12 sep Zondag 15 september: 24ste zondag door het jaar B
Hij en wij
Marcus 8, 27-35
Christenen worden niet genoemd naar de leer die zij aanhangen, maar naar Diegene in Wie zij geloven: Jezus van Nazaret, de Christus. Van bij het begin van het Marcusevangelie laat Jezus’ optreden heel wat indrukken na bij de menigte. Men ziet in Hem een profeet, of zelfs Elia, maar aan de Messias denkt men niet zo direct. De belijdenis van Petrus is in deze context belangrijk, want pas nu wordt voor het eerst de vraag naar zijn identiteit beantwoordt. In het midden staat iemand die groter is dan zijzelf. Dat Hij een ‘goed’ mens is, hebben zij reeds ervaren en gezien aan tal van wonderen en ontmoetingen. Dat Hij een ‘uitzonderlijk’ mens is, tot deze vaststelling komen ze telkens weer wanneer Hij het opneemt voor amen en zondaars, vaak tegen gangbare opvattingen in. Dat Hij ‘meer’ dan een mens is, dit is een gelovige ervaring waarvoor Jezus zelf zijn leerlingen langzaam open maakt. Vandaag doet Hij dit uitdrukkelijk door te spreken over zijn komend lijden, sterven en verrijzen als de voltooiing van zijn zending. De omstandigheden van het leven en zijn gehoorzaamheid aan de Vader brachten Hem tot deze keuze. Hij zal ze vrijwillig op zich nemen.
Jezus’ vraag aan Petrus is voor Marcus als een snijpunt, waarrond heel zijn evangelie draait. Ze is zo belangrijk dat al wie zich ‘christen’ noemt haar te beantwoorden krijgt. Wie Jezus voor ons is, wat zijn levensvoorbeeld voor ons betekent, is een ervaring die wij hier en daar opdoen, doch het verwoorden ervan kan haar versterken en ons meteen ervoor gevoeliger maken. Dit betekent geenszins dat vragen en twijfels uitgesloten worden. Ook Petrus hoeft geen rimpelloos geloof te bezitten. Hij mag groeien in geloof. Waarom wij dan niet?
‘Zeggen’ dat iemand je vriend is, kost niet zoveel moeite. Ernaar handelen, consequent zijn, in de bres springen waar het moet, vraagt heel wat meer inzet. Getuigen dat Jezus de Christus is, betekent vooreerst dat je bereid bent jezelf te verloochenen, om zo aan God en aan mensen meer ruimte te geven. Zeggen dat Jezus de Christus is, vraagt dat je evenals Hij het kruis opneemt dat op je weg komt. Antwoorden: “Gij zijt de Christus!”, kan je ten slotte pas echt vanuit een verbondenheid met de levende Heer zelf. Geloven dat God zich in Jezus ten volle laat kennen, heeft eveneens iets van een waagstuk. Het is een sprong in Gods ruimte, waarbij je jezelf loslaat omwille van zijn droom voor ieder van ons.
Nikolaas Devynck o.s.b. – monnik van de Sint-Andriesabdij-Zevenkerken – gewezen padre bij Defensie
Marcus 8, 27-35:
27Jezus trok met zijn leerlingen naar de dorpen rond Caesarea van Filippus. Onderweg stelde Hij zijn leerlingen de vraag: “Wie zeggen de mensen dat Ik ben?” 28Zij antwoordden Hem: “Johannes de Doper; anderen zeggen Elia en weer anderen zeggen dat Gij een van de profeten zijt.” 29Daarop stelde Hij hun de vraag: “Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?” Peter antwoordde: “Gij zijt Christus.” , 30Maar Hij verbood hun nadrukkelijk iemand hierover te spreken.
31Daarop begon Hij hun te leren dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen moest worden, maar dat Hij, na ter dood te zijn gebracht drie dagen later zou verrijzen. 32Hij sprak deze woorden zonder terughoudendheid. Toen nam Petrus Jezus terzijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden. 33Maar zich omkerend keek Hij naar zijn leerlingen en voegde Petrus op strenge toon toe: “Ga weg satan, terug! want ge laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.”
34Nadat Hij behalve zijn leerlingen ook het volk bij zich had laten komen, sprak Hij tot hen: “Wie mijn volgeling wil zijn moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen. 35Want wie zijn leven wil redden zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie zal het redden.”
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.