Vrijheid versus veiligheid? Het debat over de schijnbare keuze tussen veiligheid en rechten in de strijd tegen het terrorisme

Vrijheid versus veiligheid? Het debat over de schijnbare keuze tussen veiligheid en rechten in de strijd tegen het terrorisme

Dit artikel is de laatste bijdrage in een drieluik over schendingen van burger- en mensenrechten in de strijd tegen het terrorisme.
Het eerste artikel schonk de lezer een blik achter de schermen van de post-9/11 veiligheidspolitiek van Amerika en Europa. Het tweede focuste op het gebruik van marteltechnieken bij het ondervragen van terrorismeverdachten. En dit artikel werpt een analytische blik op het voornamelijk juridische en filosofische debat dat na 11 september 2001 is ontstaan rond de keuze voor meer veiligheid in ruil voor bepaalde verworven rechten. De visies van politici en wetenschappers worden hier toegelicht. In het tweede deel van dit artikel ontwikkelt de auteur een eigen kritiek op de premisses van het debat, en biedt hij een inleiding in wat hij de ethiek van de ‘politieke belofte’ noemt. Een ethiek die als gids voor de toekomst kan dienen.

 

Smit Wim

Het lijkt alsof met de strijd tegen het terrorisme, zoals die sinds de aanslagen van september 2001 in het bijzonder door de Verenigde Staten is aangepakt, de mensen- en burgerrechten voor het eerst dreigen geslachtofferd te worden. Maar niets is minder waar. Zoals hieronder zal blijken, is de druk op deze rechten eigen aan grote crisismomenten waarbij met alle middelen wordt geprobeerd om de veiligheid van de burgers te verzekeren. De VS heeft meer dan één zo’n moment gekend in z’n nochtans nog vrij jonge democratie.
Verder zal de klemtoon in dit deel voornamelijk liggen op de juridisch-filosofische discussie met betrekking tot de spanning tussen veiligheid en rechten (in noodsituaties). Hier zal zich bovendien de vraag opdringen of het trouwens in de huidige strijd tegen het terrorisme wel gaat om zo’n noodsituatie, en of deze al te vergelijken is met die situaties waarin in het verleden werd gegrepen naar het inbinden van individuele rechten. De publieke opinie is alvast verdeeld. In verschillende opiniepeilingen blijkt de worsteling van de bevolking met de vraag of hun rechten (tijdelijk) ingeperkt mogen worden. Hoe dichter bij een crisissituatie, zo blijkt, hoe meer mensen geneigd zijn ver te willen gaan om hun veiligheid verzekerd te zien. De vraag zal hier gesteld worden of de (beperkte en tijdelijke) opschorting van bepaalde rechten ten voordele van het opdrijven van de veiligheid wel zo’n slecht idee is als door sommigen wordt beweerd. Voor- en tegenstanders zullen in dit artikel aan het woord gelaten worden, en zullen met elkaar in discussie treden. Uiteraard zullen wij onszelf ook gaandeweg positioneren in deze materie.

1. Inleiding

Sinds de aanslagen van september 2001 werden talloze opiniepeilingen gehouden, voornamelijk in opdracht van kranten. Die geven een helder beeld van de visie van de Amerikaanse bevolking op de bereidheid om bepaalde rechten en vrijheden op te offeren in ruil voor een grotere garantie op veiligheid. De eerste polls dateren al van de eerste dagen na de terroristische acties. De Los Angeles Times bijvoorbeeld verzamelde reeds op 13 en 14 september de eerste empirische gegevens. Daaruit bleek dat de bevolking niet enkel geschokt was door de feiten (63% gaf aan behoorlijk tot erg geschokt te zijn), maar ook dat men meende dat het nu nodig zou zijn om bepaalde burgervrijheden op te geven (61%, en 54% stemde ook uitdrukkelijk in met het aftappen van communicatie via telefoon en/of computer). Nog groter was de meerderheid (68%) die instemde met willekeurige arrestaties van mensen die voldeden aan vooropgestelde profielen van verdachte terroristen.[0]
Vreemd genoeg gaf ‘slechts’ 36% van de ondervraagden in een peiling van Newsweek in diezelfde dagen aan dat ze zich nu ook minder veilig voelden waar ze leefden en werkten.[1] De poll van NBC News en The Wall Street Journal, de dag na het drama, hadden reeds gewezen op een dergelijke attitude. Op de vraag immers welke emotie de bovenhand haalde in de beschrijving van hoe men zich voelde, was boosheid (37%) de meest genoemde, gevolgd door droefheid, ongeloof, kwetsbaarheid, en dan pas door angst (aangeduid door slechts 6% van de bevraagden als overwegende gevoel). 64% zag dan ook geen enkele reden om zijn of haar manier van leven te veranderen. En dat hoewel maar liefst 66% van diezelfde mensen meenden dat het waarschijnlijk was dat er nog aanslagen op de VS zouden gebeuren door dezelfde mensen die ook verantwoordelijk waren voor de aanslagen in New York en Washington.[2]
Al was de angst dus minder groot dan vaak wordt vermoed, toch kwam de roep om meer garanties voor de persoonlijke veiligheid niet onverwacht. Met het hanteren van strengere controles op lichaam en documenten (92%), en met het inzetten van gelaatsherkennende technologie (86%) werd zelfs overweldigend ingestemd.[3] Meer veiligheidsmaatregelen, zelfs als die het (voorlopige) einde van bepaalde rechten en vrijheden betekenden, bleken dus de logische tol te zijn die mensen in de directe nasleep van 11 september wilden betalen om veiliger te zijn. Latere onderzoeken toonden aan dat die enthousiaste instemming met dergelijke maatregelen van de eerste dagen en maanden gaandeweg toch aan steun moesten inboeten. In augustus 2002 bleek net iets minder dan de helft van de ondervraagden (49%) er nog van overtuigd dat het noodzakelijk was om bepaalde vrijheden op te geven om het land veiliger te maken. 38% vreesde zelfs dat de regering daarin te ver zou gaan – een gevoel dat door een andere peiling een goed jaar later bevestigd werd[4] –; 63% van de mensen gaf dan ook aan behoorlijk tot heel bezorgd te zijn over waartoe de nieuwe maatregelen zouden leiden in het beperken van de individuele vrijheden.[5]
In april 2005 gaf 45% van de bevraagden aan dat de Patriot Act in hun ogen een bedreiging betekende voor de burgervrijheden[6], een gevoel dat in januari 2006 nog 38% van de bevraagden verwoordden, tegenover 39% die de Patriot Act een noodzakelijkheid bleven vinden.[7] Opmerkelijk genoeg toonde een ander onderzoek, afgenomen in dezelfde maand, dan weer aan dat niettemin zo’n 53% de Act nog steeds zag als iets goeds voor de VS.[8] In juli 2005 koos 65% van de bevraagden nog steeds voor de prioriteit van de veiligheid boven die van de privacy (20% koos voor beide), maar sprak 53% zich dan weer uit tégen de zogenaamde noodzakelijkheid van het opgeven van burgervrijheden om het terrorisme ten gronde te bestrijden.[9] In augustus 2006 bleken de ondervraagden zich alvast weer meer zorgen te maken over het feit dat de Amerikaanse regering wel eens buitensporig de vrijheden zou kunnen beperken (46%), dan dat ze er niet in zou slagen om sterke antiterroristische wetten te creëren (39%).[10] Uit een onderzoek enkele maanden eerder was toen al gebleken dat meer mensen vonden dat de Amerikaanse regering de grenzen van het aanvaardbare in de beperking van de rechten en vrijheden reeds had overschreden (41%) dan dat er waren die vonden dat men maar net ver genoeg (34%) of nog lang niet ver genoeg (19%) was gegaan.[11]
De bezorgdheid omtrent de inperking van de rechten bleef in ieder geval een constante doorheen de verschillende onderzoeken over de jaren heen. In drie onderzoeken gedurende de eerste twee maanden van 2006 kwam CBS News tot de conclusie dat nog steeds een goede 60% van de bevraagden zich behoorlijk bezorgd toonden over de vrijwaring van de verworven rechten.[12] En in augustus wees een Time en Discovery Channel poll uit dat ongeveer evenveel mensen (59%) het maar een slecht idee vonden om de door het grondrecht gegarandeerde wetten in de campagne tegen het terrorisme aan te passen. Slechts 14% van de bevraagden bleek er trouwens van overtuigd dat de genomen maatregelen de dreiging van het terrorisme had verkleind.[13]
Na het uitbreken van de schandalen in Guantánamo en Abu Ghraib werden ook polls gehouden om de publieke steun of afkeer tegen martelpraktijken in de strijd tegen het terrorisme te peilen. Halfweg december 2005 toonde een opiniepeiling van ABC News en The Washington Post aan dat nog steeds 39% van de 1000 bevraagden ervan overtuigd was dat marteling geen bewuste strategie was van de Amerikaanse regering in haar strijd tegen het terrorisme. 32% vond marteling trouwens in deze situatie zonder meer een aanvaardbare methode.[14] In september was uit een peiling van CBS News en The New York Times reeds gebleken dat 35% van de bevraagden marteling soms gerechtvaardigd vond[15], en uit een nog meer genuanceerde bevraging (met keuze tussen ‘vaak’, ‘soms’, ‘uitzonderlijk’ en ‘nooit’, in plaats van tussen ‘nooit en ‘soms’) van Newsweek enkele maanden later bleek dat uiteindelijk slechts 33% van de bevraagde Amerikanen vonden dat marteling nooit gerechtvaardigd kon worden.[16]
Deze cijfers, en de vaak grote verdeeldheid onder de bevolking met betrekking tot de veiligheid-rechtenproblematiek, tonen aan dat ook de Amerikaanse bevolking bereid was ver te gaan om de eigen veiligheid te verzekeren – al zijn er duidelijk ook grenzen –; maar deze gegevens geven eveneens de complexiteit van dergelijke thema’s weer. Zowel in polls als deze, als in het politieke handelen – en zelfs in de meeste van de debatten – wordt vertrokken vanuit de premisse dat veiligheid en rechten/vrijheden met elkaar in balans liggen. Wie grotere vrijheden wil, moet inboeten op zijn veiligheid; en wie veiliger wil zijn, moet bereid zijn om bepaalde van zijn rechten te laten inperken. In dit artikel zullen we deze premisse bevragen, nadat we eerst eerdere spanningen tussen veiligheid en rechten in de Amerikaanse geschiedenis hebben belicht, en nadat we de verschillende visies van politici, rechtenorganisaties, rechtsgeleerden en filosofen hebben toegelicht. De analyse van de zogenaamde ‘balans’ tussen veiligheid en rechten komt aan bod in het laatste deel, waar we enkele kritieken op de vooronderstellingen van dit debat zullen formuleren.

2. Burgerrechten doorheen de Amerikaanse geschiedenis: Het verhaal van een permanente frictie

“Oorlog, verkondigt de conventionele wijsheid, is slecht voor burgerrechten en burgerlijke vrijheden”, schrijft politicoloog Mark Graber. “Wanneer militaire spanningen escaleren, worden individuele vrijheden afgezwakt in naam van de nationale veiligheid.”[17] Dat is niets nieuws. In de eerste eeuw v.C. reeds trok de Romeinse staatsman en filosoof Marcus Tullius Cicero de visie dat de (grond)wet zelfs in tijden van noodsituatie geldig en toepasbaar blijft, in twijfel. Cicero zette zijn zienswijze uiteen in zijn Oratio pro Milone[18], een onuitgesproken speech die hij in 52 v.C. ter verdediging van Milo op papier zette nadat die zijn politieke tegenstander Clodius had vermoord. Hij schreef: ‘Silent enim leges inter arma‘, hetgeen betekent: ‘in de oorlog zijn de wetten stil’.[19] Anders en naar de hedendaagse situatie vertaald: indien zich een noodsituatie opdringt waarbij de veiligheid van de staat en de burgers in gevaar is, zijn alle middelen toegestaan om opnieuw de veiligheid te verzekeren. De wet speelt dan een ondergeschikte rol.
De overwegingen en beslissingen van de Amerikaanse regering in de naweeën van de aanslagen in Washington en New York van 9/11, onder andere met de invoering van de Patriot Act, liggen precies in het verlengde van Cicero’s boude uitspraak. Nochtans werd vanuit het Amerikaanse Hooggerechtshof reeds in de zaak Ex parte Milligan (1866)[20] het principe van de suprematie van de wet naar voren geschoven. De rechter besliste toen immers de onwettige gevangenneming van een aanklager in de Burgeroorlog op te heffen. Belangrijker dan de precieze omstandigheden en beargumentering voor dit ene geval was de overweging van de rechter dat de constitutie zowel in tijden van oorlog als in tijden van vrede van toepassing is.[21] Een overweging die tot op vandaag haar invloed blijft bewaren in het debat rond de zogenaamde balans tussen veiligheid en rechten.
Zoals we reeds schreven, is het ook in de VS niet de eerste keer dat rechten opgeschort worden. Zelfs in vredestijd zijn de Amerikanen vaak geconfronteerd geweest met het aftasten van de grenzen van de burgervrijheden en die van de veiligheidsstaat, en de vraag in hoeverre beide elkaar beïnvloeden. Het is echter onmiskenbaar zo dat het conflict tussen beide steeds heel wat intenser is geweest in tijden van noodsituaties. Gedurende de eerste eeuw van de geschiedenis van de Verenigde Staten, zo schrijft Alan Brinkley, heeft de Bill of Rights maar weinig impact gehad op het leven van de meeste Amerikanen. Zowel slaven als vrije burgers konden te maken krijgen met inbreuken op hun rechten en vrijheden. Boeken werden gebannen, kranten gecensureerd, en de vrijheid van religie met de voeten getreden.[22] Al in juli 1798 ondertekende de eerste president van de Verenigde Staten, John Adams, de Alien Act[23] die hem in staat stelde om vreemdelingen gevangen te nemen of te deporteren die ervan verdacht werden een bedreiging te vormen voor het bestuur van het land. Nauwelijks een week later, op 14 juli, keurde hij de Sedition Act[24] goed, een Act die een nog grotere bedreiging vormde voor de burgerrechten omdat het de vrijheid van meningsuiting en van persvrijheid – beide beschermd door het Eerste Amendement – ondermijnde.
Tijdens de Burgeroorlog schortte Abraham Lincoln dan weer de wet op het habeas corpus op. Deze wet was nochtans fundamenteel want moest beletten dat iemand slechts mocht gevangen genomen worden op gerechtelijk bevel, en dat hij binnen een zekere termijn diende in kennis gesteld te worden van de aanklacht. Hierdoor werd de kwetsbaarheid van de burgers enkel maar verhoogd. En onder het bewind van Woodrow Wilson en Theodore Roosevelt, gedurende respectievelijk de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, waren het vooral de Duitse immigranten die het moesten ontgelden. Het onderwijs van Duits in publieke scholen werd verboden, Duitse boeken verdwenen van de boekenplanken, Duitse werknemers aan universiteiten werden ontslagen, en Duitse musici werden uit hun orkesten gezet. In Illinois werd in 1918 zelfs een man vrijgesproken die een Duitser gelyncht had. De jury besloot dat de moord een daad van patriottisme was geweest en sprak de man vrij.[25] Bovendien liet president Wilson onder zijn bewind honderden politieke dissidenten gevangen zetten of zelfs deporteren. Tijdens WO II werd na de aanval op Pearl Harbor dan weer beslist om alle mensen met Japanse voorouders – die er werden van verdacht een soort van ‘vijfde colonne’[26] te kunnen zijn – te verwijderen van de Westkust. En om de militaire installaties te beschermen tegen mogelijke sabotage en spionage werden Japanse Amerikanen geïnterneerd in concentratiekampen. Zij werden er onder andere van verdacht aan de vijand plaatsen aan te wijzen die dienden gebombardeerd te worden, amateurradiosignalen uit te zenden om de schepen te gidsen en wegen te blokkeren om zo reddingswagens te verhinderen hun werk te doen.[27] Het was één van de meest verregaande geweldplegingen tegen burgerrechten in de Amerikaanse geschiedenis, en één van de grootste fiasco’s onder het bewind van Roosevelt, die nochtans pogingen had gedaan om de burgerlijke vrijheden en rechten van de minderheden te beschermen.[28]
Tijdens de Vietnamoorlog in de jaren ’60 was de interesse voor burgerrechten echter zo groot geworden dat er nauwelijks sprake was van de gebruikelijke inbreuken in oorlogstijd. Niettemin kan volgens Alan Brinkley geen sprake zijn van “een consistent, lineair, progressief verhaal”. De les die de twintigste eeuw ons geleerd heeft, zo stelt hij, “is dat de definitie van de maatschappij voor burgerlijke vrijheden onvast is en constant verandert; dat nieuwe situaties nieuwe bedreigingen creëren, waarvoor voorgaande ervaringen vaak slechts een arme voorbereiding betekenen; en dat de publieke steun voor het beschermen van fundamentele vrijheden hoogst onzeker is en vlug kan vervliegen.”[29]
Dat blijkt nog het duidelijkst uit het feit dat in die tijd – volop in de Koude Oorlog – de strijd met het communisme op het scherp van de snee werd gevoerd. De misbruiken en inbreuken op rechten waren legio en duurden tot de val van de Berlijnse Muur. Het bekendst is het zogenaamde McCarthyism, genoemd naar de republikeinse senator Joseph McCarthy die meende in de VS een infiltratie te zien van communisten die uiteindelijk het land zouden ten val brengen. Deze overtuiging, ondersteund door zijn populariteit van dat moment, ontketende een heksenjacht tegen (vermeende) Amerikaanse communisten. De hysterie die rond het communisme leefde, schrijft Geoffrey Stone, deed de regering beslissen de vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering beperkingen op te leggen; plannen werden ontwikkeld om in noodsituaties zogenaamde ‘subversieven’ gevangen te zetten; publieke en private zwarte lijsten werden aangelegd van hen die ‘ontmaskerd’ waren; en leiders en leden van de Communistische Partij in de Verenigde Staten werden vervolgd. [30] Stone gaat in een ander artikel van zijn hand verder door de link te trekken tussen de jaren ’50 en de huidige strijd tegen het terrorisme, door te spreken over een nieuw Amerikaans McCarthyism. Hij stelt dat toen de angst voor het communisme werd uitgespeeld als een krachtig politiek wapen, en meent ook nu te kunnen spreken over “de manipulatie van angst en de corruptie van het politieke discours in een poging om medestanders te winnen”.[31]
Maar er was ook de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) die de FBI ruime bevoegdheden gaf. Eén daarvan was de mogelijkheid om telefoongesprekken af te luisteren. De toestemming daarvoor werd gegeven door een geheime rechtbank, de Foreign Intelligence Surveillance Court. Een rechtbank die zo’n toestemming zelden weigerde[32] en in 22 jaar tijd duizenden gesprekken liet afluisteren. Het is ook in dat licht dat Jules Lobels uitspraak duidelijk wordt dat de Patriot Act de heropleving betekent van vele misbruiken die herinneren aan de tijd van de Koude Oorlog.[33]
Een nieuwe golf die een bedreiging betekende voor de burgerrechten kwam er in Amerika reeds aan het eind van de 20ste eeuw. De kritiek dat de rechten zich te ver hadden uitgebreid en te vlug ook, kwam van de rechtse zijde. Toen de aanslagen van 11 september in 2001 plaatsvonden zagen deze krachten de kans schoon om het programma met betrekking tot de indijking van de burgerrechten door te zetten. Op dit moment zijn het niet zozeer de Duitse of Japanse Amerikanen, maar vooral de Arabische Amerikanen die geviseerd worden.[34] Nochtans werd door president Bush meteen na de aanslagen gewaarschuwd Arabische Amerikanen te behandelen als gelijkwaardige burgers. Drie dagen later betuigde ook het Congres haar steun aan moslims en Arabische Amerikanen, en zelfs in de Patriot Act werd in sectie 102 gesteld dat zij een vitale rol in de natie spelen en hen dus ook de volle rechten van alle Amerikanen toekomen. Toch kan, ondanks deze openlijke steunbetuigingen, niet ontkend worden dat het voornamelijk de gemeenschappen van moslims en Arabische Amerikanen zijn die sinds 11 september het meeste te lijden hebben onder onrechtvaardigheden.[35]
Al te vaak wordt de Patriot Act voorgesteld als een inbreuk op rechten en vrijheden zonder voorgaande. Uit wat we reeds schreven blijkt dat dit slechts gedeeltelijk zo is. Bovendien mogen ook de maatregelen die onder het bewind van Bill Clinton werden genomen in de nasleep van de aanslag op Oklahoma City van 19 april 1995 niet uit het oog verloren worden. Zij vormden eveneens een ernstige inbreuk op de rechten en vrijheden. Precies een jaar na deze aanslag, en met de overweldigende goedkeuring van zowel de Senaat als het Huis van Afgevaardigden, ondertekende de President immers de Antiterrorism and Effective Death Penalty Act of 1996. Deze Act ondermijnde onder andere het Eerste Amendement[36] en bevatte, volgens David Cole en James Dempsey, “enkele van de ergste aanvallen op burgerlijke vrijheden in tientallen jaren”. Bovendien, zo gaan ze verder, waren deze voorzieningen “onnodig, onwijs en onconstitutioneel. Ze waren niet gerechtvaardigd door enige tekortkoming in de bestaande wet, noch, zo bleek, dienden zij enig legitiem doel in het tegenhouden, onderzoeken of bestraffen van gewelddaden. Ze waren gericht tegen in ongenade geraakte groepen ten nadele van de burgerrechten van iedereen.”[37] Zo konden leden of vertegenwoordigers van groeperingen die als terroristisch werden bestempeld, schuldig bevonden worden bij associatie, zelfs als die personen zich enkel met politieke en humanitaire zaken hadden bezig gehouden; en kreeg het Departement Justitie de toelating om, op basis van geheime bewijzen, niet-burgers de grens over te zetten. De centrale elementen uit deze Act werden echter zeer traag geïmplementeerd en zelden of nooit gehanteerd[38], maar ze vormden wel een basis waarop kon worden voortgebouwd voor de Patriot Act die goed vijf jaar later werd goedgekeurd en onmiskenbaar de voortzetting was van de tendens die reeds in de Antiterrorism and Effective Death Penalty Act of 1996 was vast te stellen.
De maatregelen tegen het terrorisme, die in de Patriot Act nog zijn uitgebreid, zouden oorspronkelijk ondersteund worden door het zogenaamde Total Information Awareness (TIA) project, waaronder alle mogelijke informatie samengebracht moest worden, zodat gespeurd kon worden naar verdachte patronen. Dat programma, dat het geesteskind was van John Poindexter, de voormalige en niet onbesproken (genoemd maar vrijgesproken in het Iran-Contra schandaal) veiligheidsadviseur van president Ronald Reagan, nam zulke proporties aan dat er zonder aarzeling kon gesproken worden van een erosie van het recht op privacy. Zonder strenge controles en een nauwgezet toezicht, zo schrijft de juriste Kathleen Sullivan in haar kritiek op het project, kan dit in zijn extreme vorm uitlopen op “politiek gemotiveerde spionage en intimidatie die doet denken aan de ergste kenmerken van het J. Edgar Hoover tijdperk. Maar het houdt ook gewonere risico’s in, zoals het ongeautoriseerd rondneuzen, het lekken van informatie, afpersing door werknemers, bureaucratische fouten, hacking en identiteitsdiefstal door ondernemende studenten of criminelen.”[39] Velen waren deze mening toegedaan en de kritiek had ook een politiek effect, want na een rapport over het programma, en ondanks de manoeuvres van de regering om het programma te redden, schortte het Congres in september 2003 de fondsen op voor de meeste elementen van het project. Niettemin is het duidelijk dat dit niet de dood voan het project betekende, schrijft Mark Sidel. Bepaalde werkzaamheden die oorspronkelijk onder het TIA-project vielen, werden overgeheveld naar het National Security Agency.[40]
De Patriot Act en de wijze waarop de huidige Amerikaanse regering, onder het bewind van George W. Bush, handelt, onderscheidt zich van al het voorgaande, zo meent John Podesta, jurist en voormalig stafchef van president Bill Clinton, in de uitbreiding van geheimhouding op alle niveaus, de beperking van de toegang tot vitale gezondheids- en veiligheidsinformatie, en de onttrekking van informatie aan de burgers. “Inderdaad”, gaat hij verder, “de politiek van deze President gaat in tegen de belangrijke trends van de laatste vier decennia naar een opener overheidsbestuur. Vaak [is de verdediging van meer geheimhouding in het bestuur] omsluierd in termen van een noodzakelijke nationale veiligheidsreactie als gevolg van 11 september (…).”[41]

Zoals hierboven is duidelijk geworden, is de huidige Amerikaanse counterterroristische strategie in vele opzichten een voorzetting van wat reeds in de jaren ’80 en ’90 door de toenmalige regeringen werd uitgewerkt.[42] Al tientallen jaren, zo observeren Jay Stanley en Barry Steinhardt van de American Civil Liberties Union dan ook, worden in Amerika de privacyrechten gradueel verzwakt, maar de meest ontstellende ontwikkelingen zijn er gekomen in de nasleep van de aanslagen van 11 september 2001.[43] Die hebben ertoe geleid dat vrijheid en autonomie geleidelijk vervangen worden door gehoorzaamheid en vertrouwen in de autoriteit.[44] Nochtans, zo betwijfelt Jeremy Waldron, is het zeer de vraag of de Amerikaanse inlichtingendiensten en wetsuitvoerende instanties – die toch ook vóór 11 september over aanzienlijke mogelijkheden beschikten – meer efficiëntie aan de dag zullen leggen nu ze nog meer macht hebben gekregen. “(…) [E]r is geen bepaalde reden”, schrijft hij, “om aan te nemen dat hen meer macht geven hen effectiever zal maken in deze wanhopig moeilijke taak. Maar het kan hen effectiever maken in de ietwat eenvoudiger taak om onderdrukkend te handelen ten opzichte van kwetsbare politieke opponenten op het thuisfront.”[45]
Niettemin schept Anthony Lewis in zijn artikel Security and Liberty nog enige hoop uit het verleden, want zelfs in alle voor burgerrechten donkere periodes die Amerika gekend heeft, schrijft hij, was het land toch opmerkelijk vrij. Het blijft echter een open vraag of de verbondenheid van Amerika met de vrijheid even veerkrachtig zal blijken te zijn in een ‘eindeloze’ strijd tegen het terrorisme. Het is de open maatschappij, waar elke politiek onderwerp was van debat, die het land gemaakt heeft tot wat het is. “Als het terrorisme ons ertoe leidt de maatschappij te sluiten, dan zullen de terroristen gewonnen hebben.”[46] Het is immers de bedoeling van terroristen om angst te verspreiden en de mensen te beletten het leven op te nemen dat ze gewoon waren. Door de maatschappij af te sluiten of overdreven veiligheidsmaatregelen te nemen die de burgers ook treffen in hun dagdagelijkse levensgewoonten, halen de terroristen hun slag thuis, meent zelfs Viet Dinh die nochtans mee aan de basis ligt van de Patriot Act.[47] “We kunnen proberen om elke uitweg af te sluiten”, schrijft ook de jurist Richard Delgado in zijn boek Justice at War, “maar we zullen praktisch eindigen als een gewapend kamp, iets dat onze maatschappij niet bereid is – en niet zou mogen zijn – om te tolereren.”[48] Het is in dit verband ook goed de woorden van nog een andere jurist, Oren Gross, in herinnering te brengen. Hij stelt dat terroristen er precies op uit zijn om landen ertoe aan te zetten te reageren op aanslagen met middelen die de eigen principes schaden en de staat ondergraven.[49]
Hoewel David Cole stelt dat er uit het verleden maar weinig meer werd geleerd dan hoe de herhaling kan worden gemaskeerd[50], zijn dit op zich toch waardevolle lessen. Elke keer dat vrijheden werden opgeschort, zo schrijft Richard Leone, heeft men daar achteraf spijt van gehad. Dat is een reden om ook vandaag de nodige voorzichtigheid in te bouwen bij het beperken of opschorten van vrijheden. Daar komt nog bij dat de strijd tegen het terrorisme waarin men nu verwikkeld is, wel eens voor een onbepaalde periode zou kunnen voortduren. Er kunnen nog generaties over gaan, en ondertussen dreigen we verzeild te geraken op een slippery slope waarbij we beslissingen nemen die, omwille van een noodtoestand, de vrijheden permanent beknotten. “Uiteindelijk”, zo besluit Leone, “zullen de vrijheden die we beperken in het belang van de veiligheid, grotendeels het resultaat zijn van de keuzes die we zelf maken, niet de terroristen.”[51]
Die keuzes zijn niet altijd weloverdacht geweest. Er bestaat een reflex om tijdens oorlogen of in noodsituaties de bestaande burgerrechten af te zwakken of (tijdelijk) op te heffen, maar men kan zich de vraag stellen of dit wel altijd de juiste reactie is. “De talrijke gevallen waarin burgerrechten en vrijheden beschermd of uitgebreid zijn geweest tijdens warme en koude oorlogen”, zo meent Mark Graber, “doen twijfel rijzen over de brede veralgemening dat de nationale veiligheid tijdens periodes van militaire spanningen beperkingen vereist op individuele rechten. Sommige militaire spanningen hebben een legitieme grond geboden om sommige burgerrechten of vrijheden in te perken. Niettemin doet de frequentie waarmee burgerlijke vrijheden beschermd zijn geweest in oorlogstijd vragen rijzen over de geldigheid van de rechtvaardigingen waarop gesteund werd voor de inperking van de burgerlijke vrijheden.”[52]
Toch lijkt een terugblik op de geschiedenis het debat over veiligheid en rechten in noodsituaties niet te beslechten. Zowel voor- als tegenstanders van de beknotting van vrijheden in bepaalde situaties halen voorbeelden uit deze geschiedenis aan om aan te tonen dat ze het gelijk aan hun kant hebben. De verdedigers van de rechten halen aan dat een terugblik op het verleden op z’n minst moet leiden tot een zeer doordachte en voorzichtige omgang met de verworven rechten, ook in noodsituaties. Terwijl zij die opkomen voor het primaire belang van de veiligheid zullen argumenteren dat de democratie niet is kapot gegaan aan dergelijke ingrijpende maatregelen, maar haar integendeel mee in stand hebben gehouden.
Hieronder zullen we, aan de hand van verschillende auteurs, dieper ingaan op het debat rond de vraag of het (ooit) gerechtvaardigd kan zijn om bepaalde rechten te beknotten in functie van het veiligheidsprobleem. We zullen dit doen aan de hand van literatuur die sinds 2001 is verschenen.

3. Rechten en publieke veiligheid: van nature antagonisten? Een juridisch-ethisch debat over de grenzen van de veiligheidsstaat

De ingrijpende maatregelen die zowel in Amerika als in sommige andere landen werden genomen na de aanslagen in 2001, hebben op vele niveaus van de samenleving geleid tot scherpe en inhoudelijk vaak sterk beargumenteerde discussies tussen voor- en tegenstanders van deze aanpak. Hieronder willen we de verschillende visies weergeven van politici, mensenrechtenorganisaties en –verdedigers, juristen en filosofen. Niet met de bedoeling om een exhaustief beeld te geven – hetgeen onmogelijk zou zijn, gezien de blijvende toevloed aan opinies –, wel om een schets te bieden die een representatieve weergave wil zijn voor het debat in de voorbije vijf jaar en de argumenten die daarbij werden uitgespeeld.

3.1. Het pleidooi voor de opschorting van bepaalde wetten en rechten in noodsituaties

In talloze artikels en speeches hebben zowel de Amerikaanse President als zijn naaste medewerkers laten verstaan dat, voor wat betreft de aanpak van het terrorisme sinds september 2001, de veiligheid van de burgers de hoogste prioriteit heeft, ook al moet dit ten koste gaan van bepaalde rechten. Een visie die haaks staat op wat niet alleen rechtenorganisaties stellen, maar ook heel wat juristen, politicologen en filosofen. In zijn toespraak voor de Verenigde Naties in New York beklemtoonde Bush nog dat zowel voor de veiligheid als de permanente rechten van het land opgekomen moest worden. Dat was ook wat toenmalig procureur-generaal John Ashcroft met zoveel woorden zei: “De strijd tegen het terrorisme”, zo klonk het in zijn speech van 24 september 2001, “is nu de hoogste prioriteit van het Departement Justitie. Zoals in elke wetshandhavende missie die we ondernemen, doen we deze inspanning met een totale verbintenis om de rechten en privacy van alle Amerikanen en de constitutionele beschermingen die we dierbaar achten te beschermen. (…) Net zoals Amerikaanse rechten en vrijheden beschermd zijn doorheen voorgaande wetshandhavende campagnes, moeten ze behoed worden doorheen deze oorlog tegen het terrorisme.”[53]
Enkele maanden later reeds maakte Ashcroft een balans op van de effectiviteit van de genomen maatregelen. In het aangezicht van het terrorisme, zo stelde hij, is Amerika met z’n striktere veiligheidsmaatregelen en z’n campagne van preventieve arrestaties sterker geworden. Maar hij waarschuwde ook voor wat de destructieve haat van de terroristen nog zou kunnen aanrichten wanneer het land niet meer zo waakzaam is: “Terroristen infiltreren onze gemeenschappen – complotteren, plannen en wachten om opnieuw te doden. Ze genieten de voordelen van onze vrije maatschappij, zelfs als ze onze vernietiging op het oog hebben. Ze buiten onze openheid uit – niet op goed geluk of bij toeval – maar door middel van een weloverwogen, vooraf beraamd ontwerp…”[54] Tegelijk bleef Ashcroft benadrukken dat alle veiligheidsmaatregelen, hoewel gericht op effectiviteit, zeer zorgvuldig werden genomen om zo inbreuken op de grondwettelijke rechten van de Amerikaanse burgers te vermijden.
Richard Posner, voormalig rechter aan het Hof van Beroep van de Verenigde Staten, is het eens met de lijn die de regering volgt en bekritiseert streng de voorvechters die opkomen voor het behoud van de bestaande rechten. De erosie van de burgerrechten waarover zij spreken, wuift Posner weg en hij verwijt hen de bestaande vrijheden als onaantastbaar te zien. “Ik zie dat als een zeer foutieve aanpak van de vraag naar het balanceren van vrijheid en veiligheid. De fundamentele fout is het prioritair stellen van de vrijheid. (…) Er zal beargumenteerd worden dat de les van de geschiedenis is dat functionarissen gewoonlijk de gevaren ten opzichte van de staatsveiligheid hebben overdreven. Maar de les van de geschiedenis is het tegendeel. Het is omdat functionarissen herhaaldelijk en op desastreuze wijze deze gevaren hebben onderschat dat onze geschiedenis zo gewelddadig is als ze is.”[55] Voor Posner is het een zaak van gezond verstand dat veiligheid boven rechten gekozen wordt. Enkel een staat die zich veilig voelt, zal rechten bieden, en hoe groter de bedreiging van de staatsveiligheid, hoe waarschijnlijker het wordt dat er veiligheidsmaatregelen zullen worden genomen, zelfs ten koste van de vrijheid. We zijn dan wel een natie onder de wet, meent Posner, maar toch in de eerste plaats een natie. De wet is trouwens eerder pragmatisch dan dogmatisch of absoluut; zij laat zich kneden omdat het mensenwerk is, geen goddelijke gift. Precies ook daarom vindt hij het adagio dat hij toeschrijft aan de verdedigers van de rechten: Fiat iustitia rat caelum (‘Laat gerechtigheid geschieden, al vallen de hemelen’) “gevaarlijke nonsens”.[56]
Douglas Kmiec sluit zich bij deze visie aan en stelt dat zij die zich verzetten tegen de Patriot Act een extreme visie hebben op wat vrijheid is, en/of een weinig nuchtere of realistische visie op de bedreigingen die het terrorisme vormen. Volgens hem is de Patriot Act richtingaangevend en schenkt het de nodige aandacht aan de ‘noodzakelijke balans’ tussen burgerrechten en de uitvoering van de wet. Hoewel de voorzieningen van de Act misschien een beetje duister en complex zijn, houden ze rekening met zowat alle aanbevelingen die de commissies van de laatste tien jaar in hun studie over het terrorisme hebben gedaan. Kmiec slaat en zalft, want hij besluit zijn bijdrage met de stelling dat Amerika fier zou moeten zijn voor de manier waarop het na 11 september heeft gereageerd, “inclusief het voortdurende debat over de gepaste bescherming van burgerrechten.” Maar, voegt hij eraan toe, “de mogelijkheid van misbruik mag niet versluieren dat onze huidige noden, en de vooronderstelling van vertrouwen die iemand moet hebben in onze democratische orde, beschermd moeten worden tegen diegenen buiten onze grenzen die het wensen te ondermijnen.”[57]
Zonder meer opmerkelijk in het zoeken naar de juiste verhouding tussen het bieden van veiligheid en het behouden van de noodzakelijke vrijheden en rechten, is de bijdrage die politicoloog Alan Wolfe reeds in 2001 schreef, kort na de aanslagen. Zijn bijdrage is opmerkelijk omdat ze enerzijds een keuze lijkt te maken voor het opdrijven van de veiligheidsmaatregelen, zelfs als dit racial profiling inhoudt[58], maar hij anderzijds meent dat dit de liberale en democratische waarden en vrijheden niet aantast. De luchthavenveiligheid zal verstrakt worden, elektronische en andere vormen van communicatie zullen strak gecontroleerd worden, en de politie zal blijven uitgaan van raciale en andere profielschetsen om potentiële terroristen te onderscheppen. Maar net als in andere oorlogen, zo meent hij, zullen bepaalde burgerrechten ingebonden en andere opmerkelijk uitgebreid worden. In het voorbeeld dat hij hiervoor geeft gaat het echter enkel om de woon-, onderwijs- en gezondheidszorgrechten voor de veteranen en hun families die terugkeerden uit de Tweede Wereldoorlog. “Vóór die dag [11 september 2001]”, besluit Wolfe, “garandeerde het Amerikaanse politieke systeem, met al z’n tekortkomingen, een niveau van persoonlijke vrijheid en democratische stabiliteit dat waar ook in deze wereld uitzonderlijk is. Dat is niet veranderd en zal niet veranderen omdat sommige fanatici ons zozeer haten omdat we zoveel dingen goed doen.”[59]
Ook Floyd Abrams steunde de Patriot Act “ondanks de duidelijke bedreigingen voor de burgerrechten”. Zijn steun vloeide voort uit de overtuiging dat de omvang van de dreiging voor de individuele rechten van de Amerikaanse burgers zonder voorgaande is in de geschiedenis. Niet het land zelf loopt het risico vernietigd te worden, wel lopen de mensen enorme risico’s, zo meent Abrams. Het lijkt alsof hij toch de meer gematigde kaart trekt in zijn verdediging van de genomen maatregelen door te verwijzen naar het blijvend belang van de Bill of Rights voor de ‘vrije maatschappij’, maar een verdere toelichting van zijn visie trekt deze gematigdheid toch in twijfel. Zo verwijst hij naar Laurence Tribe en diens oproep uit de jaren ’50 om voorgestelde veranderingen aan de wet in situaties als deze permanent te maken. Dit doet vermoeden dat Abrams het eens is met het permanent maken van bijna alle tijdelijke maatregelen uit de Patriot Act, vier jaar na zijn artikel. “Mijn visie, in het kort”, schrijft de New Yorkse jurist, “is dat we moeten accepteren dat we nu op een niveau van kwetsbaarheid leven dat vraagt om pijnlijke stappen van een voortdurende aard in een inspanning om onszelf te beschermen. Bijgevolg, denk ik, moeten we bereid zijn om iets van onze privacy af te staan om een hoger niveau van toezicht op onze gedragingen te aanvaarden, zelfs om een bepaalde graad van confrontatie met het Vierde Amendement van de Grondwet van de Verenigde Staten te riskeren.”[60] Het enige waar Abrams geen compromissen wil over sluiten, is over het Eerste Amendement, maar dat ziet hij door de Patriot Act niet geschonden.
Ook de historicus Jay Winik is een voorstander van rechtenbeperkende maatregelen in de strijd tegen het terrorisme. Zijn standpunt, kort na de aanslagen, luidde dat, wanneer Amerika deze strijd wil winnen, dit moet via het vergaren van zoveel mogelijk relevante informatie. De vraag, meent hij, is hoe dit optimaal kan gebeuren. Hoewel hij stelt dat deze strijd zonder voorgaande is, vindt hij steun in de vroegere ingrepen in het rechtensysteem doorheen de geschiedenis. Die hebben, volgens hem, aangetoond dat ze kunnen gebeuren voor de tijd van de crisis, zonder daarom onherstelbare schade aan de vrijheden aan te brengen. “Wanneer onze natie opnieuw veilig is, dan zullen onze principes dat ook zijn”, zo zet hij zijn visie nog kracht bij.[61]
Vele verdedigers van deze harde aanpak en het primaat van de veiligheid boven rechten en vrijheden, doen dit vanuit het veel gehoorde en gelezen inzicht dat de grondwet geen zelfmoordpact is. Deze vooronderstelling wordt door vele analisten die zich gemengd hebben in dit debat gedeeld; maar lang niet bij iedereen leidde de zoektocht naar een efficiënte aanpak tot de overtuiging dat enkel de eenzijdige klemtoon op de veiligheid slaagkansen heeft.

3.2. Gematigde pleidooien voor de aanvaardbaarheid van het tijdelijk opgeven van bepaalde rechten

Naast de officiële op het niveau van de Amerikaanse regering gehanteerde visie over de prioriteit van het veiligheidsaspect boven de bestaande rechten, zijn ook vele andere inzichten en visies op deze problematiek ontstaan. Rechtenorganisaties, politici en academici hebben zich uitgesproken tegen een dergelijk eenzijdig beeld. Ze pleiten voor een genuanceerdere en gematigdere aanpak waarbij rechten en veiligheid niet noodzakelijk met elkaar in concurrentie staan.

3.2.1. Het pleidooi van de rechtenorganisaties
De scherpste critici voor de manier van werken die de regering van George W. Bush hanteert en die de veiligheid prioritair stelt boven burgerrechten en vrijheden, zijn ongetwijfeld de (mensen)rechtenorganisaties. Ann Beeson, een mensenrechtenadvocate van de American Civil Liberties Union (ACLU), ziet angstige cliënten, verstoorde gemeenschappen, uitvoerende macht zonder voorgaande, geheime rechtbanken, bevelen om te zwijgen en een ongeïnteresseerd publiek. “Bijna dagelijks”, schrijft ze, “duikt een burgerrechtencrisis op.”[62] Toch mag dit niet de bestaande misvatting ondersteunen als zouden (mensen)rechtenorganisaties absoluut tegen elke aanpassing van de wet ten voordele van een verscherpte veiligheid zijn. Het verzet van deze organisaties tegen voornamelijk de Patriot Act is ingegeven door de radicale keuze die door de Amerikaanse regering werd en wordt gemaakt om de veiligheid boven het belang van de rechten te stellen. In die zin pleit bijvoorbeeld een organisatie als de American Civil Liberties Union (ACLU) dan ook niet voor de afschaffing van de Act, maar wel om een herziening van de omstreden secties die een flagrante inbreuk op voornamelijk het recht op privacy inhouden.
Al meteen na het overhaast goedkeuren van de Patriot Act, klonk scherpe kritiek vanuit de hoek van de rechtenorganisatie. Laura Murphy, directeur van het ACLU-kantoor in Washington, bijvoorbeeld stelde dat de Act de kans gemist had om “veiligheid te maximaliseren en, tegelijkertijd, nadelige effecten voor Amerika’s vrijheid te minimaliseren”.[63] In zijn artikel Analysing Terrorism and Counter-terrorism[64] wijst Ronald Crelinsten nochtans terecht op het potentiële gevaar dat besloten ligt in het ontnemen van rechten aan bevolkingsgroepen en minderheden. “(…) [D]iscriminatoire sociale beslissingen en het politiek viseren van sociale bewegingen of particuliere gemeenschappen”, zo schrijft Crelinsten, “kan eveneens zo’n [terroristische] beweging uitlokken van de zijde van de gecontroleerden, en daardoor het gevaar van de self-fulfilling prophecies in het rijk van de gecontroleerden doen uitkomen. Dit dilemma is in het bijzonder opvallend geworden na de aanvallen van 11 september, in het bijzonder met betrekking tot de Arabische en moslimgemeenschap in het Westen.”
Eén van de luidst klinkende stemmen vanuit de hoek van de rechtenorganisaties is ongetwijfeld die van Kenneth Roth, de Executive Director van Human Rights Watch. In een artikel dat in de Boston Globe[65] verscheen, schreef Roth in een opinieartikel: “Het opgeven van rechten voor ‘veiligheid’ mag taai en pragmatisch lijken, maar het is vol van gevaar. Door het voortbrengen van nieuwe wrevel, het beslag leggen op wegen van vredevol verschillen van mening, en het ondermijnen van de internationale standaarden die helpen te verklaren waarom terrorisme fout is, riskeert het ons bloot te stellen aan nog grotere gevaren. Het is tijd voor het juiste soort van gevoeligheid.” Voor Roth versterken mensenrechten en veiligheid elkaar. Toch, zo meent hij, is de Amerikaanse retoriek over het belang van de mensenrechten niet in overeenstemming met de eigen houding en de buitenlandse politiek. Die houding toont aan dat de regering de mensenrechten zag en ziet als een hindernis in de strijd tegen het terrorisme, eerder dan als een deel van de antiterroristische inspanningen. De tendens om mensenrechten te negeren, aldus Roth, is gevaarlijk counterproductief. Het gevaar is dat het nieuwe rekruten voor de terroristen voortbrengt, mogelijke antiterroristische geallieerden zich doet afkeren, en het de inspanningen verzwakt om nieuwe terroristische aanslagen af te slaan. De nood om op korte termijn de mensenrechten te negeren omwille van de strijd tegen het terrorisme, kan een gevaarlijk boemerangeffect hebben.[66]
De politiek die gevoerd wordt, aldus Roth, is een politiek die meer speelruimte biedt voor veiligheidsmaatregelen op korte termijn. Dit stuurt het gevaarlijke en counterproductieve signaal uit dat het aanvaardbaar is om het respect voor het leven van elke persoon te vervangen door de visie dat het doel de middelen heiligt. “De veiligheidsdreiging die gesteld wordt door het terrorisme”, zo besluit hij, “moet niet het belang van mensenrechten verduisteren. (…) Een antiterroristische politiek die de mensenrechten negeert, is een geschenk voor de terroristen. Het herbevestigt de gewelddadige instrumentalisatie die het terrorisme voortbrengt aangezien het de publieke steun ondermijnt die nodig is om het terrorisme te verslaan. Een sterke mensenrechtenpolitiek kan niet de acties van veiligheidsmachten vervangen, maar het is een essentiële aanvulling.”[67]
In een Briefing Paper voor de United Nations Commission on Human Rights uit 2003, spitste HRW zich nog meer toe op de internationale invalshoek: “Veel van de maatregelen die door de regering van de VS werden aanvaard na de aanvallen van 11 september, schonden fundamentele voorzieningen van de internationale mensenrechten en het humanitaire recht.” Vervolgens wordt verwezen naar arbitraire en geheime gevangenzetting van niet-burgers, geheime deportatie en verhoren van terrorismeverdachten, de autorisatie van militaire commissies om terroristen die geen burger zijn te berechten, het falen om de Conventie van Genève toe te passen, en militaire gevangenzetting zonder aanklacht of toegang tot een advocaat omdat ze bestempeld worden als enemy combatants.[68]
De Secretaris-Generaal van Amnesty International, Irene Khan, ging in haar bijdrage voor het Amnesty International Report 2003[69] nog een stap verder en schreef: “Al te vaak schaden de veiligheidsmaatregelen de onschuldigen, zowel als de schuldigen. Al te vaak buiten politieke leiders publieke angsten en vooroordelen uit om aansprakelijkheid te vermijden en hun eigen belangen te promoten. (…) Maar de beperkingen op vrijheid hebben niet noodzakelijk de dividenden op veiligheid verhoogd. Een grotere nadruk op veiligheid, heeft van de wereld geen veiliger plaats gemaakt, maar het integendeel gevaarlijker gemaakt door de mensenrechten te beknotten en de regel van de internationale wet te ondermijnen; door de regeringen te beschermen tegen nauwkeurig onderzoek, door het verdiepen van de verdeling tussen mensen van verschillende godsdiensten en origines; en door de aandacht af te leiden van knagende conflicten en andere bronnen van onveiligheid.” Al verwijst Khan in deze paragraaf niet rechtstreeks naar de VS, toch wordt uit wat volgt duidelijk dat het één van de geviseerde staten is. Vooral de gevangenzetting van terrorismeverdachten zonder enige vorm van proces, de deportatie van mensen, en het viseren van bepaalde gemeenschappen omwille van hun ras, religie of oorsprong, zijn een doorn in het oog van Amnesty.
Ook het Lawyers Committee for Human Rights is in haar document Assessing the New Normal[70] van 2003 erg scherp voor de houding van de Verenigde Staten in haar strijd tegen het terrorisme. Het Comité haalt scherp uit naar de vrijgeleide die de VS, door haar dubbelzinnige houding tegenover de mensenrechten, geeft aan landen die het zo al niet nauw nemen met deze rechten. Niet alleen eist de huidige counterterroristische politiek immers een zware tol van de Amerikaanse waarden, bovendien zien opportunistische regeringen hun kans schoon om dit te interpreteren als een goedkeuring voor de eigen schendingen. Daar komt nog bij dat de Amerikaanse regering een oogje dichtknijpt wanneer van andere landen in de strijd tegen het terrorisme inlichtingen worden verkregen die werden bekomen via methodes die de rechten van de mens schenden.
Meteen na de aanslagen van 11 september – reeds op 1 november 2001 – publiceerde ook een uitzonderlijke coalitie van 48 humanitaire, religieuze, mensenrechten- en burgerrechtenorganisaties een document waarin aanbevelingen werden gedaan voor een gepast antwoord op de aanvallen. Daarbij werd in het bijzonder het belang van de mensenrechten en het humanitaire recht onder de aandacht gebracht, voor een politiek waarbij de misdadigers berecht konden worden en toekomstige aanvallen konden worden vermeden. “Wij zijn ervan overtuigd”, zo klonk het in het document, “dat we de vereisten van de veiligheid kunnen verzoenen met de zegeningen van de vrijheid. (…) Globale veiligheid is versterkt door het succes van open gemeenschappen die het respect voeden voor de regel van de wet, tolerantie promoten, de rechten van mensen op vrijheid van meningsuiting en vredevol verschil van mening garanderen.”[71] Veiligheid en gerechtigheid worden hier gezien als elkaar versterkende doelen die steunen op de promotie van de mensenrechten voor iedereen. Ten slotte wezen de organisaties ook op het gevaar dat bestaat dat de strijd tegen het terrorisme door andere landen gebruikt zal worden als een voorwendsel om repressie te rechtvaardigen, indien de VS niet blijvend de mensenrechten respecteert.
Het zijn dergelijke oproepen tot het handhaven van de verworven rechten en vrijheden in het verdichten van het veiligheidsnet, die de critici van de rechtenorganisaties ervan overtuigen dat ze een weinig realistische visie hebben op de counterterroristische en veiligheidspolitiek. Toch is het, naar onze mening, niet terecht om ze in dit debat globaal te plaatsen onder de vlag van de rechtenabsolutisten. Het klopt dat ook dergelijke standpunten weerklinken, zelfs in bovenstaand argument, maar wie zich meer verdiept in de documenten van de meeste van deze organisaties, vindt een toch wat subtielere visie, die de critici tegenspreekt. Veel van de zogenaamde rechtenabsolutisten erkennen het recht om in uitzonderlijke omstandigheden afbreuk te doen aan fundamentele rechten.[72] De woorden van Jamie Fellner, verbonden aan HRW, kunnen dit standpunt verduidelijken. “Bijvoorbeeld”, stelde hij tijdens een rondetafelgesprek, “heb ik er geen probleem mee als elke persoon in de luchthaven gefouilleerd moet worden. Het is een inbreuk op mijn vrijheid. Het werkt op de zenuwen. Maar ik heb in dit geval geen probleem met het opofferen van mijn vrijheid voor veiligheid. Waar ik een probleem mee heb, is als de regering mensen zoekt op een irrationele en discriminatoire basis. Ik wil vragen: Is de maatregel gerechtvaardigd? Is het aangepast? Is het proportioneel? Is het non-discriminatoir? Mensen lijken te denken dat rechtenactivisten absolutisten zijn. Er zijn heel weinig absolute rechten. Marteling is ontolereerbaar – vrijheid om niet gemarteld te worden is een absoluut recht. Maar in termen van vrijheid is er ruimte voor ruilen.”[73] De stellingname van de meeste rechtenorganisaties ligt in deze lijn. Het is dus geen visie die het belang van de veiligheid miskent, maar een positieve keuze om ook de vrijheden en rechten zo weinig en zo beperkt mogelijk te schenden.

3.2.2. Het pleidooi van de Amerikaanse politieke opponenten
Ook de Amerikaanse politici lieten zich niet onbetuigd in het debat rond de verregaande maatregelen die vooral met de Patriot Act waren genomen. Al steunde een grote meerderheid de Act bij de voorlegging aan het Congres, en werd ook een meerderheid gevonden in maart 2006 om de nauwelijks aangepaste tijdelijke maatregelen permanent te maken, toch waren er van in het begin al dissidente stemmen. Eén van de belangrijkste was zonder meer de democratische senator Russ Feingold.
In een speech op 25 oktober 2001 in de Senaat riep Feingold de President en de vertegenwoordigers van het volk reeds op om behoedzaam om te springen met de rechten en vrijheden. “Natuurlijk”, zo zei hij, “is er geen twijfel dat, als we leefden in een politiestaat, het eenvoudiger zou zijn om terroristen te vatten. Als we leefden in een land dat de politie toeliet om je huis te doorzoeken op elk moment, voor elke reden; als we leefden in een land dat de regering toestond om je mail te openen, je telefoonconversaties af te luisteren, of je email communicaties te onderscheppen, als we leefden in een land dat de regering toestond om mensen onbeperkt in de gevangenis te houden, gebaseerd op wat ze schrijven of denken, of gebaseerd op de loutere verdenking dat ze niets goeds in de zin hebben, dan zou de regering zonder twijfel meer terroristen ontdekken en arresteren. Maar dat zou waarschijnlijk niet een land zijn waarin we zouden willen leven. (…) Het beschermen van onze vrijheid is één van de belangrijkste redenen dat we nu geëngageerd zijn in deze nieuwe oorlog tegen het terrorisme. We zullen die oorlog verliezen zonder een schot te lossen als we de vrijheden van de Amerikaanse mensen opofferen.”[74]
Ook de republikeinse senator Dennis Kucinich uitte in een debat over de instelling van militaire tribunalen voor terrorismeverdachten algemeen geldende bezwaren bij de inbreuken op de wet. “We zouden nooit zo angstig mogen zijn dat we denken dat we op één of andere manier een grote mate van veiligheid kunnen winnen door de Bill of Rights opzij te zetten of enig ander gewijd legaal principe dat de grondslag van onze samenleving vormt”, zei hij.[75]
Maar deze politieke proteststemmen waren eerder zeldzaam. De echte kritiek begon te groeien in 2002, toen de omvang van enkele maatregelen duidelijker werd, maar kreeg pas echt een behoorlijke omvang bij het uitlekken van de zogenaamde Patriot Act II in 2003. Op dit uitlekken volgde een storm van kritiek in het Congres en zelfs binnen de Republikeinse Partij.[76]
Niettemin blijkt zelfs tot op vandaag dat heel wat Amerikaanse politici, vermoedelijk onder de indruk van de luide roep om veiligheid van de burgers, nog niet de moed hebben gevonden om iets anders te verdedigen dan de prioriteit van de veiligheid op de burger- en mensenrechten. Er weerklinkt protest tegen een verdere erosie van de rechten, zoals bij het maandenlange debat rond het permanent maken van tijdelijke maatregelen uit de Patriot Act, begin 2006. Maar uiteindelijk trokken ook hier de hardliners aan het langste eind. De roep van bepaalde politici, ondersteund door de stemmen van rechtenorganisaties, weerklinkt, maar lijkt voorlopig niet tot meer in staat dan het afremmen van bepaalde beslissingen.
De politieke actie die tot hiertoe het meeste effect heeft bereikt in het afremmen en bijsturen van de genomen maatregelen is ongetwijfeld het indienen van de zogenaamde Safe Act (Security and Freedom Enhancement Act of 2005)[77] op 6 april 2005. Deze Act had tot doel de Patriot Act te verbeteren en redelijke beperkingen te stellen aan het toezicht en het toekennen van bevelschriften tot huiszoekingen en voor andere doelen. In het 77 bladzijden tellende document werden voorstellen gedaan om onder andere de telefoontap te beperken (Sectie 206), de toekenning van bevelschriften in te dijken (Sectie 213), de privacy te beschermen bij bijvoorbeeld bibliotheekbezoek (Sectie 215), en voor de bijsturing van de definitie van intern terrorisme (domestic terrorism) (Sectie 802). Ook al ging een meerderheid van de leden van het Congress niet mee in de oproep van Nadine Strossen, de voorzitster van de ACLU, om de Safe Act goed te keuren[78], toch heeft de Act zonder meer haar verdiensten en heeft ze mee de regering gedwongen tot enkele ‘toegevingen’ op de oorspronkelijke Patriot Act.
Niettemin noemde de democratische politicus Dennis Kucinich de aangebrachte veranderingen “oppervlakkig” en “van weinig of geen impact op het vrijwaren van onze vrijheden”.[79] En de ACLU betreurde dat bij de goedkeuring van de hernieuwing van de Patriot Act niet de weg van het gezond verstand werd gevolgd, en kondigde aan de strijd om hervorming verder te zullen zetten. Ook volgde een nieuwe oproep aan het adres van de politici om te blijven aandringen op de bijsturing van de Act tot die de nodige garanties biedt voor de bescherming van de verworven rechten. “Onze verkozen vertegenwoordigers”, zei ACLU bij monde van haar vertegenwoordigster in Washington Caroline Fredrickson, “moeten luisteren naar de miljoenen Amerikanen die eisen dat we zowel veilig als vrij zijn (…).”[80]

3.2.3. Het pleidooi van gematigde juristen, politicologen en filosofen
Het pleidooi van de rechtenorganisaties wordt ook gesteund door vele politieke of rechtsspecialisten. Hun visie is niet zozeer dat elke (genomen) veiligheidsmaatregel – om het met de woorden van de socioloog Amitai Etzioni uit te drukken – noodzakelijkerwijze ‘een staak door het hart van de grondwet slaagt’. Zo een visie zou zorgvuldig beredeneerde overwegingen hieromtrent in de weg staan. Zij proberen een signaalfunctie uit te oefenen en mee te werken aan het uitstippelen van een beleid dat niet méér op het spel zet dan nodig is. Zo waarschuwt Etzioni: “Als we proberen om enkel door het verhogen van onze verdedigingen om te gaan met terroristische aanvallen, zullen we zelfs nog meer van onze vrijheden van beweging, vergadering en handel moeten beteugelen.”[81] Etzioni zelf is nochtans niet principieel tegen het opschorten van bepaalde rechten, zoals het recht op privacy, wanneer daar een onmiskenbare nood aan is. Zo schreef hij enkele jaren vóór de aanslagen nog dat met de nieuwe technologieën ook meer armslag moest gegeven worden aan de veiligheidsdiensten om de veiligheid van de burgers te waarborgen. “(…) [H]et opgeven van een bepaalde mate van privacy”, meende hij, “is precies wat het algemeen welzijn vereist. En, met een beetje goede wil, kunnen we de indringende gevolgen matigen.”[82]
Ed O’Brien wijst erop dat een dergelijk evenwichtig beleid er enkel kan komen wanneer men oog blijft hebben voor de belangen van alle betrokken partijen. Hij verwijst ook naar de woorden van George Kennan, de voormalige Amerikaanse Ambassadeur in Rusland ten tijde van de Koude Oorlog, die vreesde dat de angst Amerika intolerant, argwanend en wreed zou kunnen maken omdat het ertoe zou kunnen leiden dat het land zijn idealen opgeeft. “We zullen niet de democratie verdedigen”, schrijft ook O’Brien in navolging van Kennan, “als we onze fundamentele democratische waarden opgeven ten voordele van onze veiligheid.”[83] Zelfs vanuit consequentialistisch oogpunt, waarbij de baten van bepaalde maatregelen tegenover de kosten worden gezet, zal het antwoord zelden duidelijk zijn en zullen vele beslissingen ter discussie staan, meent de jurist Philip Heymann. De houding van John Ashcroft dat het Departement Justitie in zijn beslissingen zo ver moet gaan als mogelijk is binnen het legale kader om aan veiligheid te winnen, zelfs als dit op lange termijn ten koste gaat van de democratische vrijheden, vindt hij echter onaanvaardbaar. “(…) [H]et ergste gevaar voor burgervrijheden en mensenrechten dat voortkomt uit de naweeën van 11 september”, besluit Heymann, “is dat leiders zullen denken dat we niet bezorgd zijn om de niet-burgers in de Verenigde Staten, onverschillig voor het welzijn van mensen die verdrukt worden door despotische regeringen, bereid om zonder vragen ongelijke behandeling, gebaseerd op etniciteit, te aanvaarden, en niet in staat of onwillig om te zien dat er ruilen moeten zijn, zelfs onder onze eigen vrijheden. Een Amerikaans volk, bemoedigd om het respect te verdienen voor onze tradities en waarden, zal blijven zitten met heel harde keuzes. Dat is onvermijdelijk.”[84]
De verdedigers van deze positie halen vaak de woorden van rechter William Rehnquist uit zijn boek All the Laws but One aan. “De wetten”, zo schreef hij daar, “(…) zullen niet stil zijn in tijden van oorlog, maar ze zullen spreken met een ietwat andere stem.”[85] Deze stemmen, die vooral van juristen en filosofen komen, zijn bijzonder kritisch voor de harde lijn van de Amerikaanse regering en haar voorstanders. David Cole bijvoorbeeld maant aan tot voorzichtigheid in de wijze waarmee wordt omgegaan met de rechten, en hij herinnert zijn lezers aan de woorden van rechter Louis Brandeis tijdens een proces uit 1927 dat “angst repressie voortbrengt; dat repressie haat voortbrengt; en dat haat de stabiele regering bedreigt”.[86] Bovendien, stelt Cole, is ook het werken met dubbele standaarden, zoals dat in de huidige Amerikaanse veiligheidspolitiek gebeurt, een bedreiging voor de stabiliteit. De veiligheidsaanpak dient te gebeuren in respect voor de gelijke waardigheid en de fundamentele mensenrechten van alle personen. “De ware test van de rechtvaardigheid in een democratische maatschappij”, schrijft hij, “is niet hoe ze hen behandelt die een politieke stem hebben, maar hoe ze hen behandelt die geen stem hebben in het democratische proces.”[87] En precies daar valt nog heel wat bij te sturen, want het ‘nieuwe paradigma’ dat door de neoconservatieven in de strijd tegen het terrorisme wordt gehanteerd, is er één dat niet-burgers – in het bijzonder in oorlogssituaties – dezelfde rechten als burgers ontzegt. Het is een illusoire lijn die getrokken wordt tussen vreemdelingen en burgers, zo meent Cole, en die ook terug te vinden is in twee van de meest beschamende periodes uit de Amerikaanse geschiedenis: tijdens WOII en tijdens de vervolging van communisten.[88] Analoog aan wat David Cole schrijft, wijst National Review medewerker John Derbyshire erop dat de rechtenverdedigers op z’n minst daarin gelijk hebben dat de waarheid het eerste oorlogsslachtoffer is, en vrijheid vaak het tweede.[89]
In februari 2002 publiceerden zeven academici[90], gesteund door het Institute for American Values en talloze andere intellectuelen, een open brief waarin zij de strijd tegen het terrorisme gerechtvaardigd noemden en steunden. Tegelijk riepen zij de regering op haar toevlucht te nemen tot de inzet van proportionele en moreel gerechtvaardigde middelen, volgens de principes van de rechtvaardige oorlog en met verantwoordelijkheidszin voor het behoud van de publieke orde. “We vechten om onszelf te beschermen, maar we geloven ook dat we vechten voor die universele principes van de mensenrechten en de menselijke waardigheid die de beste hoop vormen voor de mensheid.”[91] De bescherming van burgerrechten, meent ook Alan Brinkley, moet, in de strijd die gevoerd wordt, een aanzienlijk gewicht krijgen dat opweegt tegen de vereisten van orde en veiligheid. Dat is geen bescherming van alle burgerrechten vanuit een reflex, maar vanuit de zorg om een evenwichtig beleid.[92] Zo een evenwichtig beleid, meent Nadia Urbinati, kan niet gebouwd zijn op de onbediscussieerde prioriteit die de Amerikaanse regering aan veiligheid heeft gegeven. Dat die veiligheid een probleem is en dat er een noodzaak is om de levens van burgers te beschermen tegen terroristische aanslagen, ontkent ook zij niet. Maar dat betekent nog niet dat zij die er andere opinies op nahouden dan die van het officiële beleid, en opteren voor een belangrijkere rol voor de burgerrechten, de mond moeten gesnoerd worden als defaitisten of anti- patriottisten.[93]
Het is ook de analyse van Nancy Chang dat het dit soort van inbreuken zijn op het Eerste, het Tweede, het Vierde, het Vijfde en het Zesde Amendement die maken dat de Bill of Rights een slachtoffer in de huidige strijd tegen het terrorisme genoemd kan worden. “En zoals onze persoonlijke vrijheden wijken”, zo vult ze aan, “zo ook wijken de democratische waarden die ons definiëren als natie: de wetgeving, aansprakelijkheid van de regering, publieke participatie in het beslissingproces, en tolerantie voor de uitdrukking van onpopulaire meningen.”[94]
Opmerkelijk in het hele discours omtrent een gematigde aanpak van de burger- en mensenrechten in de strijd tegen het terrorisme, is het pleidooi van jurist en politicoloog Bruce Ackerman die zijn eis om ook in tijden van nood de burgerrechten te beschermen en niet bloot te stellen aan repressieve wetten, tracht te verzoenen met een voorstel om een alternatieve grondwet te creëren die van kracht kan worden tijdens noodsituaties. Hij begrijpt dat dit een gevaarlijke zaak is, maar het moet een antwoord zijn op de dreigende (permanente) aftakeling van de rechten in crisissituaties enerzijds, en een soort van absolutistische verdediging van de traditionele vrijheid die de regering verlamt en haar de middelen ontneemt die effectief kunnen zijn in de strijd tegen het terrorisme anderzijds. Toch is dit ook volgens hem niet de ultieme oplossing om de huidige spanning tussen veiligheid en rechten in noodsituaties definitief op te lossen. Al blijft hij een realistisch voorstander: “We moeten bouwen aan een nieuwe grondwet voor de noodsituatie, maar met bescheiden verwachtingen. Als de terroristische aanvallen te frequent zijn, zal geen enkele wettelijke structuur ons redden van een burgerrechtenramp.”[95] De beslissing of een bepaalde situatie – na een eigenlijke aanval – een crisissituatie is, en of en hoe lang de noodwetten aangehouden dienen te worden, verbindt Ackerman aan de mening van een grote meerderheid. Voor de voortzetting van de noodwetten moet volgens hem een steeds groeiende meerderheid zijn: zestig procent voor de verlenging met een eerste twee maanden, zeventig procent voor een nieuwe verlenging, enzovoort (supermajoritarian escalator). Hij ziet hiervoor een (onvolmaakt) voorbeeld in de Canadese Emergencies Act die vier types van noodsituaties onderscheidt: natuurrampen, bedreigingen van de publieke orde, internationale noodsituaties en oorlogssituaties. In Ackermans visie op een dergelijke Emergency Constitution is de rol van het gerecht in eerste instantie klein. Het is de meerderheid die beslist, het gerecht werkt in dit soort situaties te traag, meent hij. De rol van het gerecht komt later, wanneer het een belangrijk tegenwicht kan vormen bij de voortzetting van het noodregime. Het is in staat om op die manier roekeloos gedrag aan te tonen en bij te sturen, en ook zelf borg te staan voor eerlijke processen en het beschermen van de individuele rechten.[96]
Ackermans voorstellen zijn ook bij andere gematigde auteurs niet zonder kritiek gebleven. David Cole bijvoorbeeld bekritiseerde niet alleen Ackermans fundamentele idee van de emergency constitution en de supermajoritarian escalator, maar ook zijn idee van preventieve aanhouding en vastzetting dat, volgens Cole, ongefundeerd blijft. Cole gelooft best dat Ackermans systeem zou kunnen werken, maar stelt dat het slechts een tijdelijke oplossing biedt en dat op de aanhoudende problemen zo geen antwoord wordt geboden. Bovendien zijn er meerdere mogelijkheden om een antwoord te geven op dreigingen. Alleen al na 11 september zijn er reeds verschillende antwoorden gegeven: verhoogde bewaking, nauwere samenwerking tussen veiligheidsdiensten en de instellingen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de wet, uitgebreidere sancties voor criminaliteit, etnische screening, en ga zo maar door. De focus van Ackerman, aldus Cole, ligt vooral op de preventieve detentie, en dat is een soms aanvaardbare maar nogal eenzijdige en, in dit geval, ook ongefundeerde aanpak.[97] Ackermans visie, gaat Cole verder, steunt op drie in vraag te stellen premissen. Ten eerste is zijn vertrouwen in de wetgevende macht te groot, terwijl hij te geringschattend omgaat met de mogelijke rol van het gerecht; ten tweede is zijn supermajoritarian escalator grotendeels irrelevant omdat het ongevoelig is voor maatregelen die voor een langere termijn genomen dienen te worden én voor mogelijke aantasting van de burgerlijke vrijheden; en ten derde gaat hij er ten onrechte vanuit dat de terroristische bedreiging een korte levensduur heeft.[98]
In een omstandig artikel[99] reageerden ook de juristen Laurence Tribe en Patrick Gudridge op de voorstellen van Ackerman. Zij uitten eveneens verschillende kritieken op het idee van een Emergency Constitution die zij bestempelen als een interessant gedachtenexperiment, maar, omwille van z’n ongrondwettelijkheid, ook niet meer dan dat. Ackerman, zo menen zij, vermijdt de, nochtans fundamentele vraag, wat dan precies die machten tijdens noodsituaties zouden kunnen zijn. Bovendien zijn zij niet overtuigd van het resultaat van de supermajoritarian escalator die, volgens hen, niet noodzakelijk zal leiden tot gematigdheid, maar eveneens kan leiden tot extremen, gedreven door individuele concessies in het zicht van een groeiende consensus, waardoor precies het omgekeerde bereikt wordt van wat Ackerman op het oog heeft. Een dergelijke politiek van extremen zal op z’n minst leiden tot het verstoren van een politiek van voorzichtige beoordeling, van respect voor grenzen, en van de erkenning van het meningsverschil.
Verder vinden ze ook dat Ackerman te bereidwillig is om de mensenrechten – met uitzondering van het recht om niet gemarteld te worden – op te offeren, en maakt hij een te scherp onderscheid tussen ‘normale situaties’ en ‘noodsituaties’ waardoor enkel deze beide polen worden gezien. Tribe en Gudridge menen ook dat Ackerman’s voorstel onnodig is omdat de wet reeds heel wat mogelijkheden biedt om in de uren na een aanval in te grijpen. Voor wat de maanden daarna dan weer betreft, is het weinig waarschijnlijk dat nieuwe aanslagen zullen plaatsvinden. Terwijl Ackerman opteert voor de vraag naar institutionele aanpassingen in noodsituaties, geven Tribe en Gudridge liever prioriteit aan het benadrukken van de individuele rechten. Dit mag ons echter niet weerhouden om de nodige pragmatische stappen te nemen, zo besluiten ze, zonder uit het oog te verliezen dat ook het voortbestaan van de dingen uit het verleden wordt verzekerd. “We zouden de wil moeten hebben om de mogelijkheid te behouden om te erkennen dat wat we niet hebben uitgewist, niet mogen uitwissen (…).”[100]
Eén van de gematigde stemmen in het veiligheid-rechtendebat die zonder twijfel het luidst heeft geklonken, is die van de Canadese filosoof en journalist Michael Ignatieff. Met zijn boek The Lesser Evil heeft hij een stevig gefundeerde bijdrage geschreven tegen het primaat van de veiligheid, maar ook tegen de absoluutheid van rechten. “Een democratische grondwet staat in geval van nood tot op zekere hoogte opschorting van rechten toe”, schrijft Ignatieff op de eerste bladzijden van zijn boek. “De rechten hebben dus niet altijd het primaat. Maar noodzaak heeft dat evenmin. Zelfs in tijden van reëel gevaar moeten politieke autoriteiten bewijzen dat beknotting van rechten gerechtvaardigd is.”[101] Deze rechtvaardiging is echter geen carte blanche voor de politici om in noodsituaties te ontsnappen aan de democratische controlemechanismen. Snel kunnen handelen in deze situaties, is zonder meer vereist, dus kan bijvoorbeeld voor sommige gevallen het parlementaire overleg te traag gaan. Het uitschakelen is echter een verdere en niet te aanvaarden stap, want het is precies dit overleg dat niet alleen de belangen van de meerderheid dient, maar ook de rechten en vrijheden van individuen respecteert.
De visie die Ignatieff in zijn boek verdedigt, houdt het midden tussen de argumentatie van de rechtenabsolutisten die pleiten voor de onaantastbaarheid van de bestaande rechten en vrijheden, en de verdediging van hen die menen dat veiligheid de absolute prioriteit heeft op het rechtensysteem, waardoor de regering de vrijheid heeft om de wet naar z’n hand te zetten in tijden van noodsituaties en tot zo lang die noodsituatie duurt. Ter bescherming van de democratie, stelt Ignatieff, kunnen we soms niet anders dan beslissingen nemen die de zo fundamenteel geachte waardigheid aantasten. De uitdaging bestaat er dan in de schade zoveel mogelijk te beperken. Het zijn ingrepen met een problematisch karakter die – precies ook daarom – specifiek gericht moeten zijn, en voor een zo klein mogelijk aantal mensen mogen gelden, enkel in het uiterste geval genomen mogen worden en onder kritisch toezicht van een open democratisch systeem blijven staan.
Ignatieff zelf vat deze visie als volgt samen: “Wat werkt is niet altijd juist. Wat juist is, werkt niet altijd. In sommige gevallen moeten rechten wijken voor veiligheid, maar dan moeten daar wel goede redenen voor zijn en de beknotting van rechten moet duidelijk zijn afgebakend; anders zullen rechten al snel elke waarde verliezen. Aan de andere kant is een grondwet geen zelfmoordpact: rechten mogen de uitoefening van gezag niet zo verregaand inperken dat er van resolute actie geen sprake meer kan zijn. Tot slot: ook internationale normen zijn van belang.”[102] Dit is het kiezen voor het minste kwaad, waarbij niet kan en hoeft verhuld te blijven dat de ‘noodzakelijke dwang’ waarmee men zich geconfronteerd ziet, moreel problematisch blijft, maar vermoedelijk toch de beste oplossing stelt voor het probleem. In de oorlog tegen de terreur gaat het er niet alleen om of we dit (geringere) kwaad helemaal kunnen vermijden, wel of kan vermeden worden dat het uitgroeit tot groot kwaad. “Daartoe”, verheldert Ignatieff, “moeten wij ons naar mijn mening allereerst vastleggen op twee basisprincipes – het behoudende principe (dat we de vrije instellingen die we hebben, willen behouden) en het waardigheidsprincipe (dat we personen behoeden voor ernstige schendingen) – en dan de gevolgen beredeneren van verschillende handelswijzen; hierbij moeten we eventuele schadelijke gevolgen incalculeren en een rationeel oordeel vormen welke handelswijze de twee principes het minst zal schaden.”[103] Vanuit dit basisinzicht stelt Ignatieff verschillende maatstaven voor om over te gaan tot dit ‘minste kwaad’ in de strijd tegen het terrorisme:
1. De waardigheidstoets: wordt de individuele waardigheid aangetast; wordt de fundamentele keuze voor de mensenrechten (b.v. verbod op marteling) geschonden?
2. De behoudstoets: is het echt noodzakelijk om af te wijken van de gevestigde rechtsnormen?
3. De doelmatigheidstoets: bieden de maatregelen op middellange en lange termijn meer of minder veiligheid?
4. De laatste uitwegtoets: zijn middelen met een minder dwingend karakter geprobeerd, en was dit zonder resultaat?
5. De open democratische toetsing: hebben de maatregelen de toets van de wetgevende en rechterlijke macht doorstaan – op het moment zelf of zo snel mogelijk daarna?
6. Gebeurt de strijd in respect voor de opvattingen van de mensheid en in volle naleving van de internationale verplichtingen? (“Een democratie moet vechten met één hand op haar rug gebonden, dat behoort tot haar wezen. Het behoort ook tot haar wezen dat ze juist om die reden haar vijanden de baas is.”)[104]
Tot slot verwijzen we hier kort ook nog even naar de visie van de jurist Ronald Dworkin. Ook hij wijst op een verschuiving in de Amerikaanse post-9/11 politiek in de richting van een aanpak die niet consistent is met de gevestigde wetten en waarden. Dat was voorheen ondenkbaar, meent hij. Toch hoeft het feit dat dit tot weinig weerstand heeft geleid, niet te verbazen; 11 september was dan ook verschrikkelijk en bewees dat de vijanden van Amerika nog machtig waren. Het is in de angst die uit zo’n drama’s voortvloeit dat de mensen- en burgerrechten het kwetsbaarst zijn. Dat is nu niet anders. Toch blijft de vraag in welke mate de nieuwe maatregelen werkelijk bijdragen aan het voorkomen van toekomstige aanvallen. “De regering van de VS is al te ver gegaan in het verdringen van de constitutionele en legale rechten die we ontwikkeld hebben als onze eigen nationale standaard”, schrijft Dworkin. “Natuurlijk zijn we bang van de macht van de terroristen om opnieuw te doden, misschien zelfs op een grotere schaal. Maar wat onze vijanden door middel van hun terreur vooral hopen te bereiken is de vernietiging van de waarden die zij haten en wij koesteren. We moeten die waarden zo goed mogelijk beschermen (…).”[105]

4. Noodsituaties, balansen en een ethiek van de ‘politieke belofte’. Naar een persoonlijke positionering in het debat

Na de analyse van het debat en de verschillende posities omtrent de huidige beklemtoning van het veiligheidsaspect willen we een dubbele kritiek formuleren op de wijze waarop het debat tot op vandaag wordt gevoerd, en willen we tegelijk de bakens uitzetten van een ethiek van de ‘politieke belofte’, een belofte die inherent is aan elke verkiezing en verwijst naar het algemeen welzijn.

4.1. ‘Noodsituatie’ als politiek toverwoord voor het nemen van verregaande maatregelen

Sinds het terrorisme zich ook als een urgent binnenlands probleem heeft voorgedaan, en uit angst voor nieuwe aanslagen, is vooral Amerika meegesleurd in een stroom aan veiligheidsmaatregelen die niet noodzakelijk ook efficiënt blijken te zijn en vaak een inbreuk betekenen tegen de burger- en mensenrechten. Dat is ook de analyse van Laura Donohue die reeds kort na de aanslagen van 2001 schreef: “Wanneer aanslagen gebeuren, worden ze gezien als een falen van het systeem, een gebrek aan waakzaamheid dat enkel bijgestuurd kan worden door het invoeren van nieuwe maatregelen. (…) Ten gevolge van de vraag naar nóg striktere counterterroristische maatregelen, reageert niet enkel één, maar reageren vele geledingen van de regering op elke gebeurtenis. (…) Sommige gebieden [de auteur doelt hier op gebieden van veiligheidsmaatregelen] moeten versterkt worden. Maar in vele gevallen zouden zorgvuldige overweging van bestaande machten en grondwettelijke normen effectiever kunnen blijken dan de invoering van nieuwe.”[106]

4.1.1. Terrorisme als overschatte bedreiging
De zoektocht naar het samengaan van het staatsbestel en bijzondere machten om in te grijpen in noodsituaties, zo hebben we reeds eerder gezien, is geen recente ingeving. Alleen al in de twintigste eeuw waren dergelijke vragen aan de orde tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, tijdens de economische crisis van de jaren ’30 en uiteraard tijdens de Koude Oorlog. Nochtans vond de Duitse denker Carl Schmitt dat bijzondere machten tijdens noodsituaties geen deel konden uitmaken van de liberale democratie omdat een dergelijke democratie er niet zou kunnen in slagen om aan haar kernidentiteit vast te houden. Dergelijke uitzonderingsmaatregelen, zo meende hij, vereisen de uitoefening van een absolute autoriteit.[107] Schmitts inzicht geeft te denken, maar wordt genegeerd door de Amerikaanse regering die de dreiging van het terrorisme voorstelt als een bedreiging voor de fundamenten van de democratie; een voorstelling die de harde aanpak en de vergroting van de macht van de president moet vergoelijken.
Daarmee stuiten we op één van de meest hardnekkige premissen in het debat over wat de precieze invloed van het terrorisme op de democratische staatsstructuren is, en de daaruit volgende te nemen maatregelen. Terecht wordt het impact van het terrorisme niet geminimaliseerd – de huidige dreiging van al-Qaeda is zonder meer de gevaarlijkste internationale terroristische dreiging –, maar het is goed in dit verband ook te herinneren aan de woorden van de terrorisme-expert Paul Wilkinson die in zijn standaardwerk Terrorism versus Democracy schrijft: “Het zou een ernstige fout zijn om het belang van het nieuwe terrorisme van de al-Qaeda-beweging te overschatten. Er zijn veel grotere bedreigingen voor de veiligheid van de mensheid op lange termijn, gevaren die ook gecreëerd worden door menselijke activiteit: bedreigingen voor het globale milieu, bijvoorbeeld, zouden een veel hogere prioriteit moeten zijn in de agenda voor internationale samenwerking en actie. Noch mogen we de gevaren over het hoofd zien die gesteld worden door de mogelijkheid van oorlog tussen staten die in het bezit zijn van kernwapens.”[108]
Nogmaals: dit betekent uiteraard niet dat er geen veiligheidsmaatregelen genomen dienen te worden. Het huidige internationale terrorisme bracht het westen wel degelijk in een noodsituatie, en de grondwet is een levend document dat kan en moet aangepast worden aan nieuwe situaties[109], maar de hardheid waarmee bepaalde verregaande maatregelen aan de bevolking worden opgedrongen, vertrekt vanuit een verkeerd begrip van het werkelijke impact van terroristische aanslagen op de democratische staat en haar samenleving. Deze ‘noodsituatie’ betekent immers geen fundamentele bedreiging voor de democratie; al wordt ze wel als dusdanig uitgespeeld door bijvoorbeeld de Verenigde Staten met het oog op een vrijkaart om drastisch te kunnen ingrijpen in bepaalde politieke en juridische realiteiten. Wie dit in vraag durft te stellen, krijgt al snel de makkelijke maar doeltreffende kritiek over zich dat men niet durft z’n verantwoordelijkheid te nemen om mensen de bescherming te bieden die hen toekomt. Deze strategie is ongetwijfeld mee verantwoordelijk voor het behoorlijk zwakke politieke protest dat in Amerika zo opmerkelijk was.
Indien de terroristische acties wel degelijk een fundamentele dreiging zouden vormen voor de democratie, zou men vanuit een Walzeriaanse invalshoek, met een verwijzing naar de supreme emergency, kunnen stellen dat alle middelen geoorloofd zijn om het terrorisme de kop in te drukken. Het lijkt er sterk op dat dit ook de overtuiging was die leefde bij de neoconservatieve politieke leiders die de eerste vijf jaar na de dramatische gebeurtenissen van 2001 de macht in handen hadden. Niet enkel worden op militair en intelligence gebied alle registers opengetrokken, maar ook op het gebied van de terugdringing van de in het verleden verworven rechten. Het lijkt er sterk op dat dit precies ook de bewuste strategie is die gevolgd werd door de Verenigde Staten.

4.1.2. Over de correlatie tussen gesloten maatschappijen en vruchtbare voedingsbodems voor terroristen
Regeringen die bang zijn dat de democratie ondermijnd zal worden als niet drastisch wordt ingegrepen, de orde niet snel met harde hand wordt hersteld en dus het terrorisme de kop wordt ingedrukt door zo ver mogelijk te gaan in het sluiten van het veiligheidsnet, kunnen veel leren uit de conclusies die de economisten Alan Krueger en Jitka Malecková hebben getrokken naar aanleiding van hun onderzoek. Beide onderzoekers stootten in hun research naar mogelijke correlaties tussen enerzijds bepaalde aspecten van een bepaalde maatschappij en anderzijds de graad van aanwezigheid van terroristische handelingen in die maatschappij, op het feit dat die correlatie wel degelijk bestaat tussen burgerrechten en terrorisme. Krueger en Malecková weerlegden met hun studie niet enkel het vaak gehoorde vooroordeel dat er een significante relatie zou bestaan tussen armoede en terrorisme[110], ze vonden ook dat hoe vrijer een land is, hoe onwaarschijnlijker het is dat het een broedplaats van terrorisme zal zijn. “Behalve voor wat betreft de bevolking – grotere landen blijken meer terroristen te hebben – was de enige variabele die consequent geassocieerd was met het aantal terroristen de Freedom House index voor politieke rechten en burgervrijheden. Landen met meer vrijheid zullen opmerkelijk minder de geboorteplaats zijn van internationale terroristen.”[111] Alleen al omwille van mogelijke interne bedreigingen, zo kunnen we uit deze bevinding afleiden, zou het dus goed zijn om weinig of niet te raken aan de verworven rechten en vrijheden.
In een vaak aangehaalde uitspraak waarschuwde Thomas Jefferson dat een maatschappij die een beetje vrijheid inruilt voor een beetje orde geen van beide verdient en allebei zal verliezen.[112] Het is een vlijmscherpe uitspraak die in de analyses van de hierboven besproken specialisten dan misschien niet helemaal naadloos past, maar ze geeft wel te denken. Zeker in het kader van wat Krueger en Malecková recent hebben bevonden, lijkt er in Jeffersons bemerking meer waarheid te zitten dan we op het eerste gezicht zouden denken. Of een compleet behoud van de verworven rechten in crisissituatie mogelijk blijft, is zeer de vraag, maar het blijkt meer dan een onbeargumenteerd cliché te zijn dat het opgeven van vrijheden en rechten de maatschappij in realiteit zelden een verhoogde veiligheid zal bieden. Van daaruit is ook het pleidooi van veel gematigden voor het respecteren van mensen- en burgerrechten als waardevolle bijdrage in de strijd tegen het terrorisme te verklaren.
Als deze conclusie juist is – en er is weinig reden om daar aan te twijfelen –, dan dreigen staten die het terrorisme willen bestrijden door prioriteit te geven aan veiligheid precies het omgekeerde te bereiken van wat men voor ogen had. Hun maatregelen zullen een ondermijnend effect hebben. We zijn het dan ook eens met de directeur van het Center for National Security Studies, Kate Martin, die stelt dat de promotie van democratie, rechtvaardigheid en mensenrechten, op lange termijn, zal bewijzen een krachtiger wapen te zijn tegen het terrorisme dan de indringende rechtenopschortende maatregelen waarvoor nu vaak gekozen wordt. “Zolang terrorisme gezien wordt als een probleem dat aangepakt dient te worden met middelen van nationale veiligheid en wetsuitvoering, eerder dan door politieke middelen”, schrijft Martin, “zullen beleidsmakers consequent de voordelen onderschatten die voortvloeien uit het respecteren van burger- en mensenrechten in de strijd tegen het terrorisme. Maar democratie, rechtvaardigheid en mensenrechten promoten, zal, op lange termijn, bewijzen een machtig wapen te zijn tegen het terrorisme.”[113]

4.1.3. Naar een evenwichtig en realistisch veiligheidsbeleid
Waarschijnlijk – en begrijpelijkerwijze – is het voor politici moeilijk om zich hier bij neer te leggen, maar het is een feit dat men het veiligheidsnet nooit volledig kan sluiten; en hoe verder men gaat in de poging om dit toch te doen, hoe meer men evolueert naar een absolutistische politie- en veiligheidsstaat. Hoeveel rechten moet je opofferen voor hoeveel veiligheid, wetende dat de maatschappij nooit compleet veilig kan zijn voor terroristische aanslagen? Het is immers eigen aan terroristen dat ze plots op welk moment dan ook, waar dan ook kunnen toeslaan. Er is vaak relatief weinig voorbereiding nodig; er zijn zeker niet altijd grote financiële middelen nodig om aanslagen te kunnen plegen; er zijn weinig manschappen in te zetten, die ook vrij onzichtbaar in de massa kunnen opgaan; en zelfs ‘kleine’ aanslagen kunnen zeer effectief zijn in het verspreiden van angst. Maar door te reageren met steeds nieuwe en cumulerende initiatieven biedt men uiteindelijk de terroristen alsnog hun gewilde maar niet behaalde overwinning aan door de democratische openheid en vrijheid te ondermijnen met verregaande maatregelen.
Terecht wordt gezegd dat het niet mogelijk is om in de huidige situatie, waarin het terrorisme een zeer reële dreiging is in het leven van vele mensen, alle rechten en vrijheden van voorheen onaangetast te houden. Niet alle rechten zijn ook absoluut, ze tonen een zekere soepelheid die maakt dat de democratie zichzelf niet ondergraaft. Eén ervan is het verbod op doden, dat in bepaalde, zeer strikt afgegrensde gevallen overtreden mag worden. Ook andere rechten moeten met de nodige soepelheid benaderd kunnen worden als daar fundamentele en zwaarwichtige redenen voor bestaan. Een ontzegging van rechten aan bepaalde groepen is echter onaanvaardbaar. Opschortingen van rechten moeten uitzonderlijke en degelijk te rechtvaardigen ingrepen zijn. Collectieve maatregelen, die lijken op een collectieve bestraffing, al is de intentie heel anders en al gaat het erom het veiligheidsnetwerk te vernauwen, zijn in ieder geval niet te tolereren.
Informatievergaring vraagt soms mogelijkheden die indruisen tegen een strikte toepassing van het recht op privacy, en de noodzaak om preventief in te grijpen bij terroristische acties, zal soms leiden tot het onterecht ontnemen van de vrijheid van sommigen. Dergelijke inbreuken en fouten zullen ook in de toekomst niet te vermijden zijn. Niet zozeer zijn die tijdelijke inbreuken echter het grote probleem, wel de manier waarop de grenzen steeds verder worden verlegd, de privacy steeds sneller wordt geschonden, en de vermeende terroristen – ook zonder zwaarwegende bewijzen van schuld – hardhandig worden aangepakt en zelfs jarenlang worden vastgezet zonder dat ook maar één precieze aanklacht tegen hen werd ingediend. Heel wat maatregelen die werden genomen zijn niet enkel een inbreuk op de vrijheid van mensen, maar verhogen bovendien niet de veiligheid. “(…) [D]e regering”, meent ook de jurist Stephen Schulhofer, “(…) heeft teveel stappen gezet die aantoonbaar irrelevant zijn voor de bedreiging die al-Qaeda vormt; het opportunisme in de nasleep van 9/11 binnen de instellingen die de wet moeten handhaven, heeft succesvol de inspanningen gevoed om onderzoeks- en bewakingsmachten uit te breiden die totaal niet gerelateerd zijn aan het terrorisme.”[114] Tijdelijke opschortingen van rechten en vrijheden worden door weinigen aangevochten, maar de garanties voor het respecteren van bepaalde juridische en menselijke grenzen laten vaak te wensen over. Het is hier dat niet alleen rechtenorganisaties en de publieke opinie een rol te spelen hebben, maar ook de gerechtelijke instanties die in dergelijke situaties de scherprechter of zelfs het geweten van de natie kunnen zijn. Daar waar rechterlijke benoemingen echter nauw verweven zijn met politieke voorkeuren, zal zo’n rol indien niet onmogelijk dan toch behoorlijk bemoeilijkt worden.
Er moeten moeilijke afwegingen gemaakt worden in welk en wiens recht tijdelijk wordt ingebonden. We zien op z’n minst drie voorwaarden waaraan voldaan moet worden om inlichtingen- en politiediensten tijdelijk bevoegdheden te geven die botsen met burgerrechten. Een eerste voorwaarde is dat hiervoor goede redenen, zoals sterk beargumenteerde inzichten of conclusies, bestaan. Ten tweede moet de inbreuk op deze rechten omzichtig gebeuren en mag er door diensten of individuen geen misbruik gemaakt worden van de informatie die op deze manier vrijkomt. En ten derde moet dit gemonitored worden vanuit een onafhankelijk en overkoepelend orgaan dat van deze handelingen op de hoogte is, ze kan bekritiseren en, zelfs indien nodig, bijsturen of afbreken. Daarnaast moet ook de rechtbank een rol te spelen hebben in de evaluatie van de argumenten om over te gaan tot inbinding van bepaalde rechten. Dit zal echter op een objectieve en kritische wijze dienen te gebeuren.
In zijn boek The Naked Crowd bekritiseert Jeffrey Rosen echter niet alleen de politici die direct verantwoordelijk zijn voor de wijzigingen in de counterterroristische veiligheidsstrategieën en de daaruit voortvloeiende inbreuken op rechten en vrijheden, maar ook de houding van mensen in crisissituaties. Omwille van het feit dat mensen in angstwekkende situaties bewogen worden door emoties, eerder dan door argumenten, zo analyseert hij, richten zij zich naar het groepsgedrag. In deze beweging wordt een hoge graad van veiligheid gevraagd, en krijgen waarden als vrijheid en privacy een veel minder groot gewicht toegekend.[115] De publieke opinie hecht er soms meer belang aan om zich veilig te voelen dan om veilig te zijn. Als toeschouwers en als acteurs in de ‘Naakte Massa’ – leden van de massa die zelfs bereid zijn zich in al hun intimiteit te kijk te zetten – zijn we dus bereid om onze privacy op te geven voor een illusoir gevoel van een emotionele betrokkenheid en veiligheid, zo stelt hij. Al komt er misschien een dag waarop beseft zal worden hoe gemakkelijk alles werd prijsgegeven in ruil voor een gevoel van veiligheid.[116]
Het lijkt er op dat Rosen, alvast voor wat de Verenigde Staten betreft, gelijk krijgt met zijn analyse. De harde lijn politici die veiligheid boven rechten kiezen, zijn de politici die het nu voor het zeggen hebben. Zij hebben, met de woorden van Reg Whitaker, geprobeerd om een reeks van grenzen uit te wissen of te verzwakken die vroeger waren opgericht om sferen af te bakenen waarvan men overtuigd was dat ze beter gescheiden konden blijven.[117] Tot op zekere hoogte lijken ze daar ook in geslaagd door het onderscheid te vervagen tussen wat tot de publieke en wat tot de private sfeer behoort. De politieke opponenten van deze maatregelen reageren wel, maar blijken onmondig of in ieder geval onmachtig te zijn. Dat is in maart 2006 nog maar eens gebleken toen na enig getouwtrek de meeste tijdelijke maatregelen uit de Patriot Act permanent werden gemaakt, met de steun van een ruime meerderheid in het Congres.
Zo zijn heel wat inbreuken op rechten van minderheidsgroepen, en op individuele rechten, met de mantel van de veiligheid toegedekt. Voorlopig blijft de vraag wat de volgende stap zal zijn als het huidige veiligheidsbeleid, bijvoorbeeld na een nieuwe aanslag, niet sluitend genoeg blijkt te zijn, een open vraag. Het lijkt in ieder geval zeer waarschijnlijk dat deze maatregelen de politici en een deel van de bevolking een vals gevoel van veiligheid heeft gegeven, maar of we daarmee aan het eind zijn van de gladde helling van de erosie van de burgerrechten, valt nog maar te bezien. Elke aanslag op Amerikaans grondgebied – en het is lang niet uitgesloten dat er in de volgende jaren nog komen – zal eenzelfde paniekerig proces in gang zetten dat een tijdelijk hernieuwd comfort moet bieden, zonder dat het noodzakelijkerwijze de veiligheidsmaatregelen zal optimaliseren.
We stoten, ten slotte, ook op een laatste probleem voor wat de kritiek op de (bewust) verkeerde invulling van de term ‘noodsituatie’ betreft. De vraag is immers: als de opschorting van bepaalde rechten slechts duurt voor de tijd van de noodsituatie, en het terrorisme nooit helemaal uitgeroeid zal kunnen worden, wanneer zullen deze rechten dan nog in hun oorspronkelijke staat hersteld (kunnen) worden? Met deze vraag raken we één van de grote onduidelijkheden en onzekerheden voor wat de toekomst van de strijd tegen het terrorisme betreft in relatie met het respect voor de verworven vrijheden. Auteurs als Floyd Abrams[118] en Bruce Ackermann[119], die de dreiging van het huidige internationale terrorisme zien als een bedreiging voor het land zonder voorgaande, wezen er terecht op dat ook in het verleden inbreuken op burgerrechten en -vrijheden plaatsvonden, maar dat die, toen de noodsituatie voorbij was, weer werden bijgestuurd. Er zijn echter minstens twee fundamentele redenen om eraan te twijfelen dat dit ook met de strijd tegen het terrorisme zo zal zijn.
Ten eerste kan men zich de vraag stellen wanneer de dreiging van het terrorisme echt voldoende zal zijn teruggedrongen om de genomen veiligheidsmaatregelen, die ingingen tegen de verworven rechten en vrijheden, op te geven. Gezien het feit dat terroristische acties altijd een deel van de geschiedenis zijn geweest, en gezien het besef dat de kans klein is dat de huidige terroristische dreiging snel geminimaliseerd zal kunnen worden, lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat er fundamentele wijzigingen zullen gebeuren aan de huidige veiligheidsmaatregelen. Integendeel, elke nieuwe aanslag leidt tot nieuwe en steeds draconischere maatregelen.[120] En zelfs wanneer toch zou blijken dat de verregaande veiligheidsmaatregelen worden teruggedrongen ten voordele van het herstel van de rechten en vrijheden, is het zeer waarschijnlijk dat bij een volgende grote dreiging, laat staan een volgende aanslag, de klok zal worden teruggedraaid – waarschijnlijk voor een lange tijd.
Ten tweede zijn de hernieuwingen van de in 2001 onder de Patriot Act genomen maatregelen, die eind 2005 dienden te verdwijnen, een teken aan de wand. De meeste van die wetten werden in 2006 niet enkel verlengd, ze werden ook permanent ingeschreven in de werkingsmogelijkheden van de veiligheidsdiensten. Dat is een slechte zaak omdat ze inbreken in de burger- en mensenrechten, en omdat ze in vele gevallen onnodig en zelfs inefficiënt zijn gebleken. De geschiedenis mag dan wel aangetoond hebben dat de democratie behoorlijk veerkrachtig is, het lijkt het er nu toch sterk op dat in de langdurige strijd tegen het terrorisme een nieuw pad wordt bewandeld.[121] Omdat het nemen van veiligheidsmaatregelen nu eenmaal geen antwoord is op de vorige aanslag, maar een preventieve ingreep om nieuwe aanvallen te voorkomen, is het eerder naïef om te denken dat ze snel opnieuw zullen opgeschort worden.[122] Ze zijn immers niet enkel nodig in de nasleep van vorige dreigingen, en horen per definitie tot een politiek die erop gericht is permanent te zijn.

4.2. Recht en vrijheid versus veiligheid? Over balansen die er geen zijn

Doorheen het hele debat, en ongeacht de zijde die men daarin verkiest (hoewel de hardnekkigheid van het beeld toch sterker is aan de kant van de voorstanders van strenge veiligheidsmaatregelen), wordt gesproken over een zogenaamde balans tussen rechten en vrijheden enerzijds, en de waterdichtheid van veiligheidsgaranties anderzijds. Dit beeld doet uitschijnen dat beide conflicteren: daar waar maatregelen ter bevordering van de veiligheid worden geboden, wordt ingegrepen in de vrijheden en rechten van mensen, en daar waar rechten in stand gehouden worden of uitbreiden, kan wat de reële veiligheid betreft ten hoogste een status quo geboden worden.
Dat is echter niet noodzakelijk zo. Een onderzoek naar de zogenaamde racial profiling – het focussen op één specifieke groep in de samenleving – heeft bijvoorbeeld aangetoond dat dit het politie- en onderzoekswerk niet alleen niet verbetert, maar het zelfs minder succesvol en minder productief maakt.[123] Precies daarom noemt Philip Thomas “het idee van het inruilen van vrijheid voor veiligheid” dan ook “een wetenschappelijke hersenschim”.[124]
Jules Lobel formuleert drie kritieken op het ondertussen klassiek geworden beeld van de keuze tussen de rechten van de bevolking enerzijds, en haar veiligheid anderzijds. Ten eerste, zo meent hij net als Ronald Dworkin[125], is er vaak niet echt sprake van een balans tussen ‘onze vrijheden en onze veiligheid’, maar wel van een balans tussen ‘de vrijheid van anderen en onze eigen veiligheid’. Ten tweede wordt in deze discussie uit het oog verloren of het gaat over veiligheid op lange of korte termijn. Dat is in die zin belangrijk, dat mogelijks maatregelen worden genomen die effect hebben op de veiligheid op korte termijn, maar op lange termijn de veiligheid juist verlagen. En ten derde ligt aan het foutieve beeld van de balans ten grondslag dat, eens de noodtoestand voorbij is, het land weer naar zijn ‘normale’ toestand overgaat. [126] Een onderhuidse dreiging – die in maart 2006 grotendeels bewaarheid blijkt te zijn geworden met het definitief herbevestigen van een reeks tijdelijke maatregelen uit de Patriot Act – is echter dat tijdelijke maatregelen permanent worden.
Nochtans leeft al lang de overtuiging dat het verhogen van de veiligheid de inperking van bepaalde rechten met zich meebrengt. Thomas Hobbes bijvoorbeeld schreef in zijn Leviathan dat individuen bereid moeten zijn om een deel van hun vrijheid op te offeren om aan veiligheid te winnen. En Nicolo Machiavelli’s idee van het raison d’État is geworteld in de veronderstelling dat individuen bereid zijn om bepaalde machten aan de staat af te staan om zo persoonlijke veiligheid te bekomen.[127] De dichotomie tussen vrijheid en veiligheid is dus niet nieuw, maar ze is wel foutief.
Daarmee is niet gezegd dat het nemen van veiligheidsmaatregelen nooit zal ingrijpen in bepaalde rechten, zoals het recht op privacy. Er bestaat immers steeds een spanning tussen beide; een spanning die, in situaties waarin de veiligheid van burgers op het spel staat, ten top gevoerd wordt. Vrijheid en veiligheid zijn echter geen noodzakelijke rivalen; door hun onderlinge verwevenheid kunnen ze elkaar immers ook wederzijds versterken. Wanneer het echter om de bestrijding van het terrorisme gaat – een moeilijk detecteerbaar maar niettemin noodzakelijkerwijs preventief te bestrijden fenomeen – lijken de rechten vandaag de dag al te vlug het onderspit te moeten delven in de counterterroristische veiligheidspolitiek van verschillende staten. De opgedreven veiligheidsmaatregelen zijn zo ingrijpend dat ze bepaalde verworven rechten (tijdelijk) opschorten, vaak zonder dat eerst ook andere alternatieven werden onderzocht.

4.3. Pleidooi voor een op algemeen welzijn gerichte politieke verantwoordelijkheid

Elke verkiezing van een politicus, op welk niveau ook, gaat gepaard met wat ik een ‘politieke belofte’ zou durven noemen, een belofte die inherent is aan zijn of haar werk. Deze belofte is sterk verbonden met het algemeen welzijn (common good), en bij uitbreiding met de grondwettelijke constellatie. De grondleggers van de verschillende grondwetten hadden tegelijk het algemeen welzijn en de bescherming van de individuele rechten op het oog. Doorheen de tijd heeft dit ‘experiment’ zijn waarde bewezen; fundamentele wijzigingen dienen dan ook met de grootste zorg en bedachtzaamheid te gebeuren, ook – en misschien wel in het bijzonder – in tijden van noodsituaties.

4.3.1. Over de betekenis van ‘algemeen welzijn’ en de relatie met het politieke handelen
Hier stelt zich natuurlijk de vraag wat dan precies dat algemeen welzijn is; en concreet is dat moeilijk te zeggen want dat hangt nauw samen met tijd en context. Maar een analyse van de terminologie in het katholieke denken, waar de term aan ontsproten is, kan ons wat dat betreft verder helpen. Bij Thomas van Aquino bijvoorbeeld vinden we het terug als een formele norm, een basisaspect zelfs, doorheen zijn geschriften. Voor Thomas, zo schrijft Susanne DeCrane, “is het algemeen welzijn van alle gecreëerde realiteit en van de mensheid God. God is het universele gemeenschappelijke welzijn waarop mensen georiënteerd zijn als hun doel en ultieme vervulling.”[128] Indien dit zo is, stelt zich de vraag op welke manier het politieke handelen betrokken is op het tot stand brengen van het algemeen welzijn. Thomas zelf antwoordt daarop dat we als sociale wezens bestaan binnen de context van een gemeenschap en dat we dus, gezien onze sociale aard verplicht zijn om datgene te doen wat noodzakelijk is voor het behoud van de mensengemeenschap en alle leden van die gemeenschap. Waar God dus het ultieme gemeenschappelijke welzijn van de schepping is, is dat gemeenschappelijke welzijn bij Thomas ook nauw verbonden met een tweede dimensie, namelijk die van de praktische vereisten die het leven in een gemeenschap met zich meebrengt. Deze twee dimensies zijn nauw met elkaar verbonden doordat de tweede dimensie gerelateerd is aan de navolging van God als hoogste goed. En het is precies hier, in navolging van Aristoteles, die politiek zag als de manier waarop maatschappijen het goed van individuen en gemeenschappen nastreven, dat Thomas het politieke handelen kan binnenbrengen.[129] Dat politieke handelen kan echter nooit tot de volledige vervulling van het algemeen welzijn leiden, aangezien die vervulling vanuit theologisch oogpunt een eschatologisch gegeven is; of met andere woorden: de vervulling ervan is niet van deze wereld. “Het algemeen welzijn is in z’n volheid transcendent, en zal altijd op z’n minst gedeeltelijk ongerealiseerd blijven, tenminste aan deze zijde van de parousie.”[130] Een visie die latent aanwezig is in de hele sociale leer van de Kerk doorheen de geschiedenis.
“Net zoals het individu zijn handelingen richt met betrekking tot zijn goed, zoals hij het begrijpt”, belicht de theologe Jean Porter het denken van Thomas met betrekking tot dit politieke handelen verder, “zo richt de bestuurder van een gemeenschap al de activiteiten van de gemeenschap met de blik op het waarborgen en promoten van het algemeen welzijn.” De vraag is dan uiteraard wat het ‘algemeen welzijn’ precies inhoudt, maar dat diept Thomas nergens verder uit.[131] Wie op zoek is naar een soort van (minimale) definitie van wat ‘algemeen welzijn’ dan precies betekent (in de leer van de katholieke kerk), komt uit bij het conciliedocument Gaudium et Spes (1965), waar we lezen: “het algemeen welzijn – d.w.z. het totaal van die sociale voorwaarden waardoor zowel groepen als enkelingen hun eigen volmaaktheid vollediger en vlugger kunnen bereiken” (nr. 26).[132] Dat reikt ons alvast een werkdefinitie van het begrip aan. In hetzelfde document wordt ook duidelijk wat volgens de Kerk het uiteindelijke doel is van het bestaan van de politieke gemeenschap: “Dit bestel bestaat dus omwille van het algemeen welzijn, waaraan het zijn volledige rechtvaardiging en zijn betekenis ontleent en waarop het zijn oorspronkelijk en eigen recht baseert” (nr. 74).[133] Zonder inzet voor het algemeen welzijn heeft de politiek dus geen bestaansrecht.
Wat we bij Thomas in zijn Summa Theologiae wel terugvinden, zijn aanwijzingen van datgene waartoe de heerser of bestuurder, in tegenstelling tot het individu, kan overgaan om het algemeen welzijn tot stand te brengen. Zo kan hij plegers van halsmisdaden de doodstraf geven (II-II,64.2), de soldaat kan onder zijn autoriteit doden (II-II,64.3 ad 1), en de heerser kan straffen opleggen of mensen gevangen zetten (II-II,65.1,3), en de eigendom van ontrouwen in beslag nemen (II-II,66.8). Het algemene principe dat hier geldt, is dat elke burger mag handelen ten voordele van het algemeen welzijn, tenzij dit inhoudt dat anderen daardoor schade wordt toegebracht. Enkel diegene die de autoriteit bezit, mag, om het algemeen welzijn te bevorderen en in naam van de gemeenschap, die schade toebrengen. Dat wil echter niet zeggen dat de heerser hier een carte blanche krijgt, hij blijft eveneens gebonden aan een aantal regels die ook door hem of haar niet mogen gebroken worden – zelfs niet ten voordele van het algemeen welzijn. Zo is ook hij of zij niet gerechtvaardigd om de onschuldige te doden (II-II,64.6) of om zonder gerechtvaardigde reden de ander schade toe te brengen (II-II,68.3).[134] Het algemeen welzijn mag bij Thomas dan wel een fundamenteel politiek idee zijn, zo stelt Porter, maar het kan niet ontkend worden dat het ook als een morele norm moet worden gezien.[135]
De staat is er niet voor zichzelf, en de heerser mag niet zijn persoonlijke doelen nastreven, beide staan in dienst van het algemeen welzijn. Het doel van de wet is dan weer om de omstandigheden waarbinnen het algemeen welzijn – waaraan het is gewijd – kan bloeien tot stand te brengen en te beschermen.[136] Het politieke gemeenschappelijke welzijn als norm is dan ook het tegengestelde van “een alles oplossende, omnicompetente, totalitaire norm. Dat is zo omdat een politieke orde waarvan de regering handelt (of probeert te handelen) met omnicompetente autoriteit de mogelijkheid om het algemeen welzijn te realiseren, ondermijnt. De reden daarvoor is dat de normatieve vraag over het algemeen welzijn enkel oprijst omdat er veel dingen aan het menselijk leven in de maatschappij zijn die niet gemeenschappelijk zijn, of die we niet gemeen hebben, of waarvoor niet iedereen gemeenschappelijke verantwoordelijkheid draagt.”[137] James Skillen verwijst daarmee naar de verschillende sferen van verantwoordelijkheid[138], hetgeen concreet betekent dat het bijvoorbeeld niet de verantwoordelijkheid van de gezinnen of universiteiten is om toe te zien op de toepassing van de wetten in de samenleving. Noch dat de politiek de verantwoordelijkheid draagt voor elk aspect van de samenleving, zoals het opvoeden van kinderen of het leiden van bedrijven. Iedereen heeft dus binnen verschillende van die sferen zijn eigen verantwoordelijkheden in de totstandkoming van de mensengemeenschap.
In die zin wijst Michael Novak er terecht op dat doorheen politiek enkel een klein deel van het algemeen welzijn bereikt kan worden.[139] Een analyse die ons met het nodige realisme moet doen kijken naar de taken van de politiek in functie van het algemeen welzijn en de grenzen die daarmee gepaard gaan. Niet alle heil kan en hoeft van de politiek te komen, individuen en subgroepen hebben binnen de verschillende sferen een specifieke opdracht waarmee ze hun eigen bijdrage kunnen leveren aan de totstandkoming van het algemeen welzijn. Dat betekent echter niet dat die verschillende sferen totaal van elkaar geïsoleerd zouden zijn, wel integendeel, maar het behoort tot de kerntaken van de politiek om de onschuldigen te beschermen, de criminelen te straffen, en de gemeenschappen te beschermen tegen onrechtvaardige agressie. En het is in dit politieke handelen, zo meent Skillen, dat het christelijke ethos criteria en beperkingen kan stellen aan het rechtvaardige gebruik van macht.[140]

4.3.2. Een actuele reflectie op algemeen welzijn en politiek handelen
Het streven naar het algemeen welzijn, de meest fundamentele taak van een politicus, mag nooit leiden tot een extreem en egoïstisch individualisme (dat de levens van anderen bedreigt), of tot een communitarisme dat de individualiteit vernietigt. Een dubbel gevaar waarvoor paus Pius XI reeds waarschuwde.[141] Er zou geen radicale scheiding mogen bestaan tussen het welzijn van de individuele persoon en het algemeen welzijn. Rechtenabsolutisme noch het opofferen van individuele rechten kan het algemeen welzijn dienen. Iemand die in zijn werk en denken zoekt naar dat gevoelige evenwicht is de Amerikaanse socioloog Amitai Etzioni. Onder andere in zijn boek The New Golden Rule lichtte hij zijn positie uitgebreid toe en positioneerde hij zich tussen de liberale individualisten die een sociale orde voorstaan die voortkomt uit vrij handelende individuen en de communitariërs die het gemeenschapsbelang beklemtonen.[142] Etzioni’s visie volgt echter geen loutere gulden middenweg, ze leunt aan bij het conservatieve communitarisme en neemt het individualisme en het sociaal-conservatisme zwaar op de korrel omwille van de wijze waarop zij autonomie respectievelijk over- en onderbeklemtonen. In de juiste verhouding, schrijft Etzioni, “gaan gemeenschapsbindingen en individualiteit hand in hand, verrijken ze elkaar en werken ze elkaar niet tegen. Het zelf wordt door sociaal te zijn verrijkt en, zoals we nog zullen zien, veredeld; het is juist het asociale zelf dat wordt tegengehouden door een tekort aan positieve meervoudige bindingen. (…) Het communitaire paradigma, tenminste zoals het hier gepresenteerd wordt, erkent de behoefte aan sociale bindingen als deel van het streven naar de handhaving van een sociale orde, waarbij er op gelet moet worden dat zulke bindingen niet alle autonome expressie onderdrukken. Een goede samenleving begunstigt dus niet het sociale welzijn boven individuele keuzes of vice versa; ze begunstigt sociale formaties die de twee sociale deugden in een zorgvuldig evenwicht behartigen.”[143]
In de filosofie van Jacques Maritain vinden we dat evenwicht eveneens terug. Maritain stelt dat het algemeen welzijn tijdelijk is omdat het mensenwerk is binnen een bepaald historisch kader en daardoor dus fundamenteel te onderscheiden is van het eeuwige en ultieme goed dat God is, en dat het noodzakelijkerwijze politiek is omdat het een project is van mensen die samen leven en werken binnen een politieke gemeenschap. Bovendien is het enerzijds een gedeeld welzijn dat zich onderscheidt van het private welzijn (zoals kameraadschap en samenwerking in teamverband) en het persoonlijke welzijn (zoals vrijheid, wijsheid en spirituele groei), hoewel het anderzijds ook geen louter pogen is om tegemoet te komen aan de praktische noden van de gemeenschap omdat die noden wel hun belang hebben, maar ingebed zitten in het grotere goed dat mensen ervaren doorheen hun interactie in rede, vrijheid en liefde.[144]
De Amerikaanse overbeklemtoning van de veiligheid was op het punt van het opofferen van individuele rechten onwijs, en kortzichtig op het vlak van de te bereiken graad van bescherming. De vrees dat het westerse counterterrorisme nog een hele tijd op het huidige pad van overdreven inzet op veiligheid zal voortgaan, en het onmogelijk zal blijken nog terug te keren naar een maatschappij waarin de verworven rechten van vóór 9/11 een centrale plaats hebben, is zeker niet ongegrond. De verschuiving naar de prioriteit van de veiligheid zou die centraliteit van de burger- en mensenrechten – die de Amerikaanse Jezuïet David Hollenbach terecht de morele claim van mensen heeft genoemd om behandeld te worden “als deelnemers aan het gedeelde leven van de mensengemeenschap”[145] – wel eens voor heel lang teniet kunnen hebben gedaan. Waarmee angstige leiders de terroristen een gedroomde overwinning op de democratie hebben bezorgd. Zorgzaam omgaan met de rechten van personen, zelfs in tijden van nood, is een ethische vereiste van de ‘politieke belofte’, en de sleutel tot een evenwichtige politiek waar de rechten niet verdrukt worden door een overbeklemtoning van het veiligheidaspect.
Dit inzicht mag ons niet leiden tot een gemakkelijke veroordeling van het Amerikaanse politieke handelen in strijd tegen het terrorisme. Het hanteren van een politiek die zowel de veiligheid van de burgers verhoogt als hun rechten en vrijheden respecteert, of de inbreuken ertegen hoogstens minimaliseert, is geen evidentie. Er is immers steeds de verleiding van de makkelijke oplossing die een ruil inhoudt van rechten voor meer veiligheid, zonder dat men eerst ook andere mogelijkheden nagaat en uitput. Bovendien zijn dergelijke overreacties in noodsituaties, waar beslissingen genomen dienen te worden die een impact kunnen hebben op leven en dood, begrijpelijk want snel gemaakt. Maar deze oproep tot begrip houdt anderzijds een nog veel dwingender oproep tot voorzichtigheid in. In dat opzicht is het goed steeds de woorden van Milner Ball in het achterhoofd te houden: “Een goed dat sommigen insluit maar anderen uitsluit, is niet algemeen, is nauwelijks goed en kan zelfdestructief zijn – maar ook destructief voor anderen (…).”[146]
Een maatschappij heeft niets te winnen bij het strikt vasthouden aan wetten en regels die de rechten en vrijheden van burgers inperken, maar niet de extra garanties op veiligheid bieden die daarvoor werden beloofd. Nefaster is het nog wanneer maatregelen worden getroffen die bepaalde groepen in de maatschappij viseren op grond van enge vooronderstellingen. Wanneer verscherpte veiligheidsnormen samengaan met (openlijke) vernedering en discriminatie voor sommigen, zit er iets fundamenteel fout met de uitwerking van het beleid. Met maatregelen als de vóór 11 september 2001 reeds zwaar gecontesteerde raciale profielschetsen dreigt precies het tegengestelde bereikt te worden dan datgene wat men voor ogen had: meer angst, meer wantrouwen, een groter onveiligheidsgevoel, de uitvergroting van vooroordelen, en een indirect door de overheid gepromote discriminatie.
Het is precies in deze moeilijke politieke keuzes voor een verhoging van de veiligheid, waarbij ook de zorg en het respect voor de burger- en mensenrechten in het zicht komt, dat het ‘ethisch realisme’ een waardevolle leidraad kan bieden. De wortels van dit realisme gaan terug op Augustinus; het vereist van politici diepgaande ethische overtuigingen, een open geest die elk fanatisme kan bannen, en de morele moed om duidelijke maar soms moeilijke beslissingen te nemen. Dit ethisch realisme erkent de tragische natuur van mensen waarin men niet enkel het goede doet, maar ook tot het kwade ‘verleid’ wordt. Het draagt in zich echter het geloof dat mensen boven de omstandigheden kunnen uitstijgen en streven naar het goede. Precies hier verschilt dit ethisch realisme van het politiek realisme dat we in het artikel over de rechtvaardige oorlog (elders op deze website) bespraken en bekritiseerden, en waarvan “de vertegenwoordigers ook een tragisch besef hebben, maar te vaak zowel de morele factoren als de mogelijkheid tot vooruitgang negeren, en geloven dat staten, en de relatieve macht van staten, uiteindelijk de enige echt belangrijke imperatieven zijn op de internationale scène.”[147]
Op het vlak van de staat – maar ook met betrekking tot de internationale politiek – moet deze houding leiden tot voorzichtigheid die de heerser hoedt voor snelle en makkelijke beslissingen die niet het algemeen welzijn dienen; tot een houding van nederigheid die de grenzen van de eigen mogelijkheden en moraliteit erkent; tot een verantwoordelijkheid waarbij het niet de intenties zijn die van primair belang zijn, maar de resultaten van het handelen; en tot een patriottisme dat de staat niet doet terugplooien op zichzelf, en dat de nationale veiligheid niet eng definieert, maar in openheid naar de minderheden en allochtone bevolkingsgroepen binnen de eigen grenzen toe. Een dergelijke houding staat haaks op de Amerikaanse neoconservatieve visie die de eerste vijf jaar na 9/11 heeft gedomineerd, en gekenmerkt is door slecht afgewogen en overhaaste beslissingen; door de overmoed en zelfs hoogmoed van een grootmacht; door een inconsequent utilitarisme waarbij beslissingen vaak werden ingegeven door enge consequentialistische inzichten, maar er niet de nodige lessen getrokken werden uit de tekortkomingen die nadien bleken; en door een nationalisme dat blind is voor de verlangens en zorgen van andere staten wanneer die tegen het eigen belang indruisen.

(0) http://www.pollingreport.com/terror10.htm, pp. 1-3. Volgens een peiling van ABC News en The Washington Post was zelfs 71% van de ondervraagden bereid om nieuwe wetten te ondersteunen, ook als dat betekende dat daarmee bepaalde persoonlijke vrijheden en privacy werden opgegeven (p. 8). En een genuanceerdere peiling van NBC News toonde aan dat 75% behoorlijk tot heel bereidwillig bleek te zijn om vrijheden en burgerrechten op te geven indien dat nieuwe terroristische aanslagen zou verijdelen. Slechts 20% bleek daar eerder of geheel niet toe bereid te zijn (p. 12). (http://www.pollingreport.com/terror9.htm)
(1) http://www.pollingreport.com/terror10.htm, p. 6.
(2) http://www.pollingreport.com/terror10.htm, pp. 11-12.
(3) http://www.pollingreport.com/terror9.htm, pp. 2-3.
(4) http://www.pollingreport.com/terror6.htm, pp. 12; 16-17.
(5) http://www.pollingreport.com/terror6.htm, p. 13.
(6) http://www.pollingreport.com/terror5.htm, p. 2.
(7) http://www.pollingreport.com/terror4.htm, p. 1.
(8) http://www.pollingreport.com/terror3.htm, p. 12.
(9) http://www.pollingreport.com/terror4.htm, pp. 10-11.
(10) http://www.pollingreport.com/terror2.htm, p. 4.
(11) http://www.pollingreport.com/terror2.htm, p. 11.
(12) http://www.pollingreport.com/terror3.htm, pp. 5-6.
(13) http://www.pollingreport.com/terror.htm, p. 12.
(14) http://www.pollingreport.com/terror4.htm, p. 3.
(15) http://www.pollingreport.com/terror.htm, pp. 3-4.
(16) http://www.pollingreport.com/terror4.htm, p. 4.
(17) M.A. GRABER, Voting Rights and Other “Anomalies”: Protecting and Expanding Civil Liberties in Wartime, in T.E. BAKER & J.F. STACK, Jr. (eds.), At War with Civil Rights and Civil Liberties, Lanham, Rowan & Littlefield Publishers, 2006, p. 153.
(18) Voor de volledige Latijnse tekst van dit Oratio, zie: http://www.thelatinlibrary.com/cicero/milo.shtml. Voor het citaat, zie paragraaf IV,11.
(19) Ook Niccolò Machiavelli en Thomas Hobbes waren pleitbezorgers van deze zienswijze.
(20) Voor de tekst van Ex parte Milligan, zie: http://www.law.uchicago.edu/tribunals/docs/milligan.pdf.
(21) S.G. BREYER, Perspectives on Liberty, Security, and the Courts, in T.E. BAKER & J.F. STACK, Jr. (eds.), At War with Civil Rights and Civil Liberties, Lanham, Rowan & Littlefield Publishers, 2006, p. 13.
(22) A. BRINKLEY, A Familiar Story: Lessons from Past Assaults on Freedoms, in R.C. LEONE & G. ANRIG, Jr. (eds.), The War on Our Freedoms. Civil Liberties in an Age of Terrorism, New York, Public Affairs, 2003, pp. 24-25.
(23) Voor de tekst van deze Act, zie: http://www.yale.edu/lawweb/avalon/statutes/alien.htm.
(24) Voor de tekst van deze Act, zie: http://www.yale.edu/lawweb/avalon/statutes/sedact.htm.
(25) A. BRINKLEY, a.c., pp. 28-29.
(26) Deze term wordt gebruikt om aan te geven dat er in een land (vermoedelijk) bepaalde krachten aanwezig zijn die voor de vijand werken.
(27) F.H. WU, Profiling in the Wake of September 11. The Precedent of the Japanese American Internment, in M.K.B. DARMER, R.M. BAIRD & S.E. ROSENBAUM (eds.), Civil Liberties vs. National Security in a Post-9/11 World, New York, Prometheus Books, 2004, p. 149.
(28) P. IRONS, Politics and Principle: An Assessment of the Roosevelt Record on Civil Rights and Civil Liberties, in T.E. BAKER & J.F. STACK, Jr. (eds.), At War with Civil Rights and Civil Liberties, Lanham, Rowan & Littlefield Publishers, 2006, pp. 69; 65-66; 62.
(29) A. BRINKLEY, a.c., pp. 43-44.
(30) G.R. STONE, Civil Liberties in Wartime. The American Perspective,. zie: http://www.associazionedeicostituzionalisti.it/materiali/convegni/aic200310/stone.html, p. 9.
(31) G.R. STONE, America’s new McCathyism, in Chicago Tribune (18 oktober 2004). Zie: http://www.law.uchicago.edu/news/stone_mccarthyism.html. Het was David Cole die het in één van zijn bijdragen reeds in 2003 had over het ‘nieuwe McCarthyism’. Zie hiervoor: D. COLE, The New McCarthyism. Repeating History in the War on terrorism, in Harvard Civil Rights-Civil Liberties Law Review 38 (1) (2003), pp. 1-30.
(32) Stephen Schulhofer stelt dat de FISA tussen 1979 en 2001 meer dan 14.000 aanvragen om te mogen afluisteren ontving en ze er in die tijd slechts vijf weigerde. (S.J. SCHULHOFER, No Checks, No Balances. Discarding Bedrock Constitutional Principles, in M.K.B. DARMER, R.M. BAIRD & S.E. ROSENBAUM (eds.), Civil Liberties vs. National Security in a Post-9/11 World, New York, Prometheus Books, 2004, p. 95.)
(33) J. LOBEL, The War on Terrorism and Civil Liberties, in T.E. BAKER & J.F. STACK, Jr. (eds.), At War with Civil Rights and Civil Liberties, Lanham, Rowan & Littlefield Publishers, 2006, pp. 37-38. De veelbesproken Sectie 218 van de Patriot Act staat eveneens het afluisteren van telefoongesprekken toe.
(34) A. BRINKLEY, a.c., pp. 45-46.
(35) L. FISCHER, a.c., p. 124.
(36) Het Eerste Amendement handelt over de vrijheid van godsdienst, van vrije pers en meningsuiting, de vrijheid om vredevol samen te komen en de vrijheid om een verzoekschrift in te dienen ter herstelling van bepaalde grieven.
(37) D. COLE & J.X. DEMPSEY, Terrorism and the Constitution. Sacrificing Civil Liberties in the Name of National Security, New York, The New Press, 2002, pp. 115-117.
(38) Ibid., pp. 125; 127.
(39) K.M. SULLIVAN, Under a Watchful Eye: Incursions on Personal Privacy, in R.C. LEONE & G. ANRIG, Jr. (eds.), The War on Our Freedoms. Civil Liberties in an Age of Terrorism, New York, Public Affairs, 2003, p. 132.
(40) M. SIDEL, o.c., pp. 52-53.
(41) J. PODESTA, Need to Know: Governing in Secret, in R.C. LEONE & G. ANRIG, Jr. (eds.), The War on Our Freedoms. Civil Liberties in an Age of Terrorism, New York, Public Affairs, 2003, p. 225.
(42) W. ROSENAU, US Counterterrorism Policy, in D. ZIMMERMANN & A. WENGER (eds.), How States Fight Terrorism. Policy Dynamics in the West, Londen, Lynne Rienner Publishers, 2007, p. 138.
(43) J. STANLEY & B. STEINHARDT, Bigger Monster, Weaker Chains. The Growth of an American Surveillance Society, in M.K.B. DARMER, R.M. BAIRD & S.E. ROSENBAUM (eds.), Civil Liberties vs. National Security in a Post-9/11 World, New York, Prometheus Books, 2004, pp. 53-55.
(44) C. PARENTI, Fear as Institution. 9/11 and Surveillance Triumphant, in M.K.B. DARMER, R.M. BAIRD & S.E. ROSENBAUM (eds.), Civil Liberties vs. National Security in a Post-9/11 World, New York, Prometheus Books, 2004, p. 124.
(45) J. WALDRON, Security and Liberty. The Image of Balance, in Journal of Political Philosophy 11 (3) (2003), p. 209.
(46) A. LEWIS, Security and Liberty: Preserving the Values of Freedom, in R.C. LEONE & G. ANRIG, Jr. (eds.), The War on Our Freedoms. Civil Liberties in an Age of Terrorism, New York, Public Affairs, 2003, pp. 72-73.
(47) V.D. DINH, Freedom and Security after September 11, in M.K.B. DARMER, R.M. BAIRD & S.E. ROSENBAUM (eds.), Civil Liberties vs. National Security in a Post-9/11 World, New York, Prometheus Books, 2004, p. 106.
(48) R. DELGADO, Justice at War. Civil Liberties and Civil Rights during Times of Crisis, New York, New York University Press, 2003, p. 85.
(49) O. GROSS, Cutting Down Trees. Law-Making Under the Shadow of Great Calamities, in R. DANIELS, P. MACKLEM & K. ROACH (eds.), The Security of Freedom. Essays on Canada’s Anti-Terrorism Bill, Toronto, University of Toronto Press, 2001, pp. 40-42.
(50) D. COLE, The Course of Least Resistance: Repeating History in the War on Terrorism, in C. BROWN (ed.), Lost Liberties. Ashcroft and the Assault on Personal Freedom, New York, The New York Press, 2003, p. 32.
(51) R. C. LEONE, The Quiet Republic: The Missing Debate About Civil Liberties After 9/11, in ID. & G. ANRIG, Jr. (eds.), The War on Our Freedoms. Civil Liberties in an Age of Terrorism, New York, Public Affairs, 2003, pp. 1; 6.
(52) M.A. GRABER, a.c., p. 154.
(53) J.D. ASHCROFT, A Clear and Present Danger, in A. ETZIONI & J.H. MARSH (eds.), Rights vs. Public Safety after 9/11? America in the Age of Terrorism, Lanham, Rowman & Littlefield Publishers, 2003, pp. 4-5.
(54) J. ASHCROFT, The War on Terrorism Has Not Eroded Civil Liberties, in A. OJEDA (ed.), Civil Liberties. Opposing Viewpoints, Farmington Hills, Greenhaven Press, 2004, pp. 174-175.
(55) R.A. POSNER, The Truth about Our Liberties, in A. ETZIONI & J.H. MARSH (eds.), Rights vs. Public Safety after 9/11? America in the Age of Terrorism, Lanham, Rowman & Littlefield Publishers, 2003, pp. 25-26.
(56) Ibid., pp. 26-27.
(57) D.W. KMIEC, Confusing Freedom with License – Licenses Terrorism, Not Freedom, in A. ETZIONI & J.H. MARSH (eds.), Rights vs. Public Safety after 9/11? America in the Age of Terrorism, Lanham, Rowman & Littlefield Publishers, 2003, pp. 44-45; 50.
(58) Een andere voorstander van het werken aan de hand van profielschetsen is Bruce Terris die verwijst naar de effectieve toepassing van deze methode op de Israëlische luchthavens. Hij erkent dat het geen sluitend systeem is, maar meent dat het in de huidige omstandigheden niet alleen effectiever zal zijn, maar ook verantwoord is. Het bewijs is immers sterk, schrijft hij, dat toekomstige terroristische aanvallen waarschijnlijk gepleegd zullen worden door Arabieren. “Het is mogelijk dat Arabieren niet-Arabieren zullen rekruteren om hun vuile werk op te knappen, dat niet-Arabische terroristische organisaties in plaatsen als Spanje en Zuid-Amerika bemoedigd zullen worden door de gebeurtenissen van 11 september om terroristische aanslagen te plegen in de Verenigde Staten, of dat van hier afkomstige ideologen zoals Timothy McVeigh of zonderlingen zich inlaten met terrorisme. Maar deze mogelijkheden zijn veel minder waarschijnlijk of zullen op z’n minst veel minder waarschijnlijk de ongelooflijke resultaten van 11 september hebben.” (B.J. TERRIS, Ethnic Profiling Is Necessary, in A. OJEDA (ed.), Civil Liberties. Opposing Viewpoints, Farmington Hills, Greenhaven Press, 2004, pp. 186-187.)
(59) A. WOLFE, A Stronger Nation, in A. ETZIONI & J.H. MARSH (eds.), Rights vs. Public Safety after 9/11? America in the Age of Terrorism, Lanham, Rowman & Littlefield Publishers, 2003, pp. 150; 154; 156.
(60) F. ABRAMS, The First Amendment and the War Against Terrorism, in Journal of Constitutional Law 5 (1) (2002), pp. 2-6.
(61) J. WINIK, Security Before Liberty. Today’s curbs on freedom are nothing compared with earlier wars, zie: http://www.opinionjournal.com/forms/printThis.html?id=95001363, p. 3.
(62) A. BEESON, On the Home Front: A Lawyer’s Struggle to Defend Rights After 9/11, in R.C. LEONE & G. ANRIG, Jr. (eds.), The War on Our Freedoms. Civil Liberties in an Age of Terrorism, New York, Public Affairs, 2003, p. 295.
(63) AMERICAN CIVIL LIBERTIES UNION, ACLU “Bitterly Disappointed” in House-Senate Joint Passage of Anti-Terrorism Legislation, zie:http://www.aclu.org/natsec/gen/14388prs20011012.html.
(64) R.D. CRELINSTEN, Analysing Terrorism and Counter-terrorism: A communication Model, in Terrorism and Political Violence 14 (2) (2002), p. 100.
(65) K. ROTH, Human rights in the war on terror, in The Boston Globe (22 september 2004), zie: http://www.boston.com/news/globe/editorial_opinion/oped/articles/2004/09/22/human_rights_in_the_war_on_terror/.
(66) ID., The fight against terrorism. The Bush administration’s dangerous neglect of human rights, in T.G. WEISS, M.E. CRAHAN & J. GOERING (eds.), Wars on Terrorism and Iraq. Human Rights, Unilateralism and U.S. Foreign Policy, New York, Routledge, 2004, p. 114.
(67) ID., Human Rights, the Bush Administration and the Fight Against Terrorism: the Need for a Positive Vision, in C. BROWN (ed.), Lost Liberties. Ashcroft and the Assault on Personal Freedom, New York, The New York Press, 2003, p. 254.
(68) HUMAN RIGHTS WATCH, In the Name of Counter-Terrorism: Human Rights Abuses Worldwide. A Human Rights Watch Briefing Paper for the 59the Session of the United Nations Commission on Human Rights, zie: http://hrw.org/un/chr59/counter-terrorism-bck.pdf, p. 22.
(69) I. KHAN, Security for Whom? A Human Rights Response, in Amnesty International Report 2003, zie: http://web.amnesty.org/web/web.nsf/report2003/message-eng/$FILE/messagefromsg.pdf, p. 1.
(70) LAWYERS COMMITTEE FOR HUMAN RIGHTS, Assessing the New Normal. Liberty and Security for the Post-September 11 United States, zie:
http://www.humanrightsfirst.org/pubs/descriptions/Assessing/AssessingtheNewNormal.pdf. In het bijzonder, pp. 77; 80.
(71) HUMAN RIGHTS WATCH, Statement of Principles, zie: http://www.hrw.org/press/2001/11/principles1101.pdf, nrs. 4 & 10.
(72) L. ZEDNER, Securing Liberty in the Face of Terror. Reflections from Criminal Justice, in Journal of Law and Society 32 (4) (2005), p. 508.
(73) J. FELLNER in U.S. Civil Liberties in September 11’s Wake. A Roundtable Discussion with Jamie Fellner, Elissa Massimino, Michael Ratner, in Human Rights Dialogue. An International Forum for Debating Human Rights 2 (8) (2002), zie: http://www.cceia.org/media/777_794_HRD2.8_2.pdf, p. 23.
(74) R. FEINGOLD, Stament Of U.S. Senator Russ Feingold On the Anti-Terrorism Bill From The Senate Floor, zie: http://www.feingold.senate.gov/speeches/01/10/102501at.html.
(75) CNN, Lawmakers criticizes Bush’s order for military tribunals, zie: http://archives.cnn.com/2001/US/11/16/inv.tribunals/index.html.
(76) E. CASSEL, The War on Civil Liberties. How Bush and Ashcroft Have Dismantled the Bill of Rights, Chicago, Lawrence Hill Books, 2004, p. 20.
(77) Voor de volledige tekst van de Safe Act, zie: http://www.govtrack.us/data/us/bills.text/109/s737.pdf. Voor een korte samenvatting ervan, zie: http://www.senate.gov/~craig/safe109sum.pdf.
(78) N. STROSSEN, Testimony United States Senate Committee on the Judiciary. America after 9/11: Freedom Preserved or Freedom Lost?, zie: http://www.globalsecurity.org/security/library/congress/2003_h/031118-strossen.htm.
(79) CNN, House approves Patriot Act renewal, zie: http://www.cnn.com/2006/POLITICS/03/07/patriot.act/.
(80) http://www.aclu.org/safefree/general/24417prs20060307.html
(81) A. ETZIONI, Introduction: Rights and Responsibilities, post 9/11, in ID. & J.H. MARSH (eds.), Rights vs. Public Safety after 9/11? America in the Age of Terrorism, Lanham, Rowman & Littlefield Publishers, 2003, p. xvii.
(82) A. ETZIONI, A Loss of Privacy Benefits Society, in T.L. ROLEFF (ed.), Civil Liberties. Opposing Viewpoints, San Diego, Greenhaven Press, 1999, p. 74.
(83) E. O’BRIEN, In War, Is Law Silent? Security and Freedom after September 11, in Social Education, 65 (7) 2001, p. 425. Zie ook: http://www.streetlaw.org/content.asp?contentid=213, p. 9.
(84) P.B. HEYMANN, Terrorism, Freedom and Security. Winning Without War, Cambridge, The MIT Press, 2003, pp. 90; 98; 113.
(85) W.H. RENQUIST, All the Laws but One. Civil Liberties in Wartime, New York, Alfred A. Knopf, 1998, p. 225.
(86) D. COLE, Let’s Fight Terrorism, not the Constitution, in A. ETZIONI & J.H. MARSH (eds.), Rights vs. Public Safety after 9/11? America in the Age of Terrorism, Lanham, Rowman & Littlefield Publishers, 2003, p. 42. Uitspraak van Louis Brandeis uit de zaak Whitney v. California, 274 U.S. 357 (1927).
(87) ID., Their Liberties, Our Security. Democracy and double standards, zie: http://www.bostonreview.net/BR27.6/cole.html, p. 3.
(88) ID., The War on Terrorism Has Eroded Civil Liberties, in A. OJEDA (ed.), Civil Liberties. Opposing Viewpoints, Farmington Hills, Greenhaven Press, 2004, pp. 167-169.
(89) J. DERBYSHIRE, A (Potentially) Useful Tool, in A. ETZIONI & J.H. MARSH (eds.), Rights vs. Public Safety after 9/11? America in the Age of Terrorism, Lanham, Rowman & Littlefield Publishers, 2003, p. 58.
(90) De zeven hoofdauteurs van dit document waren Enola Aird, David Blankenhorn, Jean Bethke Elshtain, Francis Fukuyama, Robert P. George, Mary Ann Glendon en James Q. Wilson.
(91) E. AIRD et al., What we’re Fighting For: A Letter from America, in A. ETZIONI & J.H. MARSH (eds.), Rights vs. Public Safety after 9/11? America in the Age of Terrorism, Lanham, Rowman & Littlefield Publishers, 2003, pp. 109; 112.
(92) A. BRINKLEY, Civil Liberties in Times of Crisis, in Bulletin of the American Academy (2006), p. 29. Zie ook: http://www.amacad.org/publications/bulletin/winter2006/brinkley.pdf.
(93) N. URBINATI, The Criticism of Intellectual Critics, zie: http://logosonline.home.igc.org/urbinati.htm, p. 5.
(94) N. CHANG, How Democracy Dies: The War on Our Civil Liberties, in C. BROWN (ed.), Lost Liberties. Ashcroft and the Assault on Personal Freedom, New York, The New York Press, 2003, p. 35.
(95) B. ACKERMAN, The Emergency Constitution, in The Yale Law Journal 113 (5) (2004), p. 1045.
(96) Ibid., pp. 1067; 1069.
(97) D. COLE, The Priority of Morality. The Emergency Constitution’s Blind Spot, in The Yale Law Journal 113 (8) (2004), pp. 1756-1757.
(98) Ibid., pp. 1761-1775.
(99) L.H. TRIBE & P.O. GUDRIDGE, The Anti-Emergency Constitution, in The Yale Law Journal 113 (8) (2004), pp. 1801-1870.
(100) Ibid., p. 1870.
(101) M. IGNATIEFF, Het minste kwaad. Politiek en moraal in het tijdperk van het terrorisme [Uit het Engels vertaald door BOOKMAKERS. Oorspronkelijke titel: The Lesser Evil. Political Ethics in an Age of Terror.] Amsterdam, Cossee, 2004, p. 16.
(102) Ibid., pp. 24-25.
(103) Ibid., p. 37.
(104) Ibid., pp. 43-44.
(105) R. DWORKIN, The Real Threat to US values, in The Guardian (9 maart 2002). Zie: http://www.guardian.co.uk/afghanistan/story/0,1284,664248,00.html. (Zie voor een artikel met gelijkaardige inhoud ook: R. DWORKIN, The Threat to Patriotism, in The New York Review of Books 49 (3) (2002); of: http://www.nybooks.com/articles/15145.)
(106) L.K. DONOHUE, In the Name of National Security: US Counterterrorist Measures, 1960-2000, in Terrorism and Political Violence 13 (3) (2001), p. 47.
(107) W.E. SCHEUERMAN, Emergency Powers and the Rule of Law After 9/11, in The Journal of Political Philosophy 14 (1) (2006), pp. 61-63.
(108) P. WILKINSON, Terrorism versus Democracy. The Liberal State Response. Second Edition, New York, Routledge, 2006, p. 192.
(109) A. ETZIONI, Balancing Rights and Public Safety, in The Chronicle Review (28 september 2001). Zie: http://chronicle.com/free/v48/i05/05b01301.htm.
(110) James Piazza, die een jaar na het openbaar maken van de bevindingen van Krueger en Malecková, de gelijkluidende bevindingen van zijn eigen studie naar deze thematiek publiceerde, verwijst hiervoor naar publieke figuren als Kofi Annan, Bill Clinton, Desmund Tutu en George W. Bush. Elk van hen heeft in toespraken immers verwezen naar een vermoede correlatie tussen armoede enerzijds en terrorisme anderzijds. “Geen van de economische indicatoren”, zo schrijft Piazza, “zijn significante voorspellers van terroristische incidenten of slachtoffers, in tegenstelling tot de noodzakelijke verwachtingen om een ‘geworteld-in-armoede’ hypothese te kunnen bevestigen.” (J.A. PIAZZA, Rooted in Poverty?: Terrorism, Poor Economic Development, and Social Cleavages, in Terrorism and Political Violence 18 (1) (2006), pp. 159-160; 170.) Onafhankelijk van beide onderzoeken heeft ook Freedom House, een non-gouvernementele organisatie die tracht de vrijheid in de wereld te ondersteunen, een dergelijk onderzoek gedaan tussen 1999 en 2003, en hun resultaten bevestigen de analyses van Piazza en Krueger en Malecková. (Zie: The Relation Between Freedom and Terrorism: http://www.freedomhouse.org/template.cfm?page=130&year=2005.)
(111) A.B. KRUEGER & J. MALECKOVÁ, Seeking the Roots of Terrorism, in The Chronicle Review (6 juni 2003); en A.B. KRUEGER & J. MALECKOVÁ, Does Poverty Cause Terrorism? The Economics and the Education of Suicide Bombers, in The new Republic (24 juni 2004). Zie: http://chronicle.com/free/v49/i39/39b01001.htm; en http://www.tnr.com/doc.mhtml?i=20020624&s=krueger062402.
(112) J.F. STACK, Jr. & T.E. BAKER, Epilogue, in ID. & J.F. STACK, Jr. (eds.), At War with Civil Rights and Civil Liberties, Lanham, Rowan & Littlefield Publishers, 2006, p. 230.
(113) K. MARTIN, Secret Arrests and Preventive Detention, in C. BROWN (ed.), Lost Liberties. Ashcroft and the Assault on Personal Freedom, New York, The New York Press, 2003, p. 90.
(114) S.J. SCHULHOFER, No Checks, No Balances: Discarding Bedrock Constitutional Principles, in R.C. LEONE & G. ANRIG, Jr. (eds.), The War on Our Freedoms. Civil Liberties in an Age of Terrorism, New York, Public Affairs, 2003, p. 99.
(115) J. ROSEN, The Naked Crowd. Reclaiming Security and Freedom in an Anxious Age, New York, Random House, 2004, pp. 5-6.
(116) ID., The Naked Crowd. America’s culture of self-revelation spells the end of privacy and the promotion of a smothering conformity, zie: http://www.spiked-online.com/Printable/0000000CA5FF.htm, pp. 10-11.
(117) R. WHITAKER, a.c., p. 54.
(118) F. ABRAMS, a.c., p. 1.
(119) B. ACKERMAN, a.c., p. 1044.
(120) L. ZEDNER, a.c., p. 525.
(121) Ook Otis Stephens vraagt zich af of we in de strijd tegen het terrorisme niet in een totaal nieuwe situatie zijn beland en of bepaalde beperkingen van burgerrechten niet permanent zullen worden. Bij een nieuwe terroristische aanval, zo stelt hij, zullen stemmen opgaan om de vroegere procedurele beperkingen opnieuw te herstellen, terwijl anderen zullen vragen om nog meer inperkingen van de burgerrechten. (O.H. STEPHENS, Jr., Presidential Power, Judicial Defence, and the Status of Detainees in an Age of Terrorism, in D.B. COHEN & J.W. WELLS (eds.), American National Security and Civil Liberties in an Era of Terrorism, New York, Palgrave Macmillan, 2004, p. 84.)
(122) L. TRIBE, a.c., p. 1828.
(123) D.A. HARRIS, Racial Profiling Revisited. “Just Common Sense” in the Fight against Terror?, in M.K.B. DARMER, R.M. BAIRD & S.E. ROSENBAUM (eds.), Civil Liberties vs. National Security in a Post-9/11 World, New York, Prometheus Books, 2004, p. 166.
(124) P.A. THOMAS, Emergency and Anti-Terrorist Powers 9/11: USA and UK, in Fordham International Law Journal 26 (2003), p. 1208.
(125) R. DWORKIN, The Treath to Patriotism, in The New York Review of Books 3 (2002), p. 41. Zie: http://www.nybooks.com/articles/15145.
(126) J. LOBEL, a.c., pp. 27-28; 41.
(127) L.K. DONOHUE, Security and Freedom on the Fulcrum, in Terrorism and Political Violence 17 (1-2) (2005), p. 69.
(128) S.M. DECRANE, Aquinas, Feminism, and the Common Good, Washington D.C., Georgetown University Press, 2004, pp. 58-59.
(129) Ibid., p. 60.
(130) D.P. MCCANN, The Common Good in Catholic Social Teaching. A Case Study in Modernization, in P.D. MILLER & D.P. MCCANN (eds.), In Search of the Common Good, New York, T & T Clark, 2005, p. 143.
(131) J. PORTER, The Common Good in Thomas Aquinas, in P.D. MILLER & D.P. MCCANN (eds.), In Search of the Common Good, New York, T & T Clark, 2005, p. 107.
(132) VATICANUM II, Pastorale constitutie Gaudium et spes over de Kerk in de wereld van deze tijd, in Constituties en decreten van het 2e Vaticaans oecumenisch concilie [Uit het Latijn vertaald door E. SCHILLEBEECKX & L. VAN GELDER] Amersfoort, Katholiek Archief, 1967, p. 421.
(133) Ibid., p. 466.
(134) J. PORTER, a.c., p. 110.
(135) Ibid., p. 118.
(136) S.M. DECRANE, o.c., pp. 62; 68.
(137) J. W. SKILLEN, The Common Good as Political Norm, in P.D. MILLER & D.P. MCCANN (eds.), In Search of the Common Good, New York, T & T Clark, 2005, p. 257.
(138) Ibid., p. 276.
(139) M. NOVAK, Free Persons and the Common Good, Lanham, Madison Books, 1989, p. 137.
(140) J.W. SKILLEN, a.c., p. 278.
(141) PIUS XI, Quadragesimo Anno, nr. 46. (Zie:
http://www.vatican.va/holy_father/pius_xi/encyclicals/documents/hf_p-xi_enc_19310515_quadragesimo-anno_en.html.)
(142) A. ETZIONI, De nieuwe gulden regel. Gemeenschap en moraal in een democratische samenleving [Uit het Engels vertaald door P. VAN HUIZEN. Oorspronkelijke titel: The New Golden Rule.] Kampen, Uitgeverij Ten Have, 2005, p. 24.
(143) Ibid., pp. 43-44.
(144) B. STILTNER, Religion and the Common Good. Catholic Contributions to Building Community in A Liberal Society, Lanham, Rowman & Littlefield Publishers, 1999, pp. 87-88.
(145) D. HOLLENBACH, S.J., The Common Good and Christian Ethics, Cambridge, Cambridge University Press, 2002, p. 159.
(146) M.S. BALL, Common Good in Performance, in P.D. MILLER & D.P. MCCANN (eds.), In Search of the Common Good, New York, T & T Clark, 2005, p. 228.
(147) A. LIEVEN & J. HULSMAN, Ethical Realism. A Vision for America’s Role in the World, New York, Pantheon Books, 2006, pp. 58-59.

Aanvullende informatie

Dit artikel kan teruggevonden worden in het boek: W. Smit, Terrorisme en rechtvaardige oorlog, Antwerpen, Garant, 2007.

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.