en broedhaarden van het probleem detecteren en trachten weg te nemen. Dat lijkt de evidentie zelf, en is in ieder geval erg vlug gezegd, maar het is zonder meer één van de meest uitdagende factoren in de strijd tegen het terrorisme. Het lijkt ons onmogelijk om met unilaterale acties deze dreiging krachtdadig aan te pakken. Wat we nodig hebben is een collectief veiligheidssysteem met bilaterale en multilaterale acties die vastberaden ondersteund en geleid worden door de Verenigde Naties.

2. COUNTERTERRORISME EN DE SCHENDING VAN BURGER- EN MENSENRECHTEN

Nu in de strijd tegen het terrorisme de inzet van inlichtingendiensten en strategieën fundamentele veranderingen hebben ondergaan, lijkt het er sterk op dat burger- en mensenrechten worden opgeofferd in functie van een verhoogde veiligheid van de burgers. In het volgende hoofdstuk willen we kort enkele kritische momenten in de post-11 september hervorming van de inlichtingendiensten in de VS en de Europese Unie, in het bijzonder Groot-Brittannië becommentariëren.
Het is niet de bedoeling om hier een nauwgezet en exhaustief overzicht te geven van de genomen maatregelen en de problemen die dit oproept. Wel om aan de hand van voorbeelden de problematiek te verduidelijken. Dit kan ook aan de hand van een fragmentarische behandeling van de op het hoogste niveau genomen beslissingen in de strijd tegen het terrorisme.

2.1. Post-9/11 veiligheidsmaatregelen en kritiek op inbreuken op burger- en mensenrechten in de VS

Op 26 oktober 2001, slechts 45 dagen na de aanvallen en na nauwelijks een debat, keurde het Amerikaanse Congres de USA Patriot Act[5] goed. Bijna meteen werd het document ernstig bekritiseerd door de verdedigers van burger- en mensenrechten. In het bijzonder Sectie 215, die het FBI (Federal Bureau of Investigation) bij een concrete toepassing van deze maatregelen toegang verschafte tot persoonlijke gegevens van bibliotheekbezoekers, maar zelfs tot medische dossiers. De essentie van het debat handelt enerzijds over de inbreuken die dit met zich kan meebrengen op het zogenaamde First Amendment. Dit is de eerste reeks rechten van Amerikaanse burgers uit de Bill of Rights, die een bundeling is van individuele rechten voor de inwoners van het land. Dit eerste amendement handelt over het recht van mensen om in vrijheid de godsdienst van hun keuze te kunnen uitoefenen, de vrijheid van meningsuiting, het recht op vrije pers, het recht om op publieke samenkomst en protest z’n opinie te kunnen naar voren brengen op een niet-gewelddadige manier, en het feit dat burgers het recht hebben om hun regering ter verantwoording te roepen voor de bestuursbeslissingen die worden genomen en de burgers direct aanbelangen. Anderzijds stelt het ook het Fourth Amendment onder druk, dit verzekert het recht van mensen op persoonlijke en materiële veiligheid, en stelt grenzen aan de mogelijkheid van huiszoeking, arrestatie en beslaglegging.[6]
In februari 2003 lekte een nieuw wettelijk initiatief uit, nog voor het werd openbaar gemaakt. Het had de naam Domestic Security Enhancement Act of 2003 of het zogenoemde USA Patriot Act II[7] als naam meegekregen. Deze opvolger van de eerste Patriot Act zou de regering nog meer brede, veelomvattende nieuwe mogelijkheden bieden bij het verzamelen van inlichtingen in de strijd tegen het terrorisme. Maar er werden ook nieuwe ingrepen in de wetgeving voorgesteld en mogelijkheden om tegelijkertijd de juridische macht te beperken en ook de publieke toegang tot informatie.[8] Een bijkomend probleem in dit document was dus de verdere beperking van het recht van de bevolking om bepaalde dingen te weten.[9] Een memo van de American Society of Newspaper Editors (ASNE) stelde dan ook dat dit document de voortzetting was van de trend die in de herfst van 2001 was gestart met de goedkeuring van de Patriot Act, en die inhield dat de burgerrechten systematisch werden aangetast. Van de rechten van immigranten, over het recht om geheim bewijsmateriaal aan te vechten tot het recht om niet afgeluisterd te worden indien daarvoor geen bevelschrift werd aangevraagd.[10]
Die analyse lijkt te kloppen. Procureur-generaal Ashcroft maakte van drie hiaten die hij had ontdekt in de Patriot Act gebruik om aanvullingen te formuleren, maar zo ook om de greep van de regering en de veiligheidsdiensten op de maatschappij nog aanzienlijk te vergroten. Het voorlopige ontwerp van deze nieuwe Act deed de burgerrechtengroeperingen in Amerika furieus uithalen. Ze beschreven negen grote bedreigingen voor de persoonlijke privacy en burgerrechten, en hadden een aanzienlijke bijdrage in het feit dat binnen enkele maanden Ashcrofts voorstel werd ingetrokken. Het stierf echter geen stille dood, want Howard Ball wijst er op dat reeds in september en oktober 2003 de rode draad van de Patriot Act II op subtiele wijze werd opgenomen in de speeches van de President die een driedelig plan voorstelde om de bestaande Patriot Act te versterken.[11] Een voorzichtige en geduldige strategie met als ultieme doel om alsnog de bestaande wetgeving aan te scherpen. Een strategie ook die vermoedelijk tot het eind een wezenlijk onderdeel zal blijven van het beleid van George W. Bush.
Maar misschien nog belangrijker is de Intelligence Reform Act[12] (IRA) die van kracht werd aan het eind van 2004. Dit document had verreikende hervormingen van de Amerikaanse inlichtingendiensten tot gevolg. Dat hier rond heel wat controverse is ontstaan, is begrijpelijk, zo was één van de gevolgen dat wanneer de regering iemand bestempelt als een terrorist dit ook zo is, tenzij hij of zij het omgekeerde kan bewijzen. Dit draait de vooronderstelling van onschuld op z’n kop, aangezien in zaken van criminaliteit de Constitutie vereist dat niemand iets hoeft te bewijzen om zijn of haar vrijheid te genieten.[13] Een ander probleem is dat met deze Act de nadruk komt te liggen op een aanpak die louter gecentreerd is rond de aanscherping van de inlichtingendiensten, maar er veel minder aandacht is voor de handhaving van de bestaande wet.
Dit is een eenzijdige aanpak die volledig in de lijn is van de Amerikaanse post-11 september retoriek die gericht is op preventie en inlichtingendiensten. Kate Martin, verdedigster van de burgerrechten, schreef echter nog vóór het in voege treden van de IRA: “Er zijn goeie redenen om te vrezen dat de aanhoudende omschrijving van het binnenlandse counterterrorisme door het beleid als een zaak van ‘inlichtingendiensten’ een achterpoort is om een nieuwe aanpak te construeren die het gebruik van inlichtingendiensten en militaire methoden tegen individuen, inclusief burgers, in de Verenigde Staten funderen, volledig beschermd door de grondwet.”[14] Als we de IRA analyseren, moeten we helaas concluderen dat Martin’s toen nog voorbarige conclusies terecht waren en dat de regering van Bush inderdaad uitdrukkelijk geopteerd heeft voor het ‘inlichtingenparadigma’.
We mogen daar in geen geval te licht over gaan, want deze optie heeft enorme consequenties voor de wijze waarop inlichtingendiensten in de toekomst tewerk zullen gaan. De kost van deze reorganisatie zal enorm zijn. Het zal weinig effectief blijken, en er bestaat bovendien een groot gevaar dat deze manier van werken veel meer zal focussen op gemeenschappen dan op gevaarlijke individuen. Veel meer de moslimgemeenschap zal dus bijvoorbeeld geviseerd worden, dan verdachte individuen die een band hebben met de moslimgemeenschap. Reeds eerder werd bewezen dat dit niet enkel leidt tot inbreuken op de burgerrechten, maar dat het ook de inlichtingendiensten verblindt voor wat er wérkelijk aan de gang is.
Een ander voorbeeld betreft de raciale profilering (racial profiling) die reeds voor 11 september 2001 wijdverbreid was, en waarvan president Bush nog datzelfde jaar had beloofd dat er een eind zou aan gesteld worden. Er werden ook belangrijke stappen in die richting genomen. Eén ervan was het initiatief van Senator Russell Feilgold en Volksvertegenwoordiger John Conyers die op 6 juni 2001 hun schouders zetten onder de End Racial Profiling Act[15].
Maar met de gebeurtenissen van enkele maanden later raakte dit initiatief in de vergetelheid, en er werden nieuwe maatregelen aangenomen in de strijd tegen het terrorisme. Vanaf dat moment focuste de federale regering zich op Arabieren, Arabische Amerikanen, moslims, Sikhs en Zuid-Aziaten, en de raciale profilering werd opnieuw een vanzelfsprekendheid. In een rapport[16] tegen het gebruik van raciale profilering, werd dit initiatief veroordeeld door de Leadership Conference on Civil Rights Education Fund. Deze Leadership Conference toonde nieuwe vorming van profilering aan in de context van het anti-terrorisme, en riep op tot aandacht voor “gevangenzetting en deportatie [van] Arabieren en moslims die niet betrokken zijn in terroristische zaken; en het uitpikken van jonge Arabieren voor ondervragingen die op niets anders gebaseerd zijn dan hun etniciteit”.[17] Maar ondanks de weinig hoopgevende signalen van dat moment dat zo een initiatief het zou kunnen halen, werd op 26 februari 2004 een nieuwe End Racial Profiling Act[18] voorgesteld in het Huis van Afgevaardigden, en in september van datzelfde jaar voerde Amnesty International de druk op de Amerikaanse regering op door het publiceren van haar document Threat and Humiliation[19]. Hoe lovenswaardig deze initiatieven ook mogen zijn, hun directe invloed op de politieke besluitvorming is op dit vlak tot op vandaag verwaarloosbaar klein.
Een laatste voorbeeld betreft de inbreuk op de mensenrechten door het martelen van gedetineerden in Guantanamo Bay (Cuba) en Abu Ghraib (Irak). In de loop van 2004 en 2005 kwamen immers aanstootgevende foto’s aan het licht die het bewijs vormden van de slechte behandeling die de gevangenen in beide gevangenissen kregen. De foto’s haalden de media en bereikten daardoor een breed publiek dat geschokt reageerde. Gevangenen uit hun slaap houden, slagen en ketenen leken de meest gebruikelijke praktijken te zijn, hoewel ze inbreuken zijn op onder andere de Conventie van Genève[20] (1949) en de Convention Against Torture and Other Cruel, Inhuman and Degrading Treatment or Punishment[21] (1987). Maar het waren niet enkel deze foto’s die een licht wierpen op de vernederingen van gedetineerden, vrijgelaten gevangenen vertelden ook vreselijke verhalen over wat er met hen gebeurde.[22]
Mensenrechtenorganisaties als Human Rights Watch (HRW) en de American Civil Liberties Union (ACLU) klaagden deze inbreuken op de mensenrechten eveneens aan. De ACLU beschuldigde de CIA ervan gegevens achter te houden over de onrechtvaardige behandelingen die de gedetineerden in Irak ondergingen.[23] HRW schreef eveneens een kritisch rapport[24] over de staat van de mensenrechten, in het bijzonder in Guantánamo Bay; en na een eigen onderzoek[25] eiste Human Rights First “een uitgebreide, onafhankelijk onderzoek in de stijl van de 9/11 Commissie met gelijkaardige machten en autoriteit”.[26]
In december 2004 werd een e-mail ontdekt, gericht aan hoogstaande leden van de FBI waarin een verwijzing werd gedaan naar een order dat de militaire ondervragers in Irak de toestemming gaf om gedetineerden in pijnlijke posities te plaatsen, hen het zicht te ontnemen door kappen te gebruiken, hen te intimideren met militaire honden en om eveneens andere dwingende methodes te hanteren.[27] Opnieuw was het HRW dat, met de woorden van haar Directeur Kenneth Roth, eiste dat president Bush een volledige verklaring zou afleggen over deze en gelijkaardige gebeurtenissen, en dat hij zich niet langer zou blijven verstoppen achter eenvoudige ontkenningen.
De problematiek van de martelingen, om gedetineerden tot bekentenissen te dwingen, deinde sindsdien enkel nog maar uit. En toen de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Condaleezza Rice in december 2005 enkele Europese landen, waaronder België, bezocht, werd ze onder andere daarvoor ter verantwoording geroepen. Omdat het er dus op lijkt alsof deze discussie (die reeds onverminderd aanhoudt sinds eind 2001) niet snel aan kracht zal inboeten, zullen we het probleem van de martelingen uitgebreid behandelen in een ander artikel[28].
Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de spanningen tussen nieuwe Amerikaanse counterterroristische initiatieven na 9/11 en de bestaande burger- en mensenrechten. Daarmee is nog lang niet alles gezegd. Het volstaat hier nog een handvol probleemgebieden aan te duiden om een klaarder beeld op de zaak te krijgen. Slechte behandeling van immigranten, asielzoekers en minderheden; inbreuken op het recht op privacy, erosie van de wetten eigen aan een open landsbestuur; het mogelijk misbruik van zogenaamde ‘passenger name records‘ (PNR); en schendingen van mensenrechten door de grenspolitie.[29] Allemaal kunnen ze genoemd worden als problematisch in de nasleep van de terroristische aanslagen van 2001.
De voorbeelden die we hierboven hebben uiteengezet tonen dat er niet enkel een spanning bestaat tussen het beschermen van de (democratische) waarden in de strijd tegen het terrorisme, ze tonen ook aan dat bepaalde burgerlijke vrijheden en mensenrechten misschien toch al te makkelijk worden opgeofferd. Het zal dan allicht ook niet verwonderen dat de auteurs van het document America’s Challenge enerzijds begripvol staan tegenover een verreikende strategie als antwoord op het terrorisme, maar anderzijds ook waarschuwen dat “[o]nze nieuwe veiligheidsmaatregelen eerder effectief dan louter dramatisch moeten zijn, en dat ze niet mogen vernietigen wat we proberen te verdedigen. (…) We geloven dat het mogelijk is om zowel de Amerikaanse waarden en principes te verdedigen als te beschermen, al vraagt dit een andere aanpak. Het is al te eenvoudig om te zeggen dat als we onze burgervrijheden loslaten de terroristen zullen winnen. Maar het is even eenvoudig om te zeggen dat er zonder veiligheid weinig ruimte is voor vrijheid.”[30] In die zin is het veelbelovend dat president George W. Bush op 16 april 2003 Daniel W. Sutherland benoemde tot hoofd van het nieuw opgerichte Office for Civil Rights and Civil Liberties (CRCL). Dit is een Departement waarvan het de taak is om te oordelen over wettelijke en politieke ingrepen van de regering en de gevolgen die deze kunnen hebben voor het respecteren van burger en mensenrechten.[31] De eerste documenten van dit Departement zijn alvast hoopgevend. Zo werd onder andere de raciale profilering niet alleen in twee documenten[32] sterk veroordeeld, maar ook geëvalueerd als ineffectief. Het blijft echter afwachten of die oordelen ook daadwerkelijk het huidige terrorismebeleid zullen kunnen beïnvloeden.

2.2. Post-9/11 veiligheidsmaatregelen en kritiek op inbreuken op burger- en mensenrechten in de EU en het Verenigd Koninkrijk

In het document A Human Rights Framework for the Protection of Security[33] heeft Amnesty International reeds in 2001 gewezen op enkele tekortkomingen in de EU politiek en documenten betreffende het respect voor mensenrechten in de strijd tegen het terrorisme. In dit document stelt Amnesty dat verschillende van onze rechten op het spel staan in de zogenaamde ‘oorlog tegen het terrorisme’: recht op vrije meningsuiting; recht op vereniging; vrijheid; privacy; recht op vertrouwelijke communicatie tussen advocaat en cliënt; recht op eerlijke berechting (inclusief de rechten van gevangengenomen verdachten); recht om niet gemarteld of onderworpen te worden aan andere vormen van wrede, onmenselijke of vernederende handelingen; en het recht op asiel. Maar Amnesty klaagde in het bijzonder over de vage en/of brede definitie van terrorisme, en de onbeperkte gevangenzetting en betwijfelbare beschermingsstrategieën voor vluchtelingen, vooral dan in het Verenigd Koninkrijk.
Ze bekritiseerden ook de uitleveringspolitiek van de EU, en de opmerkelijke zwakheid van bescherming van de mensenrechten in het huidige systeem, in de context van interne conflicten en situaties van interne spanningen. Deze zwakheid, aldus de mensenrechtenorganisatie, komt voort uit het feit dat er geen internationaal mechanisme bestaat dat systematisch de wetgeving en de praktijken die toegepast zijn op noodsituaties controleert. Hieronder zullen we uit deze reeks van klachten er één uitlichten en wat verder toelichten, namelijk de veel bediscussieerde kritiek met betrekking tot de behandeling van verdachte terroristen in het Verenigd Koninkrijk.
Al in de eerste maanden na de goedkeuring van de Anti-terrorism, Crimes and Security Act (ATCSA)[34] klaagden mensenrechtenorganisaties de inbreuken op de mensenrechten aan die het gevolg waren van de vrijheden die de inlichtingen- en politiediensten hadden verkregen met de nieuwe counterterroristische aanpak. Vooral de onbeperkte gevangenzetting van niet-Britse burgers zonder aanklacht of proces werd sterk gecontesteerd. Het verraste dan ook niet dat reeds in juli 2002 11 niet-Britse burgers de wettelijke basis van de ATCSA in twijfel trokken omdat hun mensenrechten erin werden overtreden. De mogelijkheid om onder de bescherming van de ATCSA een persoon te beschuldigen van criminaliteit, en hem te veroordelen zonder rechtszaak is “in tegenstrijd met het recht op vrijheid van de persoon, zoals dat gegarandeerd is onder de artikelen 5(3) en 6 van de European Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms (ECHR)[35] en artikel 14 van het International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR)[36]“. De resultaten van dit soort praktijken mogen niet onderschat worden. Zo werd in september 2004, na drie jaar te hebben gevangen gezeten in de gevangenis, ‘D’ vrijgelaten omdat hij niet langer ‘een bedreiging voor de veiligheid’ was. Hij behoorde tot de 12 buitenlanders die zonder een wettelijk proces in superbeveiligde gevangenissen in het Verenigd Koninkrijk werden vastgezet; een daad die logisch voortvloeide uit de Anti-Terrorism Crime and Security Act.[37] Hij was toen pas de derde van deze gevangenen die werd vrijgelaten. Ook HRW toonde zich verbolgen over de arbitraire aard van gevangenneming onder de Act.[38]
De toenmalige Staatssecretaris van het Home Department David Blunkett begreep de ernstige tekortkomingen van de Act en belastte de Privy Counsellor Review Committee om een herziening uit te werken van het originele document van 2001. Dit resulteerde in de Anti-terrorism, Crimes and Security Act 2001 Review: Report[39] die officieel werd vrijgegeven in de december 2003. Niettemin kwam precies één jaar later – op 16 december – een comité van het House of Lords naar buiten met een uitgebreid opiniedocument[40] dat voortkwam uit een aanklacht van 2002 waarin eveneens de wettelijke basis voor de gevangenneming van 9 aanklagers werd ter discussie gesteld. In dit document bevestigden de Lords van het comité op indirecte wijze de reeds eerder gemaakte conclusie van mensenrechtenorganisaties.[41] Maar ze verwierpen ook het gebruik van artikel 15 van de Europese Conventie over Mensenrechten door de regering. In dit artikel staat dat in oorlogstijd “of bij andere publieke noodzaken die het leven van de natie bedreigen” er door de regering maatregelen mogen worden genomen die afbreuk doen aan haar verplichtingen ten opzichte van de Conventie, zij het enkel indien daardoor ook niet andere verplichtingen ten opzichte van de internationale wet worden geschonden. De conclusie van Lord Nicholls of Birkenhead liet daaromtrent alvast niet veel ruimte voor interpretatie. “In het huidige geval”, concludeerde hij, “Zie ik het niet mogelijk om te ontsnappen aan de conclusie dat het Parlement onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de mensenrechten van niet-burgers.”[42]

3. BESLUIT: GEEN ANDERE KEUZE?

De spanningen tussen veiligheidsmaatregelen en het toepassen van de burger- en mensenrechten zijn niet nieuw. In een ondertussen klassiek geworden voorbeeld schortte in 1861 de toenmalige Amerikaanse President, Abraham Lincoln, omwille van de noodtoestand die de toenmalige Burgeroorlog stelde, het zogenaamde Habeas Corpus recht (1679) op. Dit recht behoort tot één van de meest fundamentele individuele rechten in de Amerikaanse maatschappij, en “garandeert elke gevangen genomen of van zijn vrijheid beroofde burger het recht om een verzoekschrift aan het Hof te richten met de vraag om de reden van de opsluiting te onderzoeken”[43] Ook vandaag, in strijd tegen het terrorisme, is dit recht onder vuur komen te liggen. Frisser in het geheugen liggen dezelfde veiligheid-rechten spanningen die we vandaag kennen en die zich eveneens – zij het in een andere vorm – tijdens de Koude Oorlog opdrongen.[44] Deze spanningen zijn op politiek niveau begrijpelijk vanuit de zorg voor de burger en diens meest fundamentele recht op leven en veiligheid. Niet toevallig lijken de wrijvingen met de bestaande rechten een steeds weerkerend refrein in tijden van noodsituaties, zoals we die vandaag kennen met een dreigend en niets ontziend internationaal terrorisme. Niettemin wordt ook vandaag te weinig gezocht naar een aanvaardbaar evenwicht tussen beide zijden. Zoals we hierboven hebben aangetoond, slaat de balans al te vaak door in de richting van het streven naar een ‘waterdicht’ veiligheidsstreven. De strijd tegen het terrorisme heeft opnieuw de zeer fundamentele vraag opgeworden of, en indien ja in hoeverre, bepaalde rechten (tijdelijk) opgeschort mogen worden in noodsituaties.
Sinds de soms ingrijpende maatregelen ten gunste van inlichtingendiensten en ten koste van bepaalde burger- en mensenrechten die voortvloeiden uit de aanslagen van 11 september 2001, is hierover een nauwelijks aflatend debat geweest. Maar eind 2005 werd het in Amerika aangewakkerd toen een aantal voorlopige maatregelen uit de USA Patriot Act dreigden te worden opgeheven. Zoals sommigen hadden verwacht, vroeg president George W. Bush echter om deze maatregelen (met uitzondering van twee die ‘slechts’ tot december 2009 zouden verlengd worden – tenzij ze dan door het Congres opnieuw zouden verlengd worden) een permanent karakter te geven.
Bush verantwoordde zijn vraag om het permanent maken van deze regels in een wekelijkse radiotoespraak op 10 december 2005. “De waardevolle beschermingen van de Patriot Act”, zei hij, “zullen eind deze maand verdwijnen als het Congres faalt om te handelen, maar de terroristische dreigingen zullen niet verdwijnen op dat schema. In de oorlog tegen de terreur kunnen we ons niet veroorloven om ook maar één moment zonder deze vitale wet te zijn.”[45] In eerste instantie leken zijn woorden het gewenste effect te hebben, want in het House of Representatives haalde Bush zijn slag thuis na een stemming op 14 december van 251 stemmen vóór en 174 tegen.
Daarmee was echter de strijd nog niet gewonnen, want een paar dagen later, op 16 december, moest ook de Senaat zich buigen over de vernieuwing van de Act, en daar was het verzet heel wat groter. Zo hadden zes senatoren de handen in elkaar geslagen, en een maand eerder een document[46] opgemaakt waarin ze enkele maatregelen uit de Patriot Act aanklaagden en zelf alternatieven voorstelden. Indien deze niet werden opgenomen, zouden ze koste wat het kost proberen om de verlenging in de Senaat te blokkeren. Bovendien werd vlak voor de stemming in de Senaat bekend dat Bush zelf orders had gegeven aan de National Security Agency om een afluisterprogramma uit te werken, waarbij het niet nodig was om toestemming te vragen aan een rechter.[47] Een verhaal dat hij de volgende dag ook bevestigde. Dit alles leidde ertoe dat de hernieuwing van de Patriot Act in de Senaat werd geblokkeerd.
Wat op het spel stond was ook geen detail. De 16 te hernieuwen maatregelen[48] – die gaan van het afluisteren van telefoongesprekken, over het delen van informatie onder de veiligheidsdiensten, tot mogelijke toegang tot bronnen van informatie over het doen en laten van burgers – bevatten de meest controversiële elementen uit de hele Patriot Act. Vandaar dat de aanvraag tot een hernieuwing van de tijdelijke maatregelen gezien kan worden als een symbooldossier. De ‘sleutelmaatregelen’, zoals Bush ze zelf noemt, permanent maken, zou een ernstige invloed hebben op de samenleving. Aan de ene kant zouden de veiligheidsdiensten zeker krachtige middelen in handen houden om de terreur te bestrijden, aan de andere kant vrezen verdedigers van de mensenrechten dat de Amerikanen dan dreigen af te stevenen op een permanente ‘Big Brother-samenleving’ waar de rechten van burgers ondergeschikt zijn aan de veiligheidspolitiek.
Uiteindelijk scheen er toch een voor beide partijen ‘aanvaardbaar’ compromis uit de bus te komen toen op 21 december het voorstel ter tafel lag om de Patriot Act met 6 maanden te verlengen. De Senaat kon zich daar in vinden, maar groot was de verrassing toen het voorstel terugkeerde naar de Volksvertegenwoordigers en het bij hen alsnog op heel wat onverwachte weerstand stootte. Het compromis dat uiteindelijk op 22 december uit de bus kwam, verlengde de Patriot Act niet langer met 6 maanden, maar slechts met vijf weken, waardoor de regering Bush eind januari met dezelfde uitdaging werd geconfronteerd om de Act tijdelijk of definitief te verlengen. Begin februari 2006 werd echter opnieuw geen beslissing genomen en werd meer tijd gevraagd om eventuele bijsturingen van enkele maatregelen uit de Patriot Act ten gunste van de burgerrechten te onderzoeken, alvorens te overwegen ze permanent te maken. Daarop werd beslist een concrete beslissing door te schuiven naar 10 maart. De vraag rees echter meteen of die korte termijn voldoende was om de nodige aanpassingen grondig te doen, en of dit nieuwe uitstel niet zou leiden tot matig oplapwerk.
In ieder geval werd de belofte om enkele aanpassingen aan de Patriot Act te doen ten gunste van de bescherming van de burgerrechten ingevuld. Vier republikeinse senatoren en het Witte Huis onderhandelden over mogelijke en noodzakelijke veranderingen aan de Act. Gevolg hiervan was onder andere het schrappen van de mogelijkheid die de FBI had gekregen om de namen van advocaten te vragen die geconsulteerd werden door mensen die geheime informatievragen kregen vanuit overheidsinstellingen. Ook de zwaar bekritiseerde maatregel dat bibliotheken de gegevens van hun lezers dienden vrij te geven wanneer daarom gevraagd werd, werd bijgestuurd.
Deze en andere maatregelen bleken genoeg te zijn voor net iets meer dan de vereiste tweederde meerderheid in het Huis van Volksvertegenwoordigers. Op 7 maart 2006 zetten zij het licht definitief op groen voor de President om een verlenging van de antiterroristische maatregelen te ondertekenen.[49] Twee dagen later gebeurde dat ook; en daarmee verkreeg George W. Bush waarvoor hij maandenlang had moeten strijden. Veertien van de voorlopige voorzieningen die in de Act in 2001 waren opgenomen, werden daarmee permanent, en twee andere werden zo verlengd met vier jaar. Ondanks de tweederde meerderheid was echter lang niet iedereen even enthousiast over de goedkeuring van de lichtjes aangepaste Patriot Act. Sprekend was bijvoorbeeld de reactie van de Democratische senator Russ Feingold die in deze nieuwe stappen een gemiste mogelijkheid zag “om zowel de noden aan nationale veiligheid van dit land te beschermen als de rechten en vrijheden van haar burgers”.[50] Het is ook zeer onwaarschijnlijk dat mensen- en burgerrechtenbewegingen zich zullen neerleggen bij de beperkte aanpassingen en het permanent maken van wat bedoeld was als uitzonderingsmaatregelen. Het is dus duidelijk dat hierover het laatste woord nog niet is gezegd en geschreven.
Wij vermoeden dat de Amerikaanse samenleving, bij monde van hun Vertegenwoordigers en Senatoren, de (nog steeds) scheefgeslagen balans ten gunste van veiligheidsmaatregelen in de nabije toekomst zal moeten herzien. Dat heeft enerzijds te maken met het feit dat er tot op vandaag op Amerikaanse bodem sinds 2001 geen aanslagen meer hebben plaatsgevonden, maar anderzijds ook met het besef dat het tijdelijk inleveren van rechten nog iets heel anders is dan een permanent verlies ervan. De angst van meteen na de 9/11-aanslagen, die de grondslag was van de verregaande maatregelen uit de Patriot Act, heeft in de hoofden van mensen stilaan plaats geruimd voor een groter belang van de persoonlijke vrijheden. Hoe langer een aanslag op Amerikaans grondgebied uitblijft, hoe moeilijker de soms heel fundamentele ingrepen van de Patriot Act houdbaar blijven. Zeker in de volgende legislatuur zullen deze maatregelen opnieuw sterk ter discussie staan.

Men kan zich met recht de vraag stellen of het inbinden op de verworven rechten niet de prijs is die we moeten bereid zijn te betalen in de strijd tegen het terrorisme. Het (tijdelijk) opschorten van bepaalde burger- en/of mensenrechten, zo luidt de intussen veelvuldig gehoorde adagio van de verdedigers van dit initiatief, kan ons immers (misschien) een verhoogde graad van veiligheid bieden. Anderzijds kan ook de vraag gesteld worden of dit geen overreacties zijn, die vooral koren zijn op de molen van de terroristen. “(…) Zij rekenen op een overreactie van de opponent, die op haar beurt weerstand kan mobiliseren tegen diegenen die zich tegen het terrorisme keren”, schrijft de terrorisme-expert Alex Schmidt. “Dat is de val van het terrorisme – een val waarin we niet gevangen zullen worden als we vasthouden aan de oorlogswetgeving, het respect voor de mensenrechten en minimaal en evenwichtig gebruik van macht.”[51]
In ieder geval is het duidelijk dat elke inbreuk op burger- of mensenrechten ernstig overwogen en bevraagd dient te worden. Het al te makkelijke opschorten van de verworven rechten, waarvan onder andere de hierboven behandelde documenten getuigen, dient sterk te worden veroordeeld en bijgestuurd. Na 11 september zijn de principes van het politiek realisme opnieuw binnengeslopen in de wereldpolitiek, in het bijzonder in de strijd tegen het terrorisme. Maar hoe vreselijk en onmenselijk de vijand ook mag zijn, militaire strategieën zijn en blijven gebonden aan morele normen en waarden. Het negeren van burger- en mensenrechten betekent het onderschrijven van het verreikende en onaanvaardbare cliché dat de middelen geheiligd worden door het doel.
“(…) Als wij onszelf toestaan om ervan overtuigd te zijn dat het onze idealen zijn, niet onze handelingen, die aangevallen worden, dat, ondanks onze enorme macht, onze eigen ‘beschaving’ op het spel staat”, schrijft de Executive Director van Amnesty International USA William Schultz, “dan zijn er ook geen grenzen meer in wat we mogen doen om onszelf en onze geallieerden te verdedigen. Maar als we die weg nemen, riskeren we precies die idealen op te offeren die de rest van de wereld het meest inspireren (…).”[52]
Niettemin mag dit ons niet verhinderen om kritisch na te denken over de houdbaarheid van álle mensenrechten in álle situaties. De vraag dringt zich op of het strikte naleven van deze rechten, de rechten zelf op termijn niet in gevaar brengt. De dreiging die het terrorisme vandaag stelt, en de wijze waarop het bestreden dient te worden, dagen ons uit hierover ten gronde na te denken. We zullen deze thematiek dan ook behandelen in een derde artikel waarin de vraag of het opnemen van de verantwoordelijkheid om mensen te beschermen in noodsituaties en het respecteren van de burger- en mensenrechten elkaar noodgedwongen uitsluiten. Of concreet betrokken op de huidige situatie: kan de veiligheid van de bevolking goed genoeg (want inderdaad nooit ten volle) gegarandeerd worden wanneer zonder dat bepaalde rechten (denken we bijvoorbeeld nog maar aan het recht op privacy) worden afgezwakt of tijdelijk opgeheven. De Verenigde Naties hebben reeds, bij monde van de High Commissioner for Human Rights[53], hun bezorgdheid geuit over de aan de gang zijnde verschuivingen in het respect voor de mensenrechten. Dat is een begrijpelijke houding, zeker vanuit de VN, maar ze sluit niet uit dat de vraag gesteld dient te kunnen worden of de strikte naleving van de mensenrechten in de huidige omstandigheden ook politiek gezien haalbaar is. Zeker in een tijd waar een groot deel van de publieke opinie bereid blijkt te zijn om één of meerdere rechten tijdelijk of zelfs definitief op te offeren ten voordele van een grotere garantie van de veiligheid.

Met deze inleiding hebben we een zeer beknopte schets willen geven van de problematiek van de schendingen van burger- en mensenrechten in de strijd tegen het terrorisme die sinds eind 2001 aan de gang zijn. Volgens sommigen hebben we geen andere keuze dan het (tijdelijk) opgeven van enkele verworven rechten willen wijzelf en onze democratie de terroristische aanvallen overleven. Anderen, vooral dan in linkse kringen en betrokkenen bij mensenrechtenorganisaties, menen dat de keuze tussen veiligheid en rechten, een valse keuze is die de regeringen meer politieke, wettelijk, militaire en politionele armslag moet geven. Precies daarin schuilt een dubbel gevaar: aan de ene kant dreigen democratieën ook enkele nare trekjes van dictatoriale regimes over te nemen, en bestaat het gevaar van ‘overreactie’; aan de andere kant heeft de geschiedenis uitgewezen dat het zogenaamd tijdelijk opgeven van enkele verworven rechten, al te vaak leidt tot een verlenging van deze maatregel, of zelfs een definitieve bestendiging ervan. Dat lijkt ook nu het geval te zijn in Amerika waar, onder het mom van de aanhoudende strijd tegen het terrorisme, tijdelijke verregaande mogelijkheden nauwelijks vijf jaar later permanent werden gemaakt.

EEN GREEP UIT CARTOONS OVER INBREUKEN OP BURGER- EN MENSENRECHTEN[54]

















(0) Dit artikel is gebaseerd op mijn artikel: Beyond Paralysing Fear and Blind Violence. Terrorism, Counter-Terrorism and the Violation of Human and Civil Rights (pp. 107-164), dat verscheen in het boek van het Centrum voor Theologie en Militaire Ethiek (CTME) en de titel meekreeg ‘Just War and Terrorism. The End of the Just War Concept?’. (Volledige referentie: W. SMIT (ed.), Just War and Terrorism. The End of the Just War Concept?, Leuven, Peeters, 2005, 244 blz.)
(1) B. HOFFMAN, The Emergence of the New Terrorism, in A. TAN & K. RAMAKRISHNA (eds.), The New Terrorism. Anatomy, Trends and Counter-Strategies, Singapore, Eastern University Press, 2002, 30-49, p. 31.
(2) K. RAMAKRISHNA & A. TAN, The New Terrorism: Diagnosis and Prescriptions, in A. TAN & K. RAMAKRISHNA (eds.), The New Terrorism. Anatomy, Trends and Counter-Strategies, Singapore, Eastern University Press, 2002, p. 3.
(3) E.R. MULLER, R.F.J. SPAAIJ & A.G.W. RUITENBERG, Trends in Terrorism, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2003, p. 146-205.
(4) We noemen hier in dit artikel enkel Amerika en Groot-Brittannië omdat we van deze landen ook de problematische ingrepen in de wetgeving zullen behandelen. Maar het mag duidelijk zijn dat ook zowel op het niveau van de Verenigde Naties, de NAVO, de Europese Unie als op het niveau van de afzonderlijke lidstaten wereldwijd sinds 11 september 2005 vaak ingrijpende nieuwe of aanvullende maatregelen zijn genomen in de strijd tegen het terrorisme. (Zie ook mijn artikel in ‘Just War and Terrorism’, respectievelijk pp. 135-148.) We zullen deze hier echter niet behandelen omwille van de beperkte ruimte en omwille van het feit dat dit ook niet noodzakelijk is om de problematiek van mogelijke inbreuken op burger- en mensenrechten in de strijd tegen het terrorisme te verduidelijken.
(5) Voor de volledige tekst van de USA Patriot Act, zie: http://www.aclu.org/SafeandFree/SafeandFree.cfm?ID=12251&c=207
(6) M. GEIST & M. HOMSI, The Long Arm of the USA Patriot Act: A Threat to Canadian Privacy? A Submission on the USA Patriot Act to the B.C. Information and Privacy Commissioner, 2004, p. 10. (Zie: http://www.mgblog.com/resc/Geisthomsipatriotact.pdf)
(7) Voor de volledige tekst van de USA Patriot Act II, zie: http://www.dailyrotten.com/source-docs/patriot2draft.html
(8) C. LEWIS & A. MAYLE, Justice Dept. Drafts Sweeping Expansion of Anti-Terrorism Act, zie: http://www.public-i.org/dtaweb/report.asp?ReportID=502
(9) http://www.ombwatch.org/article/articleprint/1324/-1/163/ (Zie ook in: OMB Watcher 4 (3) 2003.)
(10) http://www.asne.org/index.cfm?ID=4348 (p. 1)
(11) H. BALL, The USA Patriot Act of 2001: Balancing Civil Liberties and National Security. A Reference Handbook, Santa Barbara, ABC Clio, 2004, p. 118-119;123-125.
(12) Voor de volledige tekst van deze hervorming, zie: http://news.findlaw.com/hdocs/docs/terrorism/irtpa2004.pdf
(13) A.P. NAPOLITANO, Our Liberty Under Siege, in The Baltimore Sun, December 29 (2004). Zie: http://www.baltimoresun.com/news/opinion/oped/bal-op.patriot29dec29,0,7430011.story?coll=bal-oped-headlines
(14) K. MARTIN, Domestic Intelligence and Civil Liberties, in SAIS Review XXIV (1) (2004) 7-21, p. 13. Zie ook: http://www.saisreview.org/PDF/24.1martin.pdf
(15) Zie: http://www.aele.org/s989.html
(16) LEADERSHIP CONFERENCE ON CIVIL RIGHTS EDUCATION FUND, Wrong Then, Wrong Now. Racial Profiling Before & After September 11, 2001, p. 48.
(http://www.civilrights.org/publications/reports/racial_profiling/racial_profiling_report.pdf)
(17) Ibid., p. 5-6 (quotation), report p. 22-28.
(18) Zie: http://www.theorator.com/bills108/hr3847.html
(19) AMNESTY INTERNATIONAL, Threat and Humiliation. Racial Profiling, Domestic Security, and Human Rights in the United States, New York, Amnesty International USA, 2004, p. 50.
(Zie: http://www.amnestyusa.org/racial_profiling/report/rp_report.pdf)
(20) Zie: http://www.unhchr.ch/html/menu3/b/91.htm
(21) Zie: http://www.unhchr.ch/html/menu3/b/h_cat39.htm
(22) Zie bijvoorbeeld: http://www.statewatch.org/news/2004/aug/guantanamo-statement.pdf ; of http://observer.guardian.co.uk/print/0,3858,5120738-102285,00.html
(23) Zie: http://www.aclu.org/SafeandFree/SafeandFree.cfm?ID=17224&c=206
(24) Zie onder andere:
http://hrw.org/backgrounder/usa/gitmo1004/gitmo1004.pdf; http://hrw.org/english/docs/2004/11/05/usdom9615_txt.htm; http://hrw.org/english/docs/2004/01/09/usdom6917_txt.htm;
en http://hrw.org/english/docs/2004/09/15/usdom9350_txt.htm (brief aan minister Donald Rumsfeld).
Voor een uitgebreid rapport over mensenrechtenmisbruiken bij gedetineerden na 11 september, zie: HUMAN RIGHTS WATCH, Presumption of Guilt. Human Rights Abuses of Post-September 11 Detainees, New York, 2002, p. 96.
(25) Zie: HUMAN RIGHTS FIRST, Ending Secret Detentions, New York, 2004, p. 14-15; en het eerdere rapport LAWYERS COMMITTEE FOR HUMAN RIGHTS, Assessing the New Normal. Liberty and Security for the Post-September 11 United States, 2003, p. 126. (in het bijzonder p. 49-72)
(26) http://www.humanrightsfirst.org/us_law/after_911/PDF/9_11_3rd_anniversary.pdf (p. 7)
(27) http://hrw.org/english/docs/2004/12/21/usint9925.htm
(28) Zie hiervoor het artikel: W. SMIT, Voorbij harde ondervragingstechnieken. De heropleving van martelpraktijken in de strijd tegen het terrorisme.
(29) Zie bijvoorbeeld de analytische documenten: INTERNATIONAL HELSINKI FEDERATION FOR HUMAN RIGHTS, Anti-terrorism Measures, Security and Human Rights. Developments in Europe, Central Asia and North America in the Aftermath of September 11, Vienna, International Helsinki Federation for Human Rights, 2003, p. 256; en LAWYERS COMMITTEE FOR HUMAN RIGHTS, Imbalance of Powers. How Changes to U.S. Law & Policy Since 9/11 Erode Human Rights and Civil Liberties, New York, Lawyers Committee for Human Rights, 2003, p. 111.
(30) M.A. CHISHTI, D. MEISSNER, D.G. PAPADEMETRIOU, J. PETERZELL, M.J. WISHNIE & S.W. YALE-LOEHR, America’s Challenge. Domestic Security, Civil Liberties, and National Unity after September 11, Washington, Migration Policy Institute, 2003, p. 7.
(31) HOMELAND SECURITY, Report to Congress on Implementation of Section 705 of the Homeland Security Act and the Establishment of the Office for Civil Rights and Civil Liberties, 2004, p. 11-14. (Zie: http://www.dhs.gov/interweb/assetlibrary/CRCL-ReportJun04.pdf)
(32) Zie: http://www.dhs.gov/interweb/assetlibrary/CRCL_MemoCommitmentRaceNeutrality_June04.pdf en http://www.usdoj.gov/crt/split/documents/guidance_on_race.htm
(33) http://web.amnesty.org/library/pdf/IOR610052001ENGLISH/$File/IOR6100501.pdf
(34) Voor de tekst van deze Act, zie: http://www.legislation.hmso.gov.uk/acts/acts2001/20010024.htm
(35) Voor de tekst van de Conventie, zie: http://www.echr.coe.int/Convention/webConvenENG.pdf
(36) Voor de tekst van deze Convenant, zie: http://www.hrweb.org/legal/cpr.html
(http://web.amnesty.org/library/print/ENGEUR450122002)
(37) Statewatch 14 (5) (2004), p. 5.
(38) HUMAN RIGHTS WATCH, In the Name of Counter-Terrorism: Human Rights Abuses Worldwide. A Human Rights Watch Briefing Paper for the 59th Session of the United Nations Commission on Human Rights, 2003, p. 20-21. (Zie: http://www.hrw.org/un/chr59/counter-terrorism-bck.pdf)
(39) Zie: http://www.official-documents.co.uk/document/deps/hc/hc100/100.pdf
(40) Zie: http://www.statewatch.org/news/2004/dec/belmarsh-appeal.pdf
(41) Zie bijvoorbeeld Lord Hope of Craighead die in zijn concluderend artikel schrijft: “Ik zou verklaren dat sectie 23 van de Anti-terrorism, Crime and Security Act 2001 incompatibel is met het recht op vrijheid in artikel 5 van de Europese Conventie over Mensenrechten op grond van het feit dat het niet proportioneel is, en dat het incompatibel is met artikel 14 van de Conventie op grond van het feit dat het de appellanten dicrimineert in het recht op vrijheid dat zij genieten op grond van hun nationale origine.” (in HOUSE OF LORDS, Opinions of the Lords of Appeal for Judgment in the Cause A (FC) and others (FC) (Appellants) v. Secretary of State for the Home Department (Respondent), X (FC) and another (FC) (Appellants v. Secretary of State for the Home Department (Respondent), 2004, article 139, p. 66.)
(42) N. OF BIRKENHEAD, in HOUSE OF LORDS, Opinions of the Lords of Appeal for Judgment in the Cause A (FC) and others (FC) (Appellants) v. Secretary of State for the Home Department (Respondent), X (FC) and another (FC) (Appellants v. Secretary of State for the Home Department (Respondent), 2004, article 81, p. 48.
(43) S. WALKER, Civil Liberties in America. A Reference Handbook, Santa Barbara, ABC Clio, 2004, p. 149;154.
(44) Ibid., p. 85.
(45) D. RIECHMANN, Bush Urges Senate, House on Patriot Act: http://news.yahoo.com/s/ap/20051210/ap_on_go_pr_wh/bush
(46) Zie: http://www.cdt.org/security/20051117senate.pdf
(47) http://www.nytimes.com/2005/12/18/politics/18bush.html
(48) Het gaat hier over de volgende secties uit de Patriot Act: 201, 202, 203(b) en (d), 204, 206, 207, 209, 212, 214, 215, 217, 218, 220, 223 en 225.
(49) http://www.nytimes.com/2006/03/08/politics/08patriot.html
(50) http://www.nytimes.com/reuters/news/news-security-patriot.html
(51) A.P. SCHMIDT, Terrorism and Human Rights: A Perspective from the United Nations, in Terrorism and Political Violence 17 (1-2) (2005), p. 27.
(52) W. SCHULTZ, Tainted Legacy. 9/11 and the Ruin of Human Rights, New York, Thunder’s Mouth Press/Nation Books, 2003, p. 62-63.
(53) J. DHANAPALA, The United Nations’ Response to 9/11, in Terrorism and Political Violence 17 (1-2) (2005), p. 19.
(54) Alle de onderstaande cartoons zijn te vinden op de website: http://www.politicalcartoons.com

Aanvullende informatie

Dit artikel kan teruggevonden worden in het boek: W. Smit, Terrorisme en rechtvaardige oorlog, Antwerpen, Garant, 2007.

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.