De lamme benen van het recht. Over macht en onmacht van het internationale recht in noodsituaties

De lamme benen van het recht. Over macht en onmacht van het internationale recht in noodsituaties

In dit artikel gaat de auteur in op de reeds lang bestaande spanning tussen de rechtsprincipes uit het oorlogsrecht en de mensenrechten enerzijds, en de toepassing ervan in noodsituaties. In een tweede deel maakt hij een verwijzing naar de actualiteit en de oorlog van Israël tegen de Hezbollah in het zuiden van Libanon in juli en augustus 2006.

 

Smit Wim

1. INLEIDING

Spreken over mensenrechten, is teruggrijpen naar een oude traditie. Ik wil mijn uiteenzetting dan ook beginnen met een korte schets van die evolutie waarmee ik wil wijzen op het belang van de ‘overlevering’ en de ‘groei’ doorheen vele eeuwen. In het tweede deel, wil ik me focussen op het drama van de strijd tegen het terrorisme voor globale naleving van de mensenrechten en de rol die Israël daar in speelt. Zo moet duidelijk worden hoe het internationale discours van de strijd tegen het terrorisme ook de strijd van Israël tegen het Palestijnse terrorisme beïnvloedt.

2. WAAR HISTORISCHE GRUWEL EN WEERZIN ELKAAR RAKEN…

Spreken over recht voert ons terug op een lange traditie, want al mag dat laatste dan in de twintigste eeuw min of meer vaste vorm hebben gekregen, toch liggen de wortels ervan veel dieper in de tijd. Doorheen vele eeuwen werd bewust en onbewust, doorheen vernieuwende wetgeving en gedachtenexperimenten, gewerkt aan het burgerrecht, het oorlogsrecht en ook aan de mensenrechten. Een scharnierperiode in die ontwikkeling is de Verlichting van de zestiende en zeventiende eeuw geweest, met haar religieuze, wetenschappelijke en politieke revoluties. De ideeën van de Verlichting over recht en maatschappelijke orde, waren gebaseerd op de natuurwetdoctrine die stamde uit de Griekse filosofie (met Plato, Aristoteles en de Stoïcijnen), de joods-christelijke geschriften en de daaruit volgende inzichten (Thomas van Aquino) en het Romeinse morele en rechtsdenken (Cicero). Dat natuurwetsdenken werd aan het begin van de zeventiende eeuw geseculariseerd. Van dan af had elke mens rechten die inherent waren aan zijn menselijke natuur; de mens beschikt over fundamentele rechten, gewoonweg omdat hij een mens is. Die rechten zijn bijgevolg onvervreemdbaar. Het is hier dat de ideeën van gelijkheid en vrijheid werden opgepikt en de basis vormden voor de Engelse Bill of Rights (1689), de Amerikaanse Declaration of Independence (1776) en de Franse Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen (1789).[0]
Sindsdien ontwikkelde het zich verder tot de drama’s van de twintigste eeuw – in het bijzonder de ervaring van de holocaust – leidden tot een indrukwekkende catharsis die z’n weerslag heeft gehad op het rechtensysteem. Precies daar waar historische gruwel en weerzin elkaar in het Westen bij uitstek raken, zet het internationaal recht stevig door. Het ‘Nie wieder‘, het ‘nooit opnieuw mag het zover komen’, overheerst zozeer, dat het leidt tot een golf van internationale afspraken, conventies en rechtsregels.
Uiteindelijk leidde het ‘nooit meer’ in 1948, in de schoot van de Verenigde Naties, tot een juridische revolutie waardoor niet enkel internationaal erkende staten, maar ook individuen die bedreigd worden door staten of door onderdrukking, rechten kregen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Sindsdien is de mensenrechtentaal een – weliswaar niet onbekritiseerde[1] – bron van macht en autoriteit geworden.

3. IN DE OORLOG ZWIJGEN DE WETTEN?

Het mag duidelijk zijn dat de sterke opgang van de (mensen)rechten sinds de zeventiende eeuw geen eenzijdig succesverhaal is. Het is bekend dat oorlog slecht is voor burgerrechten en burgerlijke vrijheden. Steeds opnieuw worden in naam van de nationale veiligheid individuele vrijheden afgezwakt.[2] In de eerste eeuw v.C. reeds trok de Romeinse staatsman en filosoof Cicero de idee dat de (grond)wet zelfs in tijden van noodsituatie geldig en toepasbaar blijft, in twijfel. Cicero schreef: ‘in de oorlog zijn de wetten stil‘.[3] Anders en naar de hedendaagse situatie vertaald: indien zich een noodsituatie opdringt waarbij de veiligheid van de staat en de burgers in gevaar is, zijn alle middelen toegestaan om opnieuw de veiligheid te verzekeren. De wet speelt dan een ondergeschikte rol.
Een opmerkelijke visie die niet toevallig doorheen de geschiedenis zowel gretig werd aangehaald als stevig bekritiseerd. Cicero’s uitspraak is zonder meer stevig verworteld in een historische realiteit die tot op vandaag onmiskenbaar geldigheidswaarde heeft. Oorlog is niet ‘slecht’ voor de rechten en vrijheden, het is, minstens op korte termijn, gewoon ‘nefast’. De verworven rechten worden opgeofferd en de (ook in tijden van conflict) geldende rechtsregels en conventies worden met de voeten getreden. Dat mag dan al een vreselijke constatering zijn, maar het is nooit anders geweest. Ook de internationale wetgeving die nu nochtans in de laatste decennia alleen maar aan invloed wint, schijnt daar weinig aan te kunnen veranderen.
Een korte blik op de geschiedenis van grootmacht Amerika kan wat dat betreft veel verduidelijken. Het conflict tussen vrijheden en veiligheid is ook daar steeds het scherpst geweest in tijden van noodsituaties. Alleen al onder het bewind van de presidenten Woodrow Wilson en Theodore Roosevelt, gedurende respectievelijk de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, werden talloze rechten geschonden. Tijdens Wereldoorlog I waren het vooral de Duitse immigranten die het moesten ontgelden.[4] Tijdens WO II werd, na de aanval op Pearl Harbor, dan weer beslist om alle mensen met Japanse voorouders te verwijderen van de Westkust. En om de militaire installaties te beschermen tegen mogelijke sabotage en spionage, werden Japanse Amerikanen geïnterneerd in concentratiekampen.[5]
Tijdens de Vietnamoorlog in de jaren ’60 werden de rechten van de burgers niet aangetast. Zo kan het misschien lijken alsof daarmee een keerpunt gelegd is en er sinds de zestiger jaren sprake is van ‘een consistent, lineair, progressief verhaal’, maar de les die de twintigste eeuw ons geleerd heeft, is dat de definitie van de maatschappij voor burgerlijke vrijheden onvast is en constant verandert; dat nieuwe situaties nieuwe bedreigingen creëren, waarvoor voorgaande ervaringen vaak slechts een povere voorbereiding betekenen; en dat de publieke steun voor het beschermen van fundamentele vrijheden hoogst onzeker is en vlug kan vervliegen.[6] Dat blijkt nog het duidelijkst uit het feit dat volop in de Koude Oorlog de strijd met het communisme op het scherp van de snee werd gevoerd. De misbruiken en inbreuken op rechten waren legio, en duurden tot de val van de Muur. Het bekendst is het zogenaamde ‘McCarthyism’, dat tekenend was voor de hysterie die rond het communisme leefde. De regering besliste de vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering beperkingen op te leggen; plannen werden ontwikkeld om in noodsituaties zogenaamde ‘subversieven’ gevangen te zetten; publieke en private zwarte lijsten van hen die zogenaamd ‘ontmaskerd’ waren, werden aangelegd; en leiders en leden van de Communistische Partij in de Verenigde Staten werden vervolgd.[7]
Deze wel heel beknopte geschiedenis, ook al is ze dan maar van één natie, toont aan dat echte en vermeende noodsituaties niet zelden leiden tot inbreuken op verworven rechten. Amerika is daarin heus geen uitzondering. Hoezeer we er ons ook tegen kunnen verzetten omwille van juridische en morele redenen, toch lijkt het er sterk op dat Cicero’s uitspraak, dat de wetten zwijgen als de wapens spreken, in de realiteit een door de politieke leiders vaak gehuldigd adagio is.

4. WANNEER DE WERELD TOEKIJKT: DE INVLOED EN LIMIETEN VAN HET MENSENRECHTENDISCOURS

4.1. Het dilemma van de rechten in noodsituaties

In het licht van deze constatering duiken fundamentele vragen op, zoals: ‘Indien het recht op losse schroeven komt te staan in noodsituaties, hoe zit het dan met de mensenrechten?’ ‘Hebben zij een invloed gehad op de conflicten van de twintigste eeuw; hebben zij dan de spanning tussen recht en oorlog niet opgelost?’ ‘En wat blijkt hun werkelijke geldingskracht te zijn in tijden van conflict?’
De mensenrechtentaal zelf is nochtans ondubbelzinnig: ‘er is geen excuus voor het onmenselijk gebruik van mensen’ en nationale veiligheid of andere noodsituaties zijn geen geldige rechtvaardiging voor de afschaffing van het rechtssysteem. Rechtsbeschermingen kunnen – in een uiterst geval – opgeschort worden, maar die opschortingen moeten dan weer gerechtvaardigd worden door wetgevende machten en rechtbanken én tijdelijk zijn.[8] Een democratische grondwet staat in geval van nood tot op zekere hoogte opschorting van rechten toe. De rechten hebben dus niet altijd het primaat. Maar noodzaak heeft dat evenmin. Zelfs in tijden van reëel gevaar moeten politieke autoriteiten bewijzen dat beknotting van rechten gerechtvaardigd is.[9] Noodsituaties geven dus geen carte blanche aan politici om te ontsnappen aan de democratische controlemechanismen. Snel kunnen handelen in deze situaties is zonder meer vereist, dus kan bijvoorbeeld voor sommige gevallen het parlementaire overleg te traag gaan. Het uitschakelen is echter een verdere en niet te aanvaarden stap, want het is precies dit overleg dat niet alleen de belangen van de meerderheid dient, maar ook de rechten en vrijheden van individuen respecteert.
Meteen doen deze voorwaarden de vraag rijzen hoe dit noodzakelijke evenwicht gegarandeerd moet worden in tijden dat onverwijld gehandeld dient te worden. De huidige strijd tegen het terrorisme bijvoorbeeld, laat een dergelijk proces van checks and balances op korte termijn niet toe. Het antwoord op deze vraag klinkt vaag: zodra de maatregelen zijn genomen, en de eerste turbulenties die de noodsituaties met zich hebben meegebracht, zijn verdwenen, moet hun validiteit getoetst worden via de democratische instellingen. Dat laat voor de regering nog een relatief grote vrijheid om het ‘juiste moment’ voor deze toets in te schatten.
Een tweede, niet minder moeilijk en vaag te beantwoorden vraag, luidt wat de precieze betekenis is van de term ‘tijdelijk’, in het bijzonder in de strijd tegen het terrorisme, waarvoor de verwachting is dat deze nog minstens tientallen jaren zal aanslepen, en waarvan het nu al duidelijk is dat het op zich nooit compleet uitgeroeid zal zijn. Deze terechte vraag kan misschien nog het best beantwoord worden via indirecte weg, door te verwijzen naar de discussie over de efficiëntie van de huidige veiligheidsmaatregelen, hun werkelijke bijdrage aan een veiligere samenleving, en de mogelijk verdere aanscherping van het inlichtingensysteem.
In de huidige strijd tegen het terrorisme worden heel wat privacyrechten in vraag gesteld, en zelfs opgeofferd, omdat men er vanuit gaat dat ze in een soort van balans staan met elkaar. De schijnbare politieke noodzaak om in noodsituaties veiligheid en rechten af te wegen, komt voort uit een traditioneel maar foutief beeld.[10] Het is een op het eerste zicht verleidelijke voorstelling, maar wie het verder analyseert, komt erachter dat het misleidend is. Het veronderstelt een conflict tussen beide: de veiligheid verhogen, betekent het verminderen of opschorten van rechten en vrijheden, en omgekeerd. Maar dat is – zacht uitgedrukt – geen noodzakelijkheid. Er zijn ook andere redenen om de metafoor te verwerpen. Ten eerste zijn het niet zozeer de vrijheden en veiligheid die in de realiteit afgewogen worden, maar de vrijheid van anderen voor de veiligheid van iedereen. Ten tweede zijn veiligheidsmaatregelen die effectief kunnen blijken op korte termijn, dat niet noodzakelijk ook op lange termijn. En ten slotte lijkt de metafoor ook te includeren dat de maatschappij nadien weer gewoon terugkeert naar haar ‘normale’ situatie, naar een balans in evenwicht, hetgeen in de realiteit zelden het geval blijkt te zijn.[11] Het beeld van de balans is dus niet alleen foutief, het helpt ook niet vooruit in het zoeken naar een open en realistische veiligheidspolitiek.

4.2. Het belang en de betekenis van de mensenrechten

De mensenrechten zijn niet absoluut, en bovendien kan er slechts in urgente gevallen, daar waar het ook nog eens omwille van de politieke en militaire realiteit haalbaar is, afdwingend worden opgetreden. Toch betekent dit niet dat de mensenrechten een onbelangrijke speler zijn op wereldvlak. De mensenrechten zijn de hoofdstroom geworden in het politieke kader van staten en van de Verenigde Naties zelf. “De retoriek over de buitenlandse politiek van de meeste Westerse liberale staten”, schrijft de filosoof en mensenrechtenkenner Michael Ignatieff, “herhaalt nu het mantra dat nationale belangen uitgebalanceerd moeten zijn door oprecht respect voor waarden, waaronder de belangrijkste de mensenrechten zijn.”[12] Maar de mensenrechten zijn niet zomaar verworden tot het mantra van staten, ze zijn immers noodzakelijk om mensen te beschermen tegen geweld en misbruik. Dat is hun onderliggende betekenis, die is gegroeid uit historische ervaringen van de eigen autonomie die werd verdrukt door religie, staat, gezin en groep.[13]
Het recht, en ook de mensenrechten mag dan al niet absoluut zijn, zonder meer pragmatisch is het in ieder geval ook niet. Dat wordt duidelijk vanuit de oorsprong van de mensenrechten; die zijn immers niet zozeer ontstaan vanuit hoopvolle verwachtingen, wel vanuit getuigenissen van angst. Vanuit onze kennis van de menselijke geschiedenis en wat er kan gebeuren wanneer mensen niet onder de bescherming van rechten staan. Dat betekent in het minste geval dat grondig moet worden nagedacht over de wijze waarop we met die rechten omspringen. Dat we de nodige voorzichtigheid aan de dag leggen alvorens we onze rechten – zelfs als dit tijdelijk is – opschorten.
Een terugblik op de geschiedenis lijkt het debat over veiligheid en rechten in noodsituaties niet te beslechten. Zowel voor- als tegenstanders van de beknotting van vrijheden in bepaalde situaties, halen voorbeelden uit deze geschiedenis aan om aan te tonen dat ze het gelijk aan hun kant hebben. De verdedigers van de rechten halen aan dat een terugblik op het verleden op z’n minst moet leiden tot een zeer overdachte en voorzichtige omgang met de verworven rechten, ook in noodsituaties. Terwijl zij die opkomen voor het primaire belang van de veiligheid zullen argumenteren dat de democratie niet is kapot gegaan aan dergelijke ingrijpende maatregelen, maar haar integendeel mee in stand heeft gehouden. Dat mag een weinig voldoening gevende conclusie zijn, maar hoe dan ook liggen de lessen van het verleden voor aan de politieke leiders en leiden ze naar een attitude van voorzichtigheid en omzichtigheid. Een attitude van zorg voor de maatschappij, geïnspireerd door het streven naar enerzijds een effectieve aanpak in noodsituaties, en anderzijds een respect voor de tradities en verworvenheden, zonder daar noodzakelijkerwijze blind aan te moeten vasthouden.

5. HET DISCOURS VAN DE TERRORISTISCHE DREIGING, NIEUWE INBREUKEN OP DE BURGER- EN MENSENRECHTEN EN DE ZAAK ISRAËL-PALESTINA

In een laatste deel van deze lezing wil ik beknopt weergeven hoe in Amerika de terroristische dreiging van de jaren ’90 en het trauma van de aanslagen in 2001 de aanzet hebben gegeven tot de inperking van de verworven rechten en vrijheden. Zoals we later zullen opperen, ligt hier immers de basis van een mondiale paradigmawissel waarbij rechten, op nationaal en internationaal vlak, ondergeschikt worden geacht aan de strijd tegen het terrorisme. Dat moet verduidelijken hoe dit z’n invloed heeft op de strijd van Israël tegen het terrorisme, en in het bijzonder op de recente strijd van Israël tegen de Hezbollah op het grondgebied van Libanon.

5.1. De terroristische dreiging in Amerika en de laatste golf van mensenrechtenbeperkingen

De laatste golf van bedreigingen voor de burgerrechten in Amerika, kwam er aan het eind van de 20ste eeuw en zette door aan het begin van de nieuwe eeuw. Het bewind van Bill Clinton had deze trend reeds ingezet na de aanslag op Oklahoma City in april 1995[14], en de lijn werd door de regering van George W. Bush doorgezet na de terroristische aanslagen van 2001 met de goedkeuring van de USA Patriot Act[15], nog in oktober van dat jaar.
Deze Act werd door mensenrechtenverdedigers vanaf het begin sterk bekritiseerd. De essentie van het debat handelt enerzijds over de inbreuken die dit met zich kan meebrengen op het zogenaamde First Amendment. Dit is de eerste reeks rechten van Amerikaanse burgers uit de Bill of Rights, die een bundeling is van individuele rechten voor de inwoners van het land. Dit eerste amendement handelt over het recht van mensen om in vrijheid de godsdienst van hun keuze te kunnen uitoefenen, de vrijheid van meningsuiting, het recht op vrije pers, het recht om op publieke samenkomst en protesten, z’n opinie te kunnen naar voren brengen op een niet-gewelddadige manier, en het feit dat burgers het recht hebben om hun regering ter verantwoording te roepen voor de bestuursbeslissingen die worden genomen en de burgers direct aanbelangen. Anderzijds stelt het ook het Fourth Amendment onder druk, dit verzekert het recht van mensen op persoonlijke en materiële veiligheid, en stelt grenzen aan de mogelijkheid van huiszoeking, arrestatie en beslaglegging.[16]
Met de in 2003 uitgelekte Domestic Security Enhancement Act of 2003[17] – ook USA Patriot Act II genoemd – en de Intelligence Reform Act (IRA)[18] werden nog meer inperkingen van rechten voorgesteld die de greep op het verzamelen van inlichtingen in de strijd tegen het terrorisme moesten versterken. Naast de doorvoering van deze maatregelen was er ook nog de grotere macht die de president zich toeeigende in het nemen van counterterroristische maatregelen; het hanteren van de zogenaamde ‘racial profiling‘ – dit is het screenen van mogelijke terroristen aan de hand van profielschetsen –; de mishandeling van vermeende terroristen in Guantánamo Bay (Cuba) en Abu Ghraib (Irak); de slechte behandeling van immigranten, asielzoekers en minderheden; het mogelijk misbruik van zogenaamde ‘passenger name records‘ (PNR); en de schendingen van mensenrechten door de grenspolitie[19]. Deze voorbeelden tonen duidelijk de switch naar een ‘inlichtingen- en veiligheidsparadigma’ aan waarvoor de regering van Bush heeft geopteerd.

5.2. Over de grens: de strijd tegen het terrorisme als vrijbrief voor disproportioneel geweld

Het is ook precies deze verschuiving door de machtigste staat van de wereld die noodgedwongen – indien men tenminste niet wil vervallen in politieke hypocrisie en zo z’n geloofwaardigheid verliezen – ook de ruimte geeft aan andere landen om maatregelen te nemen die een inbreuk zijn op de burger- en mensenrechten, terwijl dit niet noodzakelijk tot meer succes zal leiden in de bestrijding van het terrorisme. Het discours van de terrorismebestrijding heeft voor een dekmantel gezorgd waaronder inbreuken op mensenrechten kunnen gebeuren zonder dat die internationaal worden veroordeeld met dezelfde klem en hetzelfde impact als dat voorheen zou zijn gebeurd.
In de nasleep van 11 september bedienden zowel de Russische President als de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken zich van de term ‘strijd tegen het terrorisme’ om hun interne problemen te benoemen. Rusland om zijn gewelddadige acties in Tsjetsjenië te verdedigen, China om z’n reactie op de politieke onrust in de provincie Xinjiang goed te praten. Na 11 september 2001 werden dergelijke acties zelden nog onder kritiek geplaatst, gesteund door een brede internationale basis. Landen als Groot-Brittannië, Spanje, Canada, Australië, en India maakten van hún strijd tegen het terrorisme dan weer gebruik om, net als Amerika, door rechtenorganisaties sterk bekritiseerde rechtenbeperkende maatregelen te nemen.[20]

5.3. De zaak Israël-Palestina: waar immoraliteit met immoraliteit wordt bevochten

Ook de Israëlische regering toont zich in de strijd tegen het terrorisme langs haar meest opportunistische zijde. Tot slot van deze uiteenzetting wil ik dit illustreren aan de hand van het meest recente Israëlische counterterroristische conflict in het zuiden van Libanon.

5.3.1. Over de immoraliteit van het terrorisme
Het Palestijnse terrorisme vloeit voort uit verschillende aspecten. Ten eerste is er de toewijzing van grondgebied voor de stichting van een joodse staat in ’48, waaronder het religieus ook voor moslims belangrijke Jeruzalem. Ten tweede is er de onderdrukking van de Palestijnse burgers die in Israël vaak behandeld worden als tweederangsburgers. Ten derde is er de blinde haat en het racisme dat de onderstroom vormt voor het Palestijnse terrorisme. En ten vierde is er de ontzegging van basisrechten als voedsel, water en elektriciteit in grote delen van de bezette gebieden. Om het niet te hebben over de ontzegging van een land waarin de Palestijnen soeverein en autonoom hun levens kunnen opbouwen, zonder in onzekerheid te moeten leven over het statuut van hun woonplaats.
Dit alles is een vruchtbare voedingsbodem voor terroristen die hun rechten gewapenderhand willen bekomen. Al is vanuit menselijk oogpunt begrip op te brengen voor dit streven naar veiligheid en vrijheid, de terroristische optie is zonder meer onaanvaardbaar. In de eerste plaats is het onduidelijk wie de terroristen precies vertegenwoordigen. In ieder geval zijn ze niet de vertegenwoordigers van de hele Palestijnse bevolking en hebben ze geen mandaat. Ten tweede vormen terroristische bewegingen geen staat, en kan hen als dusdanig niet hetzelfde statuut worden toegekend op internationaal vlak; al helemaal niet onder VN-vlag. En ten derde is de keuze voor extreem geweld door middel van aanslagen moreel verwerpelijk. Terroristische groeperingen zijn geen legale acteurs, noch zijn ze in hun wijze van handelen aanvaardbaar. Dat heeft niet in het minst te maken met de non-discriminaire terreur, waarbij de oorlogswetgeving, zoals we die kennen onder de Conventie van Genève, volledig wordt genegeerd, en zelfs ontkend. Bovendien is het treffen van burgers een bewuste strategie om niet enkel militaire doelwitten te treffen, maar om door het viseren van non-combattanten angst te zaaien.

5.3.2. Over de immoraliteit van het Israëlische antiterrorisme
De hierboven genoemde onderliggende redenen voor het Palestijnse terrorisme mogen dan al geen moreel aanvaarde onderbouw vormen voor de terroristische actie, het terrorisme op zich is in geen geval ook een aanvaardbare reden voor de inzet van militaire macht en middelen door Israël op de schaal zoals dat nu gebeurt. Het mag duidelijk zijn dat het land recht heeft om z’n zelfverdediging op te nemen (Artikel 51 van het VN-Handvest), ook tegen terroristische aanvallen, meer nog, het heeft daar zelfs een plicht toe. Maar de disproportionaliteit waarmee die verdediging gepaard gaat, is in strijd met de principes van het rechtvaardige oorlog denken, de Conventie van Genève en de politiek van de Verenigde Naties, waarvan Israël een lid is.
De schending van mensenrechten door Israël in de strijd tegen het terrorisme is niet nieuw. Zo schrikt Israël er bijvoorbeeld niet voor terug kinderen als spionnen in te zetten[21] of om mogelijke informanten te martelen, hoewel dit reeds lang ineffectief is gebleken[22]. Maar de meest fundamentele en vaakst weerkerende kritiek is ongetwijfeld de non-discriminaire wijze waarop het land te werk gaat in haar strijd tegen het terrorisme. In cynisch geworden bewoordingen worden burgerdoden ‘collateral damage‘ genoemd, in realiteit is het aantal burgerdoden zo hoog dat de vraag gesteld kan worden of het hier niet om een bewuste strategie gaat. Het recente oplaaien van de strijd tegen de Hezbollah op het grondgebied van Libanon was opnieuw een trieste illustratie van deze militaire politiek.
Na de kidnapping van twee Israëlische militairen, op 12 juli, schond Israël de soevereiniteit van de Libanese staat. De schending van het oorlogsrecht die daar op volgde, door de inzet van niet-discrimenerende wapens, zoals clusterbommen, en de aanhoudende bombardementen op burgerhuizen, leidde op directe wijze tot inbreuken op de mensenrechten. Honderden Libanezen die niet betrokken waren bij terroristische acties van welke aard ook, kwamen om het leven.[23] Kort na de aanzet van deze militaire ingreep, zette de Amerikaanse regering een politiek-diplomatische ronde op het getouw, die veel weg had van een vertragingsmanoeuvre om zo Israël enige tijd te geven te doen wat het nodig achtte. Aanmaningen tot matiging en tot stopzetting van de acties door de Verenigde Naties, werden door de Israëlische regering naast zich neergelegd.
In de strijd tegen het terrorisme wordt verwezen naar het mogelijke destructieve impact dat dat terrorisme op de maatschappij kan hebben. Daarbij wordt er uitgegaan van een mogelijke ondermijning van de democratie. In zijn basiswerk Just and Unjust Wars[24] gaf de leidende filosoof Michael Walzer aan dat, in het geval de democratische maatschappij dreigt vernietigd te worden, alle middelen aanvaardbaar zijn om dit af te wenden (supreme emergency exemption). In dezelfde zin, maar gebaseerd op een overschatting van de destructieve kracht van terrorisme wordt het in landen als de Verenigde Staten bestreden met de grote middelen. Principes als ‘proportionaliteit’ en zelfs het ‘discriminatieprincipe’ worden daarbij niet zelden geschonden. Ook de burgerrechten in eigen land worden onder dat voorwendsel opgeschort of zelfs permanent ingeperkt[25].
We stelden reeds eerder dat een aantal landen onder dezelfde dekmantel van de bestrijding van het terrorisme de kans schoon hebben gezien om met brute kracht tegen het terrorisme in te gaan. Israël is er onmiskenbaar één van. Uiteraard stond Israël in z’n strijd tegen het terrorisme al lang onder de ‘hoge’ bescherming van de Verenigde Staten. Veroordelingen van het geweld werden binnen de Verenigde Naties door de inzet van de VS afgeblokt. Sinds eind 2001 is die beschermende band nog versterkt geworden. In de Israël-Libanon oorlog van juli tot begin augustus, is gebleken waartoe dit kan leiden. Terwijl de Amerikaanse regering Israël carte blanche gaf in haar oorlog, door de inzet van een trage diplomatieke ronde, had het zuiden van Libanon te lijden onder een dagenlange bijna onophoudende bommenregen. Het is waarschijnlijk dat de schending van het ‘non-combattantenbeginsel’ door Israël ondertussen als een bewuste algemene strategie naar voren werd geschoven. Niet alleen werden zo de terroristen aangepakt, maar ook het Libanese volk werd collectief bestraft[26] voor de aanwezigheid van de Hezbollah op haar grondgebied en de Libanese regering voor haar lakse houding hier tegenover.

6. BESLUIT

Hoewel de mensenrechten pas echt vorm kregen na de drama’s uit de eerste helft van de 20ste eeuw, steunen ze op een lange traditie. Dat versterkt de morele uitstraling die deze rechten hebben. Toch betekent dit niet dat ze in de politieke wereld ondubbelzinnig worden aangewend en nageleefd. De mensenrechten zijn niet zelden het slachtoffer van een politiek met twee gezichten. Heel wat naties schaarden zich volmondig achter de mensenrechten toen ze het Verdrag tekenden; maar niet allemaal gaan ze er te allen tijde even nauwgezet mee om. In noodsituaties dreigen de rechten al gauw verpletterd te worden onder de veiligheidsretoriek. Het misleidende beeld van de balans – rechten opofferen om meer vrijheid te bekomen – wordt daarbij gretig aangewend.
Dergelijke rechtenbeperkende ingrepen werden doorheen de geschiedenis vergoelijkt door de verwijzing naar een noodsituatie waarin de staat op dat moment zou verkeren. Maar niet alleen maakt deze stempel niet elke nadien genomen maatregel zinvol of moreel aanvaardbaar, bovendien moet het werkelijke impact van deze zogenaamde noodsituatie op de democratische staat onderzocht worden en afgewogen tegen het gewicht dat het van de overheid heeft meegekregen. Vaak blijkt dan de noodsituatie minder ingrijpend te zijn dan graag wordt geloofd. Het huidige internationale terrorisme en de reactie hierop is slechts het meest recente voorbeeld. De Amerikaanse reactie gaat uit van een destructieve kracht die het terrorisme niet bezit. De gevolgen van deze overdrijving zijn echter niet gering. Niet enkel worden de rechten van de eigen burgers drastisch aangetast, ook andere landen hebben hun kans nu schoon gezien om onder het mom van de terrorismebestrijding de zware middelen in te zetten om interne problemen op te lossen.
Ook Israël is één van de staten die teert op de huidige mensenrechtenblindheid in de strijd tegen het terrorisme. De laatste opflakkering van geweld in de bestrijding van de Hezbollah in het zuiden van Libanon heeft niet alleen de ambigue houding van Amerika – van nature een bondgenoot in de Israëlische strijd – maar van de hele wereldgemeenschap aangetoond. Hoe sterk de verontwaardiging van het grootste deel van de publieke opinie ook opklonk, het duurde wel heel erg lang alvorens in de schoot van de Verenigde Naties een vuist kon worden gemaakt, en dat terwijl honderden onschuldige Libanese burgers het slachtoffer werden van disproportioneel geweld. Het hoefde dan ook niet te verbazen dat de ontgoocheling van VN-Secretaris-generaal Kofi Annan nadien zwaar doorklonk. De politiek-realistische visie van het doel dat de middelen heiligt, die reeds vóór 2001 opnieuw opgang begon te maken, heeft hier haar stempel gedrukt, terwijl ze tegenstrijdig is met alles waar de Verenigde Naties voor staan. In de strijd tegen het terrorisme wordt geraakt aan de fundamenten van de open democratie zoals we die in veel landen kennen en zoals die ten grondslag ligt aan de Verenigde Naties. Het is mijn overtuiging dat dit niet zozeer het directe gevolg is van het terrorisme zelf, maar van de onevenwichtige en ondoordachte reacties die daaruit zijn voortgevloeid.

(0) P. HAYDEN, The Philosophy of Human Rights, St. Paul, Paragon Press, 2001, p. 3-5.
(1) M. IGNATIEFF, Human Rights as Politics, in A. GUTMANN (ed.), Human Rights as Politics and Idolatry, Princeton, Princeton University Press, 2001, p. 58.
(2) M.A. GRABER, Voting Rights and Other “Anomalies”: Protecting and Expanding Civil Liberties in Wartime, in T.E. BAKER & J.F. STACK, Jr. (eds.), At War with Civil Rights and Civil Liberties, Lanham, Rowan & Littlefield Publishers, 2006, p. 153.
(3) Ook Niccolò Machiavelli en Thomas Hobbes waren pleitbezorgers van deze zienswijze.
(4) A. BRINKLEY, A Familiar Story: Lessons from Past Assaults on Freedoms, in R.C. LEONE & G. ANRIG, Jr. (eds.), The War on Our Freedoms. Civil Liberties in an Age of Terrorism, New York, Public Affairs, 2003 ,p. 24-25.
(5) F.H. WU, Profiling in the Wake of September 11. The Precedent of the Japanese American Internment, in M.K.B. DARMER, R.M. BAIRD & S.E. ROSENBAUM (eds.), Civil Liberties vs. National Security in a Post-9/11 World, New York, Prometheus Books, 2004 , p. 149.
(6) A. BRINKLEY, a.c., p. 43-44.
(7) G.R. STONE, Civil Liberties in Wartime. The American Perspective, 2003, p. 9. Zie: http://www.associazionedeicostituzionalisti.it/materiali/convegni/aic200310/stone.html.
(8) M. IGNATIEFF, a.c.,. p. 16.
(9) ID., Het minste kwaad. Politiek en moraal in het tijdperk van het terrorisme [Uit het Engels vertaald door BOOKMAKERS. Oorspronkelijke titel: The Lesser Evil. Political Ethics in an Age of Terror.] Amsterdam, Cossee, 2004, p. 16.
(10) L.K. DONOHUE, Security and Freedom on the Fulcrum, in Terrorism and Political Violence 17 (1-2) (2005), p. 69.
(11) J. LOBEL, a.c., p. 27-28.
(12) M. IGNATIEFF, Human Rights as Politics, p. 22.
(13) Ibid., p. 83.
(14) D. COLE & J.X. DEMPSEY, Terrorism and the Constitution. Sacrificing Civil Liberties in the Name of National Security, New York, The New Press, 2002, p. 115-117.
(15) Voor de volledige tekst van de USA Patriot Act, zie:
http://www.aclu.org/SafeandFree/SafeandFree.cfm?ID=12251&c=207
(USA Patriot is een afkorting voor: Uniting and Strengthening America by Providing Appropriate Tools Required to Intercept and Obstruct Terrorism.)
(16) M. GEIST & M. HOMSI, The Long Arm of the USA Patriot Act: A Threat to Canadian Privacy? A Submission on the USA Patriot Act to the B.C. Information and Privacy Commissioner, 2004, p. 10. (See: http://www.mgblog.com/resc/Geisthomsipatriotact.pdf)
(17) Voor de volledige tekst van de USA Patriot Act II, zie: http://www.dailyrotten.com/source-docs/patriot2draft.html.
(18) Voor de volledige tekst van deze hervorming, zie: http://news.findlaw.com/hdocs/docs/terrorism/irtpa2004.pdf.
(19) Zie bijvoorbeeld volgende analytische documenten: INTERNATIONAL HELSINKI FEDERATION FOR HUMAN RIGHTS, Anti-terrorism Measures, Security and Human Rights. Developments in Europe, Central Asia and North America in the Aftermath of September 11, Vienna, International Helsinki Federation for Human Rights, 2003, p. 256; and LAWYERS COMMITTEE FOR HUMAN RIGHTS, Imbalance of Powers. How Changes to U.S. Law & Policy Since 9/11 Erode Human Rights and Civil Liberties, New York, Lawyers Committee for Human Rights, 2003, p. 111.
(20) Zie hiervoor bijvoorbeeld de analyse van Human Rights Watch over wereldwijde inbreuken op mensenrechten in de strijd tegen terrorisme: http://www.hrw.org/un/chr59/counter-terrorism-bck.pdf.
(21) H. COHEN & R. DUDAI, Human Rights Dilemmas in Using Informers to Combat Terrorism. The Israeli-Palestinian Case, in Terrorism and Political Violence 17 (1-2) (2005), p. 236.
(22) E. FELNER, Torture and Terrorism. Painful Lessons from Israel, in K. ROTH & M. WORDEN (eds.), Torture. Does it Make Us Safer? Is it Ever OK? A Human Rights Perspective, New York, The New York Press, 2005, p. 29.
(23) Zie hiervoor bijvoorbeeld het verslag van Human Rights Watch: http://hrw.org/reports/2006/lebanon0806/lebanon0806web.pdf.
(24) M. WALZER, Just and Unjust Wars. A Moral Argument with Historical Illustrations, New York, Basic Books, 20003, p. 251-255. Zie ook: J. RAWLS, The Law of Peoples, Cambridge, Harvard University Press, 20024, p. 98-99.
(25) We verwijzen hiervoor naar tijdelijke antiterroristische en rechtenbeperkende maatregelen die na de aanslagen van 11 september 2001 werden genomen met de Patriot Act en waarvan heel wat ‘tijdelijke maatregelen’, die eind 2005 zouden verdwijnen, in maart 2006 permanent werden gemaakt.
(26) Ik neem deze idee en terminologie over van de Engelse auteur John Le Carré die in een artikel op ‘open democracy’ spreekt over de massale bombardementen als een collectieve straf. Zie voor dit artikel: http://www.opendemocracy.net/conflict-middle_east_politics/lebanon_lecarre_3856.jsp. De tactiek van collectieve bestraffingen, is Israël niet vreemd. Naar aanleiding van de moord op de Israëlische Minister van Toerisme Rehavam Ze’evi, op 18 oktober 2001, bijvoorbeeld, werden tussen 24 oktober en 31 maart 2002 raids uitgevoerd op meer den dertig Palestijnse steden, dorpen en vluchtelingenkampen met als doel ‘gezochte’ personen te arresteren. Daarbij werden niet alleen Palestijnen manu militare gedwongen om gezochten op te sporen of werden ze als lokaas gebruikt, maar ook werden huizen vernietigd van familieleden van personen die vermoedelijk bij de aanslag betrokken waren. Human Rights Watch bestempeld dit terecht als ‘collectieve bestraffing’. (HUMAN RIGHTS WATCH, Israël, In a Dark Hour: The Use of Civilians During IDF Arrest Operations, zie: http://www.hrw.org/reports/2002/israel2/israel0402.pdf, p. 11.)

Aanvullende informatie

Dit artikel is de uitgeschreven tekst van de lezing die woor Wim Smit werd gegeven op 27 september 2006 te Antwerpen, op een studieavond met als titel: ‘Israël, Palestina en het Midden-Oosten. Analyses en getuigenissen’. Een avond georganiseerd door de Auschwitz Stichting en Pax Christi Vlaanderen.
Een uitgebreidere versie van de tekst verscheen in het Driemaandelijks Tijdschrift van de Auschwitz Stichting 93 (oktober-december 2006), pp. 121-138.
Zie ook het laatste hoofdstuk in het boek: Wim Smit, Terrorisme en rechtvaardige oorlog, Antwerpen, Garant, 2007, 206 blz.

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.