Op het scherp van het mes in intellect en empathie. Narratief denken over pastorschap in noodsituaties

Dit artikel is een uitgebreide versie van een in 2002 gegeven lezing over pastorschap in noodsituaties. De auteur gaat in op de gevoeligheden bij mensen en de plaats van de pastor op zeer gevoelige momenten. Hij doet dat aan de hand van een narratief kader, dat is ontstaan vanuit zijn ervaringen als ziekenhuispastor.

 

Smit Wim

Voorwoord

Ondertussen is het reeds meer dan anderhalf jaar geleden dat mij gevraagd werd een lezing te geven over pastoraal in noodsituaties. De ervaring was er. Acht intensieve maanden in Gasthuisberg in Leuven hadden mij in grote mate laten zien wat pastorschap inhield en wat een noodsituaties in de praktijk zoal kon inhouden. Mijn verbeelding is tekort geschoten, de realiteit heeft haar ver overtroffen.
In deze uitgebreide brochure wil ik de lezing die ik toen heb gehouden verder doordenken en uitdiepen. In de hoop wat ruggensteun te kunnen bieden in de soms eenzame strijd die pastorale werkers strijden; in de hoop de tranen van de trooster te kunnen rechtvaardigen.

1. Inleiding

To be or not to be, that is the question,
Whether ‘t is nobler in the mind to suffer
The slings and arrows of outrageous fortune,
Or tot take arms against a sea of troubles,
And by opposing, end them.
To die, to sleep –
No more.

(Shakespeare, Hamlet)

Het zou niet van weinig arrogantie getuigen deze eeuwenoude en existentiële vraag in het bestek van veel te weinig bladzijden vol overwegingen te willen beantwoorden. En toch… toch wil ik het proberen. Is het nobeler om je lot zondermeer te aanvaarden? En moet je er dan alleen door? Zijn er mensen die je zo nabij kunnen zijn dat het draaglijker wordt? Of is het de utopie die bestaansrecht heeft alleen maar omdat de pijn verblindt?
Kan je vechten – alleen of samen – tegen wat je overkomt? Heeft het zin? Haalt het eigenlijk wat uit?
Of zullen we dat inderdaad doen: sterven – slapen, niets meer! Wachten tot de zon opkomt en dan niet meer; de strijd tegen het fatalisme bij voorbaat prijsgeven?
Het zal – niet verwonderlijk – mijn stelling zijn dat je enkel kan overleven als de juiste mensen op het juiste moment aan je zijde staan en dat die mensen niet noodzakelijk de mensen moeten zijn die al heel lang heel dicht bij je staan. Het gaat op crisismomenten en in noodsituaties niet zozeer om wie je kent, maar om wat je doet op welk moment. Of het iemand is die naar je luistert, die je ‘begrijpt’. Het gaat om openheid, om er zijn op moeilijke, soms ondraagbare momenten.
Dit wordt een pleidooi om deze taak als aalmoezeniers ernstig te nemen, om aandacht te hebben en zorg te dragen voor elk aspect van het delicate pastorale werk. Het is een pleidooi voor een eigen stevige identiteit die vasthoudt aan de eigen waarden en waarheden midden al het cynische tumult dat onze tijd tekent. Het is een pleidooi voor respect en in de eerste plaats – toch voor dit publiek – zelfrespect. Want goede pastoraal wordt geboren uit terechte zelfwaardering en overtuiging dat waar je mee bezig bent, ondanks het feit dat je daar in materiële zin schandalig weinig wordt voor beloond, meer dan de moeite waard is.
To be or not to be, that is the question.

2. Pastor- en aalmoezenierschap: een ‘rotjob’?

Donderdag, zachtjes sluipt het donker de gangen binnen en ik haast me naar Spoed. Eén van de professoren staat me op te wachten. Ik ben verrast, maar zijn rol wordt meteen door hemzelf gerelativeerd. Hij geeft het drama nu in mijn handen. In de wachtkamer zit, tussen twee moedige en teder troostende vrienden, een jonge vrouw, moeder van een kindje van vijf maanden. Voor haar echtgenoot (31) komen alle diagnoses te laat en hebben drie kwartier reanimatie niet kunnen baten. Het verdriet is mateloos.
Ik word voorgesteld en ga bij hen zitten. Het drietal is een gesloten cocon van verdriet waar ik niet doorheen mag. Woorden zijn hier niet op z’n plaats, voel ik na een paar aarzelend gestelde vragen. De stilte is hier vraag en antwoord tegelijkertijd.
En dan neemt ze haar handen van voor haar gezicht weg en richt ze zich naar me op. Ik zie bloeddoorlopen ogen, tranen, onderdrukte pijn; en ze zegt: ‘Jij hebt een rotjob, hé meneer’, en ik zeg ‘Ja, soms wel’. De stilte neemt de fakkel weer over, voor haar einde van elke pastoraal.

We zeggen het niet graag, willen het slechts zelden onder ogen zien, maar het is wat het is: de pastor ziet zich niet zelden geconfronteerd met een ‘rotjob’, kouder en helderder kon iemand anders de analyse niet maken dan wat die jonge vrouw midden al haar ellende uitschreeuwt. Het ís natuurlijk zo, het pastoraat is precies ook daarom niet licht te dragen.
Maar het dualistische is hier dat precies die nare kanten de dragende grond, de oorsprong zijn van al die mooie, intense momenten die achteraf komen en waaraan je als pastor óók mee te werken hebt. Of een situatie, een begeleiding, een ervaring ten diepste een mooie, intense of verschrikkelijke, schokkende ervaring was, ligt voor een groot deel in de handen van wie aanwezig is om vanuit zijn kennis én zijn geloof de dingen te duiden en te helpen dragen. Er wordt terecht heel veel van ons verwacht. Want in ons dienen en troosten zijn wij precies degene die voor sommige mensen vlak voor de diepste afgrond moeten gaan staan en beletten dat ze erin vallen. Soms ligt er heel veel – teveel zelfs – in die kleine handen van ons.
Het is goed dat we ons daar ten volle van bewust zijn in wat we doen. En ik ben ervan overtuigd dat dat precies niét het geval is; dat we het zelf niet doorrekenen in hoe we onszelf zien, in hoe we onszelf respecteren. Maar daar wil ik later op terugkomen. Ik wil enkel hier al een citaat uit een interview met Urbanus weergeven dat hierover te denken geeft:
Sinds Jimmy Frey kanker heeft gehad, gaat hij één of twee keer per week naar het ziekenhuis om andere patiënten een hart onder de riem te steken. Ik vind dat bewonderenswaardig, maar ik kan dat niet; ik ben te lui. Maar toch heb ik geen schuldgevoelens: ik weiger mij ongelukkig te laten maken door het leed van anderen[0].
Het lijkt op het eerste gezicht een citaat dat je toch wel even tegen de borst stoot. Want er wordt, vooral in de laatste zin, één en ander geïnsinueerd dat niet waar is of dat wij tenminste vanuit ons werk als niet waar ervaren. Maar ik wil meteen naar de kern van wat hij precies zegt, doorgaan. Eigenlijk is het immers één groot compliment aan het adres van alle pastorale werkers, en niet zozeer een kritiek op zichzelf. Hoewel het bij pastors niet gaat om heldendaden, zijn ze niettemin bij momenten bewonderenswaardig. Dat kan je besluiten uit de erkenning die je van mensen krijgt.
Het is niet zelden eeuwige dankbaarheid, terwijl je grote verdienste eigenlijk ‘alleen’ maar was dat je er voor hen was, op de juiste plaats, op het juiste moment en dat je bovenal de juiste dingen hebt gezegd, gezwegen en gedaan of niet gedaan. Dat zijn essentiële elementen van het ‘pastor-zijn’. Precies daarom wil en zal ik er straks nog heel wat aandacht aan besteden.

3. De geheelde wonde. Het eigen gekwetst zijn als uitgangspunt voor kwalitatieve pastoraal

De eigen wonde als uitgangspunt voor een visie op pastoraal in de diepte, is misschien op het eerste gezicht nogal ver gezocht. En toch, laten we er even nader op ingaan. De vrij onlangs (2000) verschenen biografie[1] van de grote pastor Henri Nouwen, die in Amerika met gehandicapten werkte en hierover een aantal boeken heeft geschreven, draagt niet toevallig de titel ‘Een gewonde profeet’. Nouwen toonde in zijn pastorschap aan dat pastoraal altijd vertrekt vanuit empathie. Zonder empathie is er van pastoraal geen sprake; het is en blijft het uitgangspunt voor elke geslaagde begeleiding. Empathie gaat dan ook veel verder dan medelijden, beide woorden zijn geen synoniemen. Waar het bij medelijden louter gaat om een gevoel van solidariteit, om een geraakt zijn, gaat het bij empathie om het verplaatsen van jezelf in de situatie van de ander – met alle beperkingen die dit heeft – en van daaruit trachten te handelen met als enige doel het lijden van die ander te milderen. Waar medelijden dus vanwege de afstandelijkheid nooit troost kan brengen, heeft empathie dat potentieel wel.
Omdat empathie ‘vergemakkelijkt’ wordt door de littekens die we zelf hebben opgelopen tijdens ons leven, kunnen we stellen dat de beste pastor de ‘gekwetste’ of ‘gewonde’ pastor is, dat de beste pastoraal de pastoraal is die vertrekt vanuit de eigen pijn. Daaraan moeten we echter meteen twee nuanceringen toevoegen. Ten eerste verliest het pastorale handelen aan kracht wanneer de eigen wonde niet geheeld is. Wanneer dit niet zo is, zal de handelende pastor bewust of onbewust vroeg of laat de eigen pijn op de voorgrond brengen of op z’n minst met zichzelf in de knoop geraken. Daarmee is ook meteen de tweede nuancering aangeraakt: de eigen pijn moet in de praktijk onzichtbaar zijn. (Dit betekent niet noodzakelijk dat de eigen pijn niet ter sprake kan komen tijdens een intense en langdurige pastorale begeleiding. Maar het mag uiteraard geen uitgangspuntpunt zijn; zoals de eigen verwerking bij de pastor geen doel kan zijn.)
Dit is de paradox van de pastoraal: de eigen wonde is van fundamentele betekenis om empathisch te kunnen omgaan met mensen, maar tegelijkertijd moet dit vertrekpunt voor de ‘patiënt’ op z’n minst in eerste instantie totaal onzichtbaar zijn. Wanneer we daar als pastores niet in slagen, hypothekeren we meteen al de inspanningen die eraan vooraf zijn gegaan of die nog komen. Je vertrekt immers vanuit je eigen ervaringen om je zo goed en zo kwaad als het gaat in de situatie van de ander te verplaatsen en na te gaan wat nu precies de noden zijn die gevoeld worden en waar jij misschien vanuit je functie een (soort van) invulling kan aan geven, maar je eigen littekens betekenen nooit troost voor het lijden van de ander.

Wat je ervaart, is wat je onvermijdelijk opneemt en waar je onvermijdelijk ook rekening mee houdt de volgende keren. In die zin is pastoraal een bijzonder progressief gebeuren waarbij je nooit ook maar het eind van het leerproces voor ogen krijgt. Altijd zal er wel iets zijn dat je kan bijleren, misschien is er zelf altijd wel iets dat je fout doet.
Je stapt ook vaak in een situatie waar de eenzaamheid en de verlatenheid zo allesomvattend – in de zin van alles aantastend – is dat je eerste opdracht er precies in bestaat om die verlatenheid en eenzaamheid te verjagen alvorens je ook maar kunt denken aan wat er nu een volgende stap zou kunnen zijn.

Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij in de steek gelaten?
Waarom houdt U zich ver van mijn hulpgeroep,
Ver van mijn gejammer?
Ik roep overdag, mijn God, en U antwoordt niet,
En in de nacht, maar ik vind geen rust.

(Psalm 22,2-8) [2]

Het is opmerkelijk en veelzeggend tegelijkertijd dat precies dat de woorden zijn die de evangelisten Matteus en Marcus[3] in Jezus’ mond leggen als hij zijn doodsstrijd voert, als hij het echt niet meer ziet zitten, als alles wat er nu nog bijkomt hem teveel wordt. En wie zal het Hem kwalijk nemen. Dat is dus wat wij als pastores doen: onder het kruis gaan staan, heel dicht bij en toch veraf. Willen helpen, soms kunnen helpen. Maar tegelijkertijd in alle nederigheid beseffen dat het in de eerste plaats al een illusie is om te denken dat je in alle situaties de hulp kan bieden die je zou willen bieden. Zelfs dat is ons midden al die onzekerheid als pastor niet gegeven. Je hebt geen pasklare oplossing voor de problemen die zich stellen, zeker niet als ze zo intens en diep zijn als in psalm 13:

Hoe lang nog, HEER?
Vergeet U mij voorgoed?
Hoe lang nog verbergt U uw gelaat voor mij?
Hoe lang nog, dag na dag,
Moet mijn hart tobben en klagen?
Hoe lang nog triomfeert mijn vijand over mij?
Zie naar mij om,
HEER mijn God, antwoord mij.
Laat mijn ogen weer glanzen,
Zodat ik niet in doodsslaap val,
Zodat mijn vijand niet kan zeggen:
‘Ik heb hem verslagen’;
zodat mijn belagers niet juichen:
‘Hij verliest zijn evenwicht.’

(Psalm 13,2-5)

Het lijden kan tegelijkertijd transcendent en immanent genoemd worden. Het is merkbaar aanwezig, totaal immanent en tegelijkertijd, net als we er een blik willen op werpen, net als we het willen raken, wordt het transcendent en dus ontsnapt het ons compleet. Lijden – datgene wat in het centrum van de pastoraal staat – is het Totaal Andere, dat we nooit zozeer zullen kunnen omvatten dat we de sleutels in handen krijgen van de juiste woorden, de juiste houding… die we op het juiste moment moeten uitspreken om troostend te zijn.
Bovendien bestaat het gevaar dat het lijden waarmee we onszelf confronteren – je bent de vrijwilliger die hier in volle bewustzijn instapt, maar er totaal niet immuun voor is! – ons raakt en bevriest. Zozeer dat het je in het slechtste geval in een diepe existentiële depressie kan storten. Op dat moment is de ‘vijand’ een deel van jezelf geworden en wordt troostend aanwezig zijn onmogelijk. Je mag degene die je begeleidt nooit onderschatten, mensen voelen onzekerheden of blokkages enorm vlug aan, niet in de laatste plaats omdat er dan onvoldoende openheid is om hun verhaal kwijt te kunnen, om hun frustraties en ellende uit te storten. Als het voor hen ‘juiste gevoel’ niet aanwezig is, slaat alles dicht en is van pastoraal geen sprake – tenminste niet in de zin dat het helend werkt.
Dat vond ik ook sterk terug bij Jan Decorte die in één van zijn interviews vanuit zijn ervaringen als vrijwillig stervensbegeleider eigenlijk precies hetzelfde zegt:
Ik staar me niet blind op de dood. Ik ben er niet bang voor, nooit geweest. Ik weet dat er iets na het leven komt. Daar ben ik van overtuigd. Ik heb een heel vrolijke tijd beleefd toen ik bij soeur Leontine als vrijwilliger aan stervensbegeleiding deed. Mensen helpen in zulke ogenblikken is een vrolijke bezigheid. Maar op een bepaald moment kon ik het werk niet meer aan omdat ik depressief was. Dat kan je je niet permitteren, een stervensbegeleider moet vrolijk zijn.

4. Erkenning door anderen en de noodzakelijkheid van teamondersteuning voor de pastor(aal)

Eén van de problemen waarmee je als pastor geconfronteerd wordt, is dat je een hele dag, naast de eigen ‘ellende’, ook die van een aantal andere mensen meesleept. Het is ellende die inderdaad minder prangend aanwezig is dan wat je in je persoonlijk leven doormaakt, maar het blijft een indrukwekkende last die je met je meesleept. Het gaat daarbij niet om het zoeken en niet vinden van antwoorden die mensen van je willen, en die je zelf wilt. Het gaat om het simpele feit dat het bestaat, dat het er is en dat je liefst van al zou willen dat het er morgen niet meer was. Je draagt voor een stuk vreemde geschiedenissen mee, geschiedenissen die je raken, die je verdriet aandoen en daardoor wél een stuk van jezelf worden, geschiedenissen die je niet zomaar aflegt wanneer je thuis komt en de deur achter je toeslaat.
Het gaat er om de dingen de plaats te geven die ze toekomen. Dat wil zeggen dat het tot de pastorale opdrachten behoort om de verhalen te kaderen, mee te nemen – en dus zeker niet ze trachten opzij te schuiven of te ontvluchten – en in zekere zin te relativeren, niet dood te relativeren. Dat wil zeggen: voor jezelf te objectiveren, maar naar de buitenwereld niet alleen op te merken en te beluisteren maar ook mee te dragen. Dat is waar mensen je op taxeren op het geheel van dat takenpakket en hoe je er mee omgaat. Het toegelaten worden en het functioneren van een pastor heeft hier mee te maken. Je kan dan ook niet, zoals Jan Decorte terecht zegt, met een droef gezicht en bezwaard door (je eigen) problemen, ergens binnenkomen en openstaan voor wat anderen je te vertellen hebben, voor wat ze met je willen delen.
Het mag dus meteen duidelijk zijn dat je taak ondraagbaar is wanneer je er echt helemaal alleen voorstaat. Wie niet de steun krijgt van iemand die weet wat zich voordoet, die hetzelfde meemaakt en die daarover dingen met je kan delen, die kan onmogelijk standhouden midden het tumult dat je als pastor raakt. De feedback en de uitlaatklep die we voor mekaar kunnen en moeten zijn, is van essentieel belang voor het overleven van de pastor. Dat betekent in de praktijk dat kameraadschap en solidariteit onder militairen een grondbeginsel is, maar dat hier bij aalmoezeniers bovenop komt dat ze dragers zijn van de andere militairen, maar ook van de collega-aalmoezeniers. Pastors zijn in die zin onmiskenbaar troosters die ook getroost moeten worden.

Een ander aspect dat broodnodig is om te overleven als aalmoezenier, is de erkenning door de mensen waarmee je werkt. Het is allicht herkenbaar als ik schrijf dat mensen niet weten wat je als pastoraal werker precies doet of zelfs waarvoor je eventueel nuttig zou kunnen zijn. Tot ze je dringend nodig hebben en je hen een helpende hand toesteekt. Op zich niets bijzonder, want het was één van die opdrachten zoals je er al talloze hebt gehad. Maar nu het precies dáár was, in de buurt of op vraag van iemand, maakt dat een heel verschil uit en krijg je plots een functie, een betekenis, alsof je er voorheen altijd zomaar wat hebt bijgelopen om hier en daar zo’n ‘zinloos’ schouderklopje uit te delen.
Het klassieke voorbeeld in een ziekenhuis is dat van de pastor waarvan gedacht wordt dat hij of zij zomaar wat rondloopt, kamer in kamer uit, overal binnenloopt en babbeltjes slaat, maar waarvan eigenlijk niemand inziet wat ze nu aan meerwaarde voor een afdeling opleveren. Tot je op een nacht precies op die afdeling wordt geroepen omdat men het op de afdeling zelf niet meer onder controle kan houden met al dat werk en met al die vreemde soms hysterische mensen. Het hartelijke ‘dank u wel’ en de welgemeende glimlach van de verpleegster achteraf – en soms de verhalen die een eigen leven gaan leiden – spreken boekdelen. Het zijn ervaringen die aantonen dat mensen vaak niet goed weten waar pastorale werkers eigenlijk mee bezig zijn, wat onze meerwaarde is. Hoewel dit ongetwijfeld gedeeltelijk onze eigen fout is en te wijten aan gebrek aan of kortsluiting in de communicatie met de ‘buitenwereld’, laat het ook zien dat pastoraal werk of dienstwerk niet langer meer als een evidentie worden gezien. Ook daarvoor moet respect verdiend worden; iets wat kan als de efficiëntie ervan kan worden aangetoond.
Je krijgt respect van mensen als ze weten wat je doet, als ze ervaren dat je ook echt nodig bent, dat wat je doet zin heeft. Maar net dat respect dat je soms zo moeilijk krijgt of kan verdienen, heeft een belangrijke functie in hoe de pastor of de aalmoezenier naar zichzelf kijkt – wat op zich dan weer een ongelooflijke weerslag heeft op wie je bent en op alles wat je doet.
Ik denk dat hier dus ook een belangrijke rol is weggelegd voor een correcte en zinvolle – of misschien eerder ‘zingevende’ – communicatie. Het ligt ook een stuk aan onszelf aan onze vaak zo onterechte valse bescheidenheid waarmee we mensen benaderen. Misschien moeten we daar wat vaker mee bezig zijn en kunnen we hier iets aan veranderen.

5. De specificiteit van het pastorschap en het omgaan met de beperkingen

Vanuit de ‘buitenwereld’ wordt vaak geopperd dat pastorschap wordt opgeheven door de werking van sociaal assistenten en psychologen. Dat is ook waar heel wat van de mensen uit deze beroepsgroepen zelf ten stelligste van overtuigd zijn. Nochtans zijn er verschillen, verschillen die niet enkel duidelijk zouden moeten zijn voor de ‘ingewijden’ maar die ook bij de mensen zelf duidelijk de lijn van verschil trekken.
Terwijl sommigen van de opheffing overtuigd zijn, blijkt in de praktijk dat er vaak meer nood is aan pastorale dan aan psychologische gesprekken. De voorbeelden uit de praktijk maken dit voldoende duidelijk. Niet zelden weigeren mensen een psycholoog te ontvangen en vragen ze daarentegen naar een aalmoezenier. Het gaat daarbij trouwens niet altijd om zeer gelovige of praktiserende mensen. Vaak steunt zo’n weigering op een onterechte weerstand tegen psychologen en psychiaters, maar het wijst er in ieder geval ook op dat mensen weldegelijk een verschil zien tussen psychologen en psychiaters aan de ene kant en pastorale werkers aan de andere kant. Dit feit bevestigt het pastorale werk op die manier ook in haar steeds meer bevraagde specifieke waarde binnen de geestelijke zorg.
Wat verwacht wordt, is echter niet in de eerste plaats dat antwoorden gegeven worden – daar komen we later nog op terug – maar precies dat er geluisterd wordt. Empathisch luisteren is dan ook het sleutelwoord voor wie aan pastoraal doet. Het is uiteraard niet alles wat pastoraal omvat, maar het is wel het juiste vertrekpunt. Het is de basis voor een goede verhouding met de patiënt of algemener degene die om pastorale hulp heeft gevraagd; het is de grond voor wat er later nog kan komen.
Misschien is het goed om hier nog iets te zeggen over pastorale gesprekken. Vaak wordt gedacht dat het streefdoel dat je als pastor voor ogen staat ook altijd en liefst zo vlug mogelijk moet bereikt worden. Dat lijkt ons echter niet alleen een illusie, maar het neemt ook een loopje met de werkelijkheid. Pastoraal gezien kan je onmogelijk inzetten met een gesprek dat naar de diepte gaat. In het beste geval kan je een aantal gevoelige plekken detecteren, maar je kan er niet meteen mee aan de slag gaan. Je creëert eerst een vertrouwensband met de patiënt alvorens je tracht om dieper te gaan. Wie bewust of onbewust deze fase overslaat, is reeds op voorhand gedoemd om in zijn of haar opzet te mislukken.
Wat dat betreft is ook de band met de familie vaak van het allergrootste belang. Wanneer je band met de ruime familiekring uitstekend is, biedt dat perspectieven voor het verdere contact met de patiënt of degene die je begeleidt. Je bent dan als het ware opgenomen in de familie en krijgt beperkte maar belangrijke, zelfs onmisbare, toegang tot wat binnen die (vaak kleine) cirkel leeft. Een goed contact met de familie geeft je echter geen vrijkaart om sneller te gaan of om dingen werkelijk open te breken. Takt en voorzichtigheid zullen altijd vereist zijn indien je je doel wilt bereiken. Het echte fundamentele vertrouwen van de patiënt en zijn familie naar de pastor toe waarop de pastoraal-naar-de-diepte kan op bouwen, is iets wat pas geleidelijk aan groeit nadát de eerste signalen zijn gegeven dat je aanvaard bent.
Bovendien is dit ‘welkom’ inderdaad een eerste stap in goede richting van het te bereiken doel, maar betekent dit niet dat het doel kan en zal bereikt worden. Niet zelden weigeren mensen, hoe goed hun relatie met jou als begeleider ook is, om dieper in te gaan op delicate gevoelens of om tot dat punt te komen waar jij het nou juist wou over hebben. Een geheime agenda zoals pastors die vaak in zich meedragen, kan remmend werken op wat de persoon zelf wil vertellen of kan maken dat je de signalen niet meer kan lezen omdat je te gefixeerd bent op je eigen programma (bv. iemand te leiden naar de aanvaarding van zijn/haar dood of daarentegen om absoluut te verhinderen dat iemand zelfmoord pleegt).
Elke pastor maakt vroeg of laat de fout teveel te vertrouwen op de, naar zijn of haar mening, voldoende opgebouwde vertrouwensrelatie om verdere pastorale stappen te zetten. Niet zelden zijn zulke stappen te vroeg en nefast voor het pastorale werk dat je nog voor de boeg had. Een duidelijk antwoord op wanneer iemand klaar is voor een volgende stap en hoe je dat ziet, is onmogelijk te geven. Het hand in hand gaan van mensenkennis en intuïtie is de enige garantie die je kan inbouwen om heel behoedzaam naar een dieper pastoraal niveau over te stappen. Enkel deze behoedzaamheid en een sterk verhoogde attentie voor de uitgestuurde signalen, kunnen ‘overhaaste’ stappen nog tijdig corrigeren zonder wonden te hebben geslagen in het helingsproces. De meest intense pastoraal is dan ook een gevaarlijke evenwichtsoefening waarbij je zelden nog een tweede kans krijgt.
Je moet er dus rekening mee houden dat je vaak niet bereikt wat je wilde bereiken. De realiteit houdt geen rekening met de wenselijkheid van bepaalde pastorale doelstellingen op bepaalde momenten. En hoe groot de ontgoocheling ook kan zijn, toch mag het niet op die manier gelezen worden. Mensen zijn vaak gewoon niet klaar om bepaalde stappen te zetten op sommige momenten. Dat recht hebben ze, zeker in terminale situaties, al betekent dat dan in de praktijk inderdaad dat er vaak mensen achterblijven met onuitgesproken gevoelens en in problematische situaties. Vaak kán je gewoon niet meer dan heel dicht nabij zijn. Maar ook dat moeten we niet minimaliseren, want precies dat is één van de meest essentiële dingen die van jou als aalmoezenier worden gevraagd. Daarin slagen betekent op zich al dat je met een dankbare glimlach mag terugblikken op het hele (pastorale) gebeuren.

Er wordt van de aalmoezenier dus heel wat gevraagd. Je moet empathisch kunnen luisteren, je moet in de (emotioneel) moeilijkste omstandigheden met mensen van allerlei slag kunnen omgaan, je moet mensen moed kunnen inspreken en troosten, je moet de gevraagde ruggensteun bieden en soms wordt van ons zelfs een antwoord verwacht op de meest existentiële en dus vaak ook onbeantwoordbare vragen. Het geeft pastorschap een zeker cachet mee, een behoorlijke intellectuele en sociaal invoelende ‘belasting’ ook. Iets wat maar al te vaak wordt onderschat.
Maar het is ook goed onszelf niet te óverschatten. Ik verklaar mij nader met een typisch, en naar mijn mening, sterk voorbeeld, opnieuw uit de ziekenhuissfeer. Niet zelden kom je daar in de (latere) voormiddag in kamers binnen waar je tijdens een gesprek te horen krijgt dat de ‘kuisvrouw’ al is langs geweest en dat de patiënt daar toch zo’n heel goed – lees: opluchtend – gesprek mee heeft gehad. Precies zij zijn inderdaad de mensen die op de kamers komen, soms nog vóór de verpleegster is langs geweest. Tegen hen kunnen de patiënten hun eerste verzuchtingen kwijt. De last van een lange nacht, de pijn, het verdriet, de storende aanhoudende geluiden van medepatiënten naast hen of op de gang, een overlijden van één van de medepatiënten… ze kunnen het allemaal kwijt op dat korte moment dat iemand van het kuispersoneel langskomt. De antwoorden en opmerkingen die er van deze mensen komen op deze verzuchtingen zijn pastoraal niet altijd even sterk, maar ze zijn onmisbaar en van niet te onderschatten belang voor heel wat patiënten. Wat deze mensen van het onderhoudspersoneel doen, is misschien niet het meest verfijnde maar in ieder geval onmiskenbaar fundamenteel pastoraal werk waarvan de draagkracht en de betekenis niet mag onderschat worden.
Dat toont aan dat waar pastorale werkers mee bezig zijn van primordiaal belang is, maar tegelijk ook dat we, op z’n minst tot op een bepaalde hoogte, vervangbaar zijn. Wat die kuisvrouw doet is de basis van ons eigenlijke pastorale werk: zij luistert naar het verhaal van een patiënt die het kwijt wil. En dat gebeurt soms heel vlug, ze houdt zelfs niet eens op met verder kuisen en heeft vaak niets meer te vertellen dan de standaard antwoorden en opmerkingen die ze klaar heeft – op die clichés komen we later nog terug. Maar op één of andere manier spreekt er uit die empathische houding van de kuisvrouw heel wat troost en bemoediging voor de patiënt. In die zin start onze taak bij iets wat niet echt aangeleerd kan worden, maar je bij wijze van spreken soms hebt ingebouwd gekregen, namelijk de gave om te luisteren en nabij te zijn. Uiteindelijk gaat wat wij doen uiteraard – en gelukkig maar – verder, maar in wezen is de basistaak van een pastor of een aalmoezenier dus iets wat in principe iedereen kan of zou moeten kunnen, als je de kunst van het luisteren verstaat. Maar ook dat geldt voor psychologen en sociale assistenten.
Dat inzien maakt het ons ongetwijfeld iedere dag weer relatief eenvoudig om op een bescheiden en open manier naar mensen toe te stappen en er voor hen in eerste instantie te zijn als doodgewone doorsnee mens. Het is een pleidooi voor menselijkheid te midden van structuren. Hoe je het ook draait of keert, het narratieve aspect van onze achtergrond – ons Godsverhaal in Jezus – komt op de tweede plaats, niet eerder. Je bent immers op de eerste plaats gezonden als mens onder de mensen en niet als priester, godsdienstwetenschapper, theoloog of waar je ook voor gestudeerd hebt. Een goede pastor is in de eerste plaats een gelovig mens die zijn plaats kent, die weet hoe ver zijn capaciteiten reiken en die weet dat het verhaal van mensen eerst komt.

6. Een dijk tegen het cynisme en het belang van rituelen

6.1. Het cynisme als dreiging en uitdaging:

Ik vertel allicht niets nieuws wanneer ik stel dat aalmoezenier/pastorschap vaak een eenzaam beroep is. Niet alleen omdat je er in vele gevallen alleen voorstaat, maar vooral omdat je met beide voeten midden in een pluralistische maatschappij staat die vaak jouw principes en uitgangspunten niet (langer) deelt. Je houdt vast aan christelijke waarden en normen; dat is wat van jou wordt verwacht, maar dat is – zo mag ik tenminste hopen – datgene wat je intellectueel en emotioneel doorleefd hebt. Vandaag de dag zijn dat nu echter precies de dingen die verworpen worden omdat iedereen iets nieuws wil creëren. Alsof je je traditie kan verloochenen en als een verpersoonlijkte tabula rasa een leven kan opbouwen.
In die zin behoren wij voor heel wat mensen tot de oude wereld. Een wereld die, of je dat nu aanvaardt of niet, steunt op christelijke pilaren. De pilaren die gevloerd moeten worden. Geen wonder dat we vaak vreemd worden aangekeken en dat we ons vaker dissidenten dan verkondigers of hulpverleners voelen. De huidige omstandigheden en de soms vijandige houdingen tegenover ons maken het ons niet bepaald gemakkelijker. Want ook al is onze taak op zich al verschrikkelijk zwaar, daar komt nu nog bovenop dat we ons in de eerste plaats aan het wantrouwen moeten onttrekken alvorens we écht tot handelen kunnen komen.
Ik weet hoe demotiverend dit kan werken en ik weet dat bij vele pastorale werkers het gevoel heel vaak weer opduikt om er nu definitief een punt achter te zetten, om als het ware de makkelijke weg te volgen, uit de defensieve stellingen te kruipen waar we zijn ingedrongen en mee te huilen met de wolven in het bos. Omdat we diep in onszelf weten dat het verraad zou zijn aan de roeping die we voelden en voelen, doen we het uiteindelijk niet en gaan we verder, vaak met de moed der wanhoop. Het is immers niet min om als uitgestuurde eenzaten – want daar komt het vaak op neer gezien de grote minderheid die we zijn – een tegengewicht te vormen voor het cynisme.

Vaak wordt niet zozeer over cynisme, maar wel over een dreigend nihilisme gesproken. Ik geef een voorbeeld uit een interview met Ben Van Ostade:
Ik heb van thuis drie waarden meegekregen: humor, enthousiasme en relativeringsvermogen. Die draag ik heel hoog in het vaandel: anders zak ik weg in cynisme of nihilisme, en dat helpt niemand een stap vooruit.
Daarop zou ik toch even willen reageren. Ik ben ervan overtuigd dat als ik rond mij kijk er bijzonder weinig om niet te zeggen geen nihilisme aanwezig is. Meer dan ooit misschien hebben mensen nood aan waarden en normen – dat bewijst de enorme interesse die de laatste tien jaar is ontstaan voor onder andere militaire ethiek. Die waarden zoeken heel wat mensen echter niet meer in de traditie, want daar wordt cru mee gebroken. Daar schuilt een fundamenteel probleem. Je kan niet van nul beginnen, je moet de traditie respecteren om haar te vernieuwen.
De ‘je m’ en fou’-mentaliteit die leeft, is, hoe vreemd dit ook mag klinken, niet echt doorleefd. Het is geen verwerping van alle waarden en normen. Het is niet leven met het pistool tegen de slaap gedrukt, klaar om er elk moment de brui aan te geven. Integendeel, het is zoeken geworden. Maar het zoeken loopt, door de grote autonomie die mensen zich daarbij toe-eigenen, echter vaak op niets uit en strandt bijgevolg op een eiland van cynisme. Want dat is het enige alternatief voor het opnemen van de waarden en normen die je niet erkent maar toch willens nillens opneemt, al was het maar omdat het de pijlers zijn van de maatschappij waarin je leeft. Pijlers die je niet ongestraft kan negeren.
Nihilisme dat is Tsjechov’s Ivanov die de dood van zijn vrouw ziet naderen, die ziet dat hij nooit aan de bruidsschat zal geraken waarvoor hij vijf jaar geleden met haar was getrouwd. Dat is de Ivanov die niets meer denkt en niets meer voelt, dat is de man die het allemaal niets meer kan schelen. Wat er ook gebeurt. Die zelfs de liefde van een andere vrouw voor hem gevoelloos aanvaardt en dan weer verwerpt omdat het voor hem zijn zin verloren heeft. Dat is de man die inderdaad aan het eind letterlijk een pistool tegen zijn slaap drukt en de trekker overhaalt. Dat is het cynisme vér voorbij.
Voor de duidelijkheid: Wat ik níet zeg, is dat nihilisme bij ons helemaal niet bestaat en allicht ook nooit zal komen. Ik denk inderdaad dat de dreiging groot is. In Amerika leunen al heel wat jongeren er heel dicht tegenaan (en dan druk ik mij nog voorzichtig uit) en zelfs in Engeland zijn er al tendensen in dezelfde richting merkbaar. En ook in onze kleine Belgische maatschappij zijn er ongetwijfeld jongeren die er gevaarlijk naar neigen, maar ik denk dat er in de meeste gevallen een termverwarring bestaat die bepaalde mensen nog cultuurpessimistischer maakt dan ze al zijn. Wat ik vandaag wil zeggen, is dat we gelukkig nog in een maatschappij leven waar de hele grote meerderheid van de mensen zich nog ver houdt van dat nihilisme. Maar ik vrees dat, als we op het spoor blijven waarop we nu zitten, de kans dat Nietzsche inderdaad de filosoof van de 21ste eeuw wordt, heel dicht bij de waarheid zal blijken te liggen.
Net in dit feit dat het om cynisme en niet om nihilisme gaat, ligt de opening die we, denk ik, moeten benutten om op een zinvolle manier vandaag aan pastoraal te doen. Nihilisme zou een radicale breuk betekenen, een muur waartegen je je te pletter loopt. Maar dit cynisme, dat het teken is van een mens die heeft gezocht naar alternatieven maar ze niet heeft gevonden, biedt mogelijkheden om de fundamentele wanhoop en ‘verdwaling’ langzaam op te heffen door er iets tegenover te stellen. En dat doe je niet door mensen te bestormen met grote theologische visies of traktaten, wel door hen vanuit het eigen geloof, dat doorleefd is en dus steunt op waardevolle en stevige fundamenten, zachtmoedig te benaderen. Het spreekt vanzelf dat het een langdurig proces is dat vraagt om tactvolheid en geduld, maar dat is wel het minste dat daarvoor van jou als pastor kan worden gevraagd.
Zit daar dan niet een zekere vorm van elitarisme in? Ja, in zekere zin wel, dat valt niet te ontkennen. Maar kan je geloven zonder ervan overtuigd te zijn dat je gelijk hebt, zonder te weten dat wat je vertelt geen onzin is, maar tegelijk zonder daarvoor je openheid naar bevraging en verandering op te geven? En betekent dit dan niet dat je in al die overtuiging naar mensen kan, misschien wel moet toestappen als zij menen dat alle alternatieven zijn uitgeput? Is dat niet – hoe missionair dit ook moge klinken – precies de opdracht die ons is meegegeven in Jezus’ leven?
Maar goed, het blijft een harde noot om kraken, ons pastor-zijn, nu nog meer dan ooit. Dat hoeft niemand te ontkennen. Maar er zijn mogelijkheden. Het is niet allemaal zo zwartgallig als we het soms (in de praktijk) voor ons zien. Ik denk alleen dat het goed is om ook hier weer te wijzen op het belang om een team te vormen. Om elkaar te ondersteunen in goede, maar vooral in kwade dagen. In die zin gaan we als pastores – als ik het even zo gedurfd mag stellen – zelfs een soort van gesublimeerde relatie met elkaar aan. We dragen niet alle ellende van de wereld alleen, nee, we dragen de ellende van de mensen waarvoor we verantwoordelijkheid dragen, doen dit met hart en ziel en zoeken steun bij elkaar als onze eigen menselijke schouders te klein dreigen te worden.
Ik weet het, het lijkt sterk op een ideaalbeeld, maar ik weet ook hoe nodig het is om aan dat ideaalbeeld zo goed mogelijk te voldoen. Voor het goed van onszelf en voor het welslagen van de sociale, existentiële en religieuze taken waarmee we zijn ‘belast’. Het menselijk wenselijke ligt hier niet mijlenver af van het menselijk haalbare.

6.2. Het einde van onze unieke positie als bijkomende uitdaging:

Naast de uitdaging van het cynisme, komen we de laatste jaren ook steeds meer in contact, zelfs soms in aanvaring, met andere overtuigingen. En dat gaat vandaag van een (op sommige plaatsen) sterke humanistische strekking tot en met een enorme oosterse, vooral boeddhistische, invloed – om nu maar meteen twee uitersten aan te halen. Dat betekent dus dat de unieke positie die de katholieke kerk vroeger bekleedde in de maatschappij allicht voor eens en voor altijd is opgeheven.
Omdat nooit eerder in de geschiedenis de druk zo groot is geweest om onze identiteit te verfijnen en ons naar de buitenwereld toe te profileren, kunnen we dan ook spreken over een unieke situatie waarin we ons nu bevinden. We moeten de nieuwe sporen zelf zo’n beetje zien te vinden en dat gaat duidelijk niet zonder slag of stoot. Zeker niet omdat het niet bepaald ‘in’ is om uit te komen voor je geloof wanneer dat maar ‘gewoon’ christelijk is. Wie zich tot het boeddhisme bekeert, heeft nagedacht over het leven en verdient respect, veel respect. Hij of zij heeft dan een bewuste keuze gemaakt en zich kunnen loswrikken van de tweeduizend jaar oude indoctrinatie. Die gedachte is schering en inslag. Zeker in België getuigt elk verzet tegen de katholieke overtuiging blijkbaar van een toe te juichen autonomie en vrijgevochtenheid.
En daar sta je dan met je christelijke normen en waarden die nog niets aan kracht en belang hebben ingeboet, maar die nu worden verworpen omdat het blijkbaar zo hoort. Het is als blijven rechtstaan in een zee waar het water steeds hoger komt en de golven steeds harder beginnen te beuken. Op een bepaald moment val je of ga je kopje onder en dat is dan ook het gevoel dat heel wat pastores hebben.
Maar misschien moeten we in deze ‘nieuwe wereld’ net trachten om de onderstroom te zijn. Stil en onzichtbaar, maar toch de richting aangevend. Tot op een dag de mensen beseffen dat de kracht ligt in de onderstroom en dat de golven wel het meest imposante zijn aan de zee, maar ze uiteindelijk, wanneer het er op aankomt, zeker niet doorslaggevend zijn, laat staan in hun overweldiging meer te bieden hebben dan de vaak genegeerde en dus onbeminde onderstroom. Maar dat inzicht vraagt tijd en dus hoort ook hier weer een oproep tot geduld, hoe frustrerend wachten ook kan zijn.
We bevinden ons in een unieke situatie, we worden bedreigd en aangevallen, we worden weggeduwd voor alternatieven die er vaak geen zijn, maar onszelf opheffen zou precies een stuk nog steeds bestaand, zij het door weinigen erkend, collectief vertrouwen afbreken en de labiliteit verhogen. Nogmaals, hoe je het ook draait of keert, dank zij onze traditie – die nu dus wordt aangevallen vanwege zogenaamd oud en versleten – en ons stevig fundament, staan wij onmiskenbaar als een tegenwicht voor het cynisme en werken wij meer dan waarschijnlijk het nihilisme in de hand als we het aloude vangnet doorknippen. Want – en ik zeg het nog een keer – de alternatieve zijn vaak geen échte alternatieven.
Mensen die geloven, worden, ondanks het feit dat we precies daarop worden aangevallen, heel vaak benijd voor het feit dat ze het hebben en dat het ook werkelijk houvast kan betekenen voor hen. Niet zelden komen mensen naar ons toe en vragen hoe wij het volhouden om het leven te zien als ‘zinvol’. En ze hebben gelijk, op zich is het leven niet zinvol. Je moet er de zin inleggen. En dat is wat wij doen. Wij zien de vraag van God, Zijn geloofsaanbod en gaan er op in. Dat is wat ons de zinvolheid van het leven doet inzien. Maar zonder die geloofsbemiddeling kom je er inderdaad allicht niet uit.
Daar raak je opnieuw de grond van het heersende cynisme: in wat ik verwerp – het geloof – verwerp ik ook een belangrijk stuk van het fundament dat het leven zinvol maakt. Niet toevallig komen mensen dan ook naar ons toe. De vraag die zij stellen is ‘louter’ de vraag: « leer mij leven ». Ze konden ons nauwelijks een moeilijker vraag gesteld hebben, maar misschien is het toch de vraag waarop we bescheiden, maar met veel enthousiasme en vanuit onze geloofsovertuiging antwoord moeten proberen geven. Het is iets om zelf verder in overweging te nemen.

6.3. De vraag naar rituelen als getuige van het zoeken naast de traditie:

Dat mensen uit dat cynisme willen geraken, blijkt alleen al uit het feit dat ze op zoek zijn naar vervanging voor de rituelen die ze samen mét hun geloof overboord hebben gegooid. Het geloof bood hen voor de geijkte momenten sacramenten. Daar haalde men, meer dan ooit werd vermoed waarschijnlijk, troost uit. Het bood steun om de harde realiteit te benaderen, te dragen. Het gemis dat er nu is, vraagt op één of andere manier om een nieuwe invulling. Datzelfde proces heb ik ook ervaren toen ik in Nederland studeerde en een aantal protestantse studenten ook letterlijk opmerkten dat dat gebrek aan sacramenten voor de geijkte momenten (in de eerste plaats verwezen zij dan naar de ziekenzalving) toch wel één van die dingen was die wij, katholieken, op hen voor hadden. En nu ik in het ziekenhuis dat scharniermoment, dat zware ziekte of dood is, van heel dichtbij heb meegemaakt, weet ik waarover zij het hebben. Het heeft iets krachtigs, een grote uitstraling die je door niets anders kunt vervangen. Als de rest is gemaakt, nep, fake.
Om aan het gebrek of aan de leegte tegemoet te komen worden nu rituelenbureaus opgericht. Bureaus waar mensen naartoe kunnen gaan om voor een bepaalde gelegenheid een ‘origineel’ ritueel in elkaar te laten steken. Daar waar vroeger bijvoorbeeld de doop te midden van de geloofsgemeenschap zijn betekenis had, wordt nu voor datzelfde moment een niet-kerkelijk alternatief gezocht. In Leuven is ook zo’n bureau opgericht dat weinig origineel, maar niet toevallig ‘Het Moment’ heet. Het nieuwe alternatief voor de verworpen pilaren van de christelijke traditie.
Kortom: mensen hebben – misschien wel meer nog dan vroeger, want het sociale vangnet is zeer klein en onzeker geworden – nood aan rituelen. Maar wat zijn rituelen eigenlijk? Misschien moeten we daar toch even bij stilstaan om hun grote draagkracht en hun groot belang enigszins te verklaren. Rituelen horen bij het leven, niet alleen kent iedereen ze, maar iedereen hééft ook zijn eigen rituelen. Ik geef enkele ‘typische’ voorbeelden:
1) Laat ik beginnen met een voorbeeld dat uit het dagelijks leven is gegrepen.
Heel wat mensen beginnen, al dan niet verplicht door een arts en al dan niet terecht, aan een dieet. Zo’n dieet vraagt een grote inspanning van de persoon in kwestie en luidt een periode in waarin in sterke mate zowat alles dat vroeger tot de grote lekkernijen behoorde, nu wordt afgezworen. Die overgang van ‘alles mag’ naar ‘enkel bepaalde dingen mogen nog’ is een overgang die heel wat mensen niet zomaar zondermeer kunnen aanvaarden. Ze springen niet van het ene uiterste in het andere. Wat ze nodig hebben is een brug die hen op een geleidelijke, draagbare manier van de ene oever naar de andere brengt. Die brug is bij vele mensen nog een allerlaatste keer van al die lekkere en zo begeerde dingen proeven vóór het dieet de volgende dag begint. Het is een ritueel dat het mogelijk maakt om een belangrijke (soms noodzakelijke) stap die anders bijzonder bruusk zou zijn verlopen, tóch draagbaar te maken.
2) Een ander voorbeeld ontleen ik aan de eerste uitzendingen van ‘Het leven zoals het is: kinderziekenhuis’.
Daarin maakten we onder andere kennis met Clio, een meisje dat moedig vocht tegen de kanker die haar bedreigde. Nadat de beslissing was genomen om over te gaan op chemotherapie, zien we dat Clio en haar moeder iets heel bijzonder doen. Als het ware om de chemo voor te zijn doen ze samen al haar haar af. Op die manier wordt de therapie op een zelfbewuste en moedige manier in de ogen gekeken. Daarmee wordt een deel van de angst overwonnen en een noodzakelijke brug gelegd tussen de periode vóór de chemotherapie en de periode erna. Een bijna onmogelijke stap wordt op die manier ritueel gekaderd en geeft zowel een stem aan de angst als aan de moed. Alle gevoelens die het kind op dat moment overrompelen, worden op een heel bijzondere manier in een heel symbolische handeling gelegd en maken het mogelijk een nieuwe stap te zetten.
Om een eerste blik op rituelen nog meer te verduidelijken vanuit de praktijk, haal ik opnieuw twee van de reeds geciteerde interviews aan. Precies om door verhalen uit de realiteit aan te tonen dat rituelen ook thuishoren in de meer alledaagse werkelijkheid:
1) Uit het interview met Jan Decorte:
Elke dag voor ik de deur uitga, leg ik een vinger op een foto van mijn moeder en zeg haar: ‘Ik zie u graag, mammiemoe. Amen.’ Dat kleine gebedje helpt mij de dag door.
Alle elementen om dit te zien als een ritueel zijn in deze handeling aanwezig: het is een symbolische handeling die de kracht geeft om het nieuwe, het onbekende tegemoet te zien en waarvan het voor de persoon in kwestie duidelijk is dat het ook zo hoort te zijn. Vanuit de definitie die we meteen na een laatste voorbeeld zullen geven, wordt duidelijk dat ook deze – op het eerste zicht meer banale – handeling perfect thuishoort in het rijtje van de rituelen.
2) Uit het interview met Ben Van Ostade:
Ik heb vroeger zelf gevist, niet langs het kanaal, hoor, maar op een groot zeiljacht, in de Cariben en voor de Noorse kust. We visten niet voor ons plezier, maar echt om die vis te doden, mee naar huis te nemen, en er een gigantische bouillabaisse van te maken. Net voor ik zo’n vis doodde, voerde ik er een gesprekje mee. ‘Jong’, zei ik dan, ‘ik weet het, het is erg dat ik u ga doden, maar ge zijt gewoon een heel lekkere vis en we zullen nog lang van u genieten.’ De anderen lachten mij daar vierkant mee uit. Ik heb er geen moeite mee om een dier te doden, maar zo’n laatste gesprek vond ik een vorm van respect.
Hoewel het hier door de persoon in kwestie zelf niet wordt begrepen, is er sprake van een ritueel. Het gaat hier immers over veel meer dan ‘een vorm van respect’. Omdat het doden van een dier niet tot de evidenties uit het leven van Ben Van Ostade behoort, is het een grote stap. Het respect dat hij inderdaad heeft voor de vis, noopt hem ertoe om iets te doen dat hem min of meer voorbereidt op de handeling die hij zal stellen. Hij vindt daarbij zijn ritueel in, zoals hij het zelf noemt, een kort gesprekje dat hij met de vis voert. Voor hemzelf heeft het grote betekenis, voor de buitenstaanders is het vreemd en zelfs lachwekkend, hetgeen in het geheel niet vreemd is aan rituelen en ook niets zegt over de waarde of de waarachtigheid ervan.

Vanuit deze praktische voorbeelden kunnen we komen tot de gangbare definitie van rituelen en moet duidelijk worden wat de hierboven beschreven praktische voorbeelden precies ,tot rituelen maakt.
Rituelen zijn:
Symbolische handelingen die, als ze goed zijn, door de aanwezigen aangevoeld worden als ‘zo moest het gebeuren’. Ze bevorderen ook het verwerkingsproces omdat het ruimte creëert voor iets anders.

Er valt over deze definitie behoorlijk wat te zeggen, maar ik wil mij hier beperken tot het kort verduidelijken van drie belangrijke kenmerken.
1) Het zijn symbolische handelingen.
Met ‘symbolische handelingen’ wordt bedoeld dat ze iets anders verwoorden dan wat men misschien op het eerste gezicht zou zeggen wanneer men het als buitenstaander staat te bekijken. Bij symbolische handelingen wordt in essentie met gevoelens, emoties gewerkt. Het gaat hier niet zozeer om de handeling of uitvoering zelf dan wel om het gevoel, de emotie, de intentie waarmee het gepaard gaat. De handeling is ‘slechts’ de uitdrukkingsvorm. Er wordt iets in weergegeven dat een objectieve, afstandelijke buitenstaander als onbegrijpelijk aanschouwt. Dat duidt er ook meteen op dat met de grootste zorg aan rituelen ‘gewerkt’ moet worden en dat de inbreng bij de uitwerking en uitvoering van deze rituelen van niet te onderschatten belang is. De rituelen zijn er niet omwille van zichzelf, maar omwille van het verdriet, de pijn van mensen die zoekt naar een uitweg, een kanaal om geuit te worden. Rituelen staan ten dienste van mensen en worden dan misschien niet meteen geleid door die mensen zelf, maar hun stem moet er wel op één of andere manier – in te schatten en uit te werken van geval tot geval – sterk in doorklinken.
2) Een tweede element dat daar op wijst is het gevoel, soms letterlijk de uitspraak ‘zo moest het gebeuren’. Ik wil dit toelichten met wat ikzelf vanuit mijn eigen ervaring als een sterk voorbeeld beschouw.
Een doordeweekse dag op een afdeling hematologie (bloedziekten). Tot kort na de middag. De vrouw van een patiënt loopt plots paniekerig de kamer van haar man uit en alarmeert de verpleegkundige. Er wordt ook naar mij gevraagd. Ik bevind mij op dat moment toevallig op een kamer op dezelfde afdeling. Alles gaat nu snel. De patiënt lijkt het te gaan begeven onder de veelvuldige medische proeven die hij de laatste dagen heeft moeten ondergaan – veel vroeger dan verwacht. We hadden het reeds eerder gehad over een ziekenzalving, maar zoals dat vaak gaat werd dat altijd weer uitgesteld. Zijn vrouw had het graag gewild, hij had er zelf aan getwijfeld. Dus de tijd was nog niet rijp toen.
Nu is de situatie anders, dringender, en zijn vrouw vraagt om een ziekenzalving. Er wordt een priester bijgeroepen en we besluiten tot het sacrament over te gaan. Midden de doodsstrijd van de man staan wij. Zij aan zij, zoekend naar de juiste woorden en de juiste stilte. Zoals vaak gebeurt tijdens zalvingen, verzacht de doodsstrijd van de man zichtbaar. Een voor ons opmerkelijke en onbegrijpelijke rust komt over hem. Het sacrament loopt nu op z’n einde, de zalving is gebeurd, ik rond af en nodig iedereen uit om de patiënt te zegenen. En dan, net wanneer de verpleger als laatste een kruisje geeft, valt ons de diepe zucht op. Een zichtbaar laatste ademhaling tussen mensen die – zoals later tijdens de gesprekken zal blijken – tegelijk verbaasd en getroost zijn door de vreemde wijze waarop de dingen hier zijn gebeurd.
‘Het is net alsof het zo moest gebeuren’, verzucht de vrouw doorheen haar tranen. De zalving heeft een onuitwisbare indruk gemaakt op de familie, maar ook op mezelf. Soms gebeuren dingen waarvoor je onmogelijk totaal afdoende verklaringen kan vinden. Dit was er één; alsof het niet anders kón zijn gegaan. De gang van de dingen op dat moment heeft voor ieder van ons een diepe troost betekend en (zie punt 3) ruimte gecreëerd om een eerste stap in de richting van de verwerking te zetten.
Dit verhaal bewijst hoe ingrijpend en betekenisvol rituelen voor mensen kunnen zijn. Ook hier geldt dus: uiterste zorg voor en discretie (niet de pastor maar het gebeuren en degene voor wie het gebeurt, staan centraal) in het gebeuren. Het klinkt nu allicht als een evidentie, maar dat is het jammer genoeg niet.
3) Het ritueel op zich heeft een doel: ruimte creëren voor verwerking.
In de meeste noodgevallen waarbij wij betrokken worden gaat het (tenminste in situaties waarmee wij geconfronteerd worden) hoofdzakelijk om de familie, de ‘achterblijvers’, niet zelden komen we voor de patiënt al te laat. Dat wijst ons er meteen ook op hoe belangrijk wij vaak op de eerste plaats zijn voor de familie. Pastoraal in noodsituaties is vaak pastoraal voor hen die nu alleen verder moeten. Ik zal hieronder op dit bijzonder belangrijke punt uitgebreider terugkomen wanneer ik het zal hebben over (rouw)begeleiding en nazorg.

Tot slot:

Voor gelovige mensen zijn rituelen bijna een evidentie – misschien wel jammer dat ze dat dreigen te worden omdat evidenties ook vaak van hun diepere betekenis worden ontdaan – het sacrament hoort er voor ons bij. Ons geloof is niet volledig zonder een juiste en integere toepassing van de sacramenten als mijlpalen in ons leven die we ook terecht willen kaderen binnen onze geloofsgemeenschap. Al was het alleen al omdat mensen er zoveel nood aan hebben.
Rituelen geven ons de kans om gevoelens te uiten, de diepere gevoelens, vaak tot en met de pijn, worden erkend, niet gemeden in een ritueel. Datgene wat nergens anders een stem krijgt, komt hier centraal te staan in wat we als gelovige mensen een handreiking naar God en medemens kunnen noemen, een smeekbede om gedragen te worden. Rituelen zijn dan ook hoogtepunten in een soms heel lang en moeilijk proces. Dat brengt meteen een ernstige moeilijkheid met zich mee voor de begeleider en/of de voorganger, maar ook daarover straks wat meer.
En de terugkeer naar de rituelen, al zijn die dan niet meer traditioneel, is volgens mij een terugkeer naar een stuk gelovige traditie. Dat beseffen opent perspectieven voor de aandachtige en minzaam begeleidende pastor of aalmoezenier die in zijn eigen land toch ook een beetje missionaris, zelfs profeet is.

7. De rol van de pastor bij rouw en hoe alles dubbel telt

Met het belang van rituelen zijn we naadloos gekomen bij het centrale deel van dit uitgebreide artikel, namelijk de omgang met mensen in noodsituaties.
Eerst dit: ‘noodsituaties’ is een ruim begrip. Daaronder valt een zwaar ongeval, zelfmoord, plots overlijden… noem maar op. De eerste vraag die we ons dus moeten stellen is: kan je die allemaal op dezelfde wijze benaderen? Het antwoord is uiteraard ‘nee’. Maar het is een ‘nee’ die ik toch meteen ook enigszins wil nuanceren. Noodsituaties dragen in zich namelijk een vrij vergelijkbaar karakter. Ze zijn negatief, overrompelen mensen en slaan hen met verstomming, raken mensen in hun emotionele en fysieke kwetsbaarheid en laten vaak diepe sporen na. Precies daarom kunnen we vandaag – zij het met het nodige voorbehoud – toch in z’n algemeenheid spreken over pastor/aalmoezenierschap in noodsituaties.
In noodsituaties word je als pastor écht in een gebeuren ge/betrokken. Een situatie die je meteen opzadelt met een vorm van dualiteit: aan de ene kant kan je meestal vrij makkelijk een afstand behouden tot wat er gebeurt – hetgeen de ruimte creëert om jezelf te overstijgen en mensen bij te staan – en aan de andere kant wordt van je verwacht dat je de gebeurtenis ook ondergaat, dat je empathisch mensen nabij bent. Beide kanten sluiten elkaar uiteraard niet uit, maar ze maken het elkaar ook niet bepaald makkelijker.
Pastoraal in noodsituaties begint onwennig en moeilijk wanneer je de betrokken mensen niet of niet echt goed kent. Het maakt de drempel wat hoger. De meest intense pastoraal vloeit immers voort uit situaties waar je als aalmoezenier de mensen kent en je hen als vertrouwde kan tegemoet treden. Nochtans kan je ook bij andere mensen belangrijk zijn. Vooral omdat zij, door precies naar jou te vragen of door je (met open armen) te ontvangen, de openheid creëren om hen nabij te zijn. Dat maakt dat noodsituaties vaak die geslotenheid van mensen openbreken en er als het ware pastoraal gezien twee stappen tegelijk kunnen worden gezet. De dingen gaan vlugger. Het gevaar bestaat dan ook dat je je verstapt of dat je toch te snel gaat. Dat is een kwestie van aanvoelen, een juist inschatten van de emoties, verlangens en spanningen. In ieder geval heb je mensen op die momenten, zelfs al zijn die vaak vrij kort, iets te bieden. En je staat er verstomd van hoe een kleine, ingetogen handeling zo’n diepe indruk kan maken op mensen.
Ik kan hier het voorbeeld geven van een ietwat bizarre nooddoop die ik ooit heb gedaan. Op een avond word ik opgeroepen door de verpleegkundigen van een pneumatologische (longaandoeningen) afdeling. Ik kom midden in een chaos terecht. De patiënt houdt voet bij stuk en wil zijn kleinzoon vandaag nog – want vannacht gaat hij dood, daarvan is trouwens alleen hij heel zeker – gedoopt zien en hij wil ábsóluut de peter zijn. De dochter en schoonzoon zijn het daar niet zonder slag of stoot mee eens en de moeder beseft de ernst van de zaak en probeert op te treden als verzoenende partij. Haar voorkeur gaat uit naar de doop, maar ze beseft dat haar dochter sterke argumenten heeft om het niet te doen. Ik luister naar de argumenten en besluit een doopritueel te doen die de patiënt de nodige rust zal geven en die mij de mogelijkheid geeft een brief te schrijven naar de priester van het dorp om de situatie waarin de doop is gebeurd uit te leggen en te wijzen op het alles behalve definitieve karakter van wat in het ziekenhuis is gebeurd. De kersverse ouders zijn het daar mee eens en de moeder laat elk protest varen.
Door deze omstandigheden gaan we over tot een grotendeels ter plekke geïmproviseerd doopritueel waarin iedereen zich kan vinden. De respons achteraf, vooral dan van de moeder, was overweldigend. Voor haar had daar een waardevol ritueel plaatsgevonden. En waardevol was het ook, de kinderen waren gerustgesteld, de patiënt had op indirecte manier zijn grote gelijk gekregen en de moeder – om het maar even zo uit te drukken – was uit haar weinig benijdenswaardige situatie bevrijd. Het ritueel was veel te kort en eigenlijk zelfs slecht voorbereid, maar een weigering om er toe over te gaan, zou grote consequenties kunnen hebben gehad voor de gezinsvrede zo helemaal op het einde van het leven van de vader. Meer dan wie ook heeft de moeder dat begrepen. Maar haar dankbaarheid om de diepe indruk die het doopritueel had gemaakt, betreft natuurlijk evenzeer de essentie van het gebeuren. Voor haar was deze doop in alle opzichten écht geweest, had het een onuitwisbaar karakter waardoor ze haar echtgenoot ook voor eens en voor altijd als de eerste peter van het kind zou beschouwen. Het is iets waarop ze beiden ongetwijfeld heel erg fier zouden zijn geweest als ze nog de tijd hadden gehad om er samen van te genieten.
Dat leert ons meteen ook dat de indruk die rituelen maken niet noodzakelijkerwijs op één enkel niveau hoeven te liggen en dat de vreugde om het gebeuren, de diepe indruk die zoiets nalaat vaak ook in voor ons niet altijd (meteen) zichtbare dingen ligt. Maar feit is dát rituelen de potentiële kracht hebben om emoties uit te drukken en bruggen te leggen tussen een stuk ‘oude’ en een stuk ‘nieuwe’ wereld en dat ze precies daarom ook onmisbaar blijken te zijn. Die vaste rituelen die we hebben geërfd uit onze traditie komen blijvend tegemoet aan wat mensen willen maar alleen niet gezegd of uitgedrukt krijgen. Als rituelen indruk maken, is het niet zelden omdat ze precies ook die verdienste hebben.
Het ‘makkelijkst’ zijn zulke rituelen uiteraard uitvoerbaar wanneer je de mensen waarmee je omgaat al kent. Je bent min of meer op elkaar ingespeeld en de wederzijdse verwachtingen en inschattingen zijn gladgestreken door de realiteit, de ervaringen. Wat deze situaties echter gemeen hebben met de situaties die je doormaakt met onbekenden, is dat taal en houding van bijzonder groot belang zijn. Misschien zelfs buiten proportie, maar in ieder geval telt op zo’n moment alles wat je zegt en doet dubbel – zowel positief als negatief. Vandaar dat ik hier ook toch iets wil zeggen over taal en houding, misschien wel één van de minst besproken en dus allicht meest onderschatte dingen in de wereld van de pastoraal.

HOUDING:

Het is nacht en rond drie uur word ik uit mijn bed geroepen voor een geval dat ik later tot één van de schrijnendste uit mijn pastoraal werk ben gaan rekenen. Niet zozeer omwille van de gebeurtenis zelf, ze was weldegelijk bijzonder aangrijpend, maar ze is me vooral bijgebleven omwille van de houding van de chirurg.
Een vrouw van middelbare leeftijd is korte tijd geleden vanuit een andere ziekenhuis, waar ze was opgegeven als een ‘hopeloos geval’, met de ambulance de spoedafdeling binnengereden. Haar hart heeft het begeven en alleen een operatie kan haar nog het leven redden. Maar omdat ze diabeticus is, is de kans klein dat nog gezond ‘materiaal’ kan worden gevonden waardoor de slaagkans van de operatie zou kunnen worden vergroot. Het dilemma waarvoor de familie komt te staan, luidt: zonder operatie is het leven van de vrouw voorbij, zal ze zelfs nooit meer uit coma komen en mét een operatie is de kans bijzonder klein dat ze het overleeft. Niettemin klemt de familie zich vast aan de laatste strohalm die nog rest en de vrouw wordt overgebracht naar het operatiekwartier. Kort tijd later word ik erbij geroepen en ik sta perplex als de artsen aan mij vragen naar de operatiekamer te komen. Na wat meer vragen om uitleg, wordt mij duidelijk dat de vrouw kunstmatig in leven wordt gehouden tot de pastor is langs geweest. Van mij wordt nog een rouwgebed gevraagd.
Ik overwin mijn protest omdat ook de familie er blijkbaar zeer sterk aan houdt dat de pastor nog even is langs geweest voor een gebed. De chirurg volgt achter mijn rug en volgt mij nadien naar buiten. Wanneer ik wil afscheid nemen, zegt hij dat hij met me mee naar beneden gaat om het slechte nieuws over te brengen. Ik ben aangenaam verrast en vergezel hem naar beneden. Dit is een man die begrijpt dat zijn opdracht niet afloopt met het lukken of mislukken van een ingreep. Maar met wat volgt slaat me de schrik om het hart en ga ik me achteraf de vraag stellen of zijn inbreng in de opvang van de familie uiteindelijk wel constructief kan genoemd worden.
We lopen door de gangen van spoed en vinden de kamer waar de familie werd opgevangen. De arts neemt meteen het woord. Wat hij zegt is mooi, klinkt oprecht en getuigt van de noodzakelijke empathie. Maar zijn houding doet de helft van zijn woorden teniet. Ik wil de kamer binnengaan, echt bij de mensen zijn, de dokter besluit het anders te doen, blijft recht staan, slaat zijn voeten over elkaar, leunt schuin tegen de deurpost en kijkt nauwelijks iemand aan. Alleen de echtgenoot – gelukkig toch die nog – kan op een blik rekenen. Door die houding wordt mij de weg belemmerd en moet ik meekijken, half over z’n schouders heen. Die tweederangsrol zijn we gewoon en is niet altijd onterecht en dus laat ik alles gebeuren zoals het gebeurt. En dan verdwijnt de arts, geen handdruk, geen schouderklop, geen verdere uitleg, wel een paar bemoedigende woorden. De pastor mag het moeilijkste deel van het verhaal afwerken.
Als je het op papier leest, zonder het werkelijk voor ogen te kunnen zien zoals het is gebeurd, lijkt het allemaal nog best mee te vallen. Maar het zet ons toch onmiskenbaar op het spoor van een bezinning over de houding van de pastores tijdens een opdracht. Goed, artsen zijn geen aalmoezeniers en ze zijn ook weinig of niet opgeleid om over de eigen communicatie na te denken, dus kunnen we stellen dat deze arts het er behoorlijk vanaf gebracht heeft. Maar dat lijkt mij enkel maar verdedigbaar vanuit een minimumopvatting over het belang van houding en taal binnen rouwbegeleiding (en de eerste stappen zijn daar zeker niet de onbelangrijkste in).
Ik zou dit verhaal – dat ik trouwens vanwege z’n alledaagsheid daarvoor passend vind – willen gebruiken als vertrekpunt en eerste bezinning bij een uitgebreide analyse over hoe we als pastores met onze houding en taal (zie punt 8) bewust dienen om te gaan en hoe we daarbij jammer genoeg nog steeds een soort van pioniersrol dienen te vervullen.

Het lijkt eenvoudig: je probeert een bepaalde stijl te ontwikkelen, je zorgt voor een verzorgd voorkomen, je tracht een bepaalde zekerheid uit te stralen… Dat zijn de dingen die je vaak worden meegegeven. En dat zijn ook belangrijke aspecten, dat wil ik echt niet ontkennen, maar in vergelijking met de houding in noodsituaties verglijdt dit in het niets. Omdat het tegen het achterplan verdwijnt van hoe je naar mensen toe stapt, hoe je hen aankijkt, de hand reikt, een schouderklopje geeft, een nonchalant knipoogje…
Houding krijgt, zoals ik daarnet al aangaf, een extra dimensie in noodsituaties. Het is iets waar we misschien veel minder vaak bij stilstaan dan we eigenlijk zouden moeten. De kans dat je in zulke situaties je eigen houding verkeerd inschat of je iets anders meegeeft dan je eigenlijk zou willen meegeven, is zeer reëel.
Neem nu een schouderklopje of een korte omhelzing. Ik neem deze voorbeelden omdat ze zo aantonen wat ik bedoel. Stel dat je mensen al een tijdje kent. Het is de gewoonte om bij de begroeting elkaar een stevige handdruk of een flink schouderklopje te geven. Je zou dan ook denken dat hetzelfde geldt in noodsituaties. Dat dit is wat mensen van je willen als een stuk van je ondersteuning. Het is in zo’n situaties dat je ook soms de neiging kan hebben om even kort te omhelzen. Soms werkt dat inderdaad schitterend, maar op sommige momenten werkt dit in de omgekeerde richting en net daarom moet je voorzichtig zijn.
Je moet er altijd rekening mee houden dat de gevoelsfactor verhoogt op twee domeinen: ten eerste voor wat de innerlijke gevoelens betreft en ten tweede voor wat de fysieke aanrakingen van buitenaf betreft. Het eerste zien we in, het tweede wordt verwaarloosd. Nochtans heeft het niet bepaald minder belang als het eerste.
In ernstige situaties waar emoties zwaar overwegen op de rationaliteit wordt de cirkel van intimiteit – van ik ben hier en jij bent daar en zo hoort het ook – aangepast. Dat betekent dat je vanuit verandering moet inschatten en handelen. Het is als een schelp die je niet breekt door er op in te beuken, maar als een schelp die zichzelf opent op het moment dat ze er klaar voor is. Je moet dan

(0) Alle in de tekst weergegeven citaten uit artikels komen uit: Humo 6 (2001), respectievelijk uit de interviews met Urbanus (p. 46-51), Ben Van Ostade (p. 38-43) en Jan Decorte (p. 30-33).
(1) M. FORD & H. VAN DER HEIDEN, Een gewonde profeet: een portret van Henri Nouwen (Oorspronkelijke titel: Wounded Prophet. A Portrait of Henri J.M. Nouwen. Uit het Engels vertaald door H. VAN DER HEIDEN) Tielt, Lannoo, 2000, 240 blz.
(2) Alle bijbelvertalingen komen uit: Willibrordvertaling, De Bijbel. Uit de grondtekst vertaald. Geheel herziene uitgave, ‘s Hertogenbosch, Katholieke Bijbelstichting, 1995.
(3) Zie: Mt. 27,46 en Mc. 15,34. Lucas en Johannes gebruiken deze psalm in het geheel niet. Lucas vervangt het door « Vader, in uw handen leg ik mijn geest » (Lc. 23,46). Johannes daarentegen verwijst op het moment van het sterven naar twee andere psalmen. De evangelietekst van Johannes is gericht op het in vervulling gaan van de Schrift: Jezus sterft nadat hem een spons met zure wijn werd aangeboden. Daarmee wordt respectievelijk verwezen naar de psalmen 69,22 en 22,16.
(4) Uit: T. TELLEGEN, Gedichten 1977-1999, Amsterdam, Querido, 2000, p. 170.
(5) Ibid., p. 171.

Pas possible de répondre